Volledig weidegras of gras op stal voeren?
Brabantse melkveehouders
boerden goed
Gewicht en voernivo van invloed
op verteerbaarheid van voer
bij varkens
m
Het grasland is op allerlei manieren in gebruik. Er wordt dag en nacht
geweid, alleen overdag en 's nachts opgestald (vaak met bijvoeding
van een hoeveelheid ruwvoer) of er wordt aan zomerstalvoedering ge
daan. Het weiden gebeurt van rantsoen beweiden, kort of lang om-
weiden tot standweiden toe. Vaak wordt de vraag gesteld welk systeem
het beste is. Het is niet eenvoudig om daar een konkreet antwoord
op te geven. In 1984 heeft het Proefstation voor de Rundveehouderij
hierover een studie uitgevoerd. Enkele hoofdpunten hieruit worden
in dit artikel weergegeven.
Enkele graslandgebruikssystemen zul
len wat nader bekeken worden, name
lijk dag en nacht weiden met om de
vier dagen omweiden (04) en 's nachts
opstallen met bijvoeren van vier kg
droge stof uit mais (B4 4) en zo
merstalvoedering (Z). De veestapel
produceert 6000 kg melk per laktatie
en kalft af rond 1 februari. In tabel
1 zijn enkele kengetallen voor die ver
schillende systemen weergegeven. Uit
deze tabel blijkt, dat de grasopname
bij 04 het hoogst is en bij B4 4 door
de bijvoeding met snijmais het laagst.
De beweidingsverliezen nemen af van
04 naar Z. Het gevolg hiervan is, dat
er bij eenzelfde veebezetting, bij 04
minder gemaaid kan worden voor
voederwinning dan bij zomerstalvoe
dering en B4 4. Het veebezet-
tingstrajekt geeft aan, uit welke
veebezettingen gekozen kon worden
binnen de studie.
Voeding in de winter
Gedurende de winterperiode kwam in
het rantsoen van negen kg droge stof
uit ruwvoer per staldag steeds mini
maal drie kg droge stof uit voor-
droogkuil voor. Daarnaast werd
snijmais gevoerd. Het tekort aan
energie werd steeds met krachtvoer
aangevuld. In de studie werd ook
steeds jongvee meegerekend. Pinken
werden gemiddeld om de zes dagen
omgeweid. Kalveren weiden op et-
groen, maximaal 14 dagen per per
ceel. Wanneer op het grasland niet
voldoende ruwvoer werd gewonnen
voor de winterperiode, dan kon dit
worden aangekocht of ergens anders
op het bedrijf worden geteeld. In ta
bel 2 staat de benodigde hoeveelheid
ruwvoer per hektare grasland aange
geven die nodig is om de dieren, naast
een ha beweiden een jaar rond te voe
ren. Deze hoeveelheid is omgerekend
in ha's snijmais. Bij 04 en zomerstal
voedering wordt bij de lichtste veebe
zetting geen ruwvoer aangekocht, bij
B4 4 echter wel, omdat dan in de zo
mer wordt bijgevoerd. Bij een opper
vlakte van 15 ha grasland, moet bij
04 bij de zwaarste veebezetting dus
ook nog 15 x 0,68 10 ha snijmais
worden aangekocht of geteeld om
voldoende ruwvoer voor de winterpe
riode beschikbaar te hebben.
Arbeidsopbrengst
Opbrengsten en kosten zijn per een
heid produkt voor alle graslandge
bruikssystemen gelijk gehouden. De
studie is uitgevoerd voor gezinsbedrij
ven, waarbij 3000 arbeidsuren per
jaar geleverd konden worden. Dit zijn
effektief te besteden uren. In tabel 3
zijn de arbeidsopbrengsten bij de drie
systemen voor 15 en 25 ha weergege
ven. Uit deze tabel blijkt, dat een toe
name van de bedrijfsoppervlakte
verschuivingen teweeg brengt in de ar
beidsopbrengst. Bij 15 ha geeft 04 de
hoogste opbrengst en bij 20 ha of
meer B4 4. Zomerstalvoedering
blijft bij de gekozen uitgangspunten
ver achter bij de beide omweidings-
systemen. Bij 18,6 ha is bij zomerstal
voedering de beschikbaar gestelde
arbeid verbruikt. Verder zijn hierbij
de jaarkosten van het machinepark
circa ƒ20.000,hoger dan bij de om-
weidingssystemen. Hiermee is het
grootste deel van het verschil tussen
de systemen meteen verklaard.
Aantal melkkoeien
In tabel 3 is verder het aantal melk
koeien bij 15 en 25 ha als faktor van
de verschillende graslandgebruiks
systemen weergegeven. Bij 04 neemt
van 15 ha naar 25 ha het aantal mo
gelijk te beweiden melkkoeien nog
toe. Bij B4 4 niet meer. Daar zien
we dat snijmaisaankoop vervangen
gaat worden door het zelf telen van
snijmais. Wanneer grond beschikbaar
is, is dat bij de gekozen uitgangspun
ten voordeliger, dan mais aankopen.
Bij zomerstalvoedering is 45 melk
koeien het maximum. Er kunnen wel
meer koeien gehouden worden, maar
dan zal langer gewerkt moeten wor
den. Geeft men de andere systemen
dezelfde uren extra, dan kunnen de
ze ook meer koeien gaan houden.
Worden de systemen met dezelfde uit
gangspunten vergeleken, dan zullen
dit soort verschillen blijven bestaan.
Konklusies
Aan het begin is de vraag gesteld, vol
ledig weiden of zomerstalvoedering.
Het antwoord zal niet altijd gelijk
zijn. Op stal gras voeren komt in be
drijfsverband, bij dezelfde uit
gangspunten, altijd minder gunstig uit
dan omweiden. Bij de om weidings
systemen hangt het ervan af of er vol
doende oppervlakte beschikbaar is. Is
dat het geval, dan komt volledig wei
den gunstiger uit. Is niet voldoende
oppervlakte beschikbaar, dan kan
met bijvoeding in de zomer eerder een
groter aantal melkkoeien gevoerd
worden. Momenteel staat het melk
quotum voor de bedrijven vast. Toch
kan het zinnig zijn om nog eens na te
gaan of dit quotum ook met de
laagste kosten wordt volgemolken.
Tabel 1. Enkele kengetallen bij drie graslandgebruikssystemen
Wanneer er voldoende oppervlakte beschikbaar is komt volledig weiden
gunstiger uit.
Systeem
Droge stofopname
uit vers gras
(kg)
Beweidings
verliezen
Mogelijk
veebezettings-
trajekt
04
15,15
20
2,3-3,9
B4 4
9,90
14
3,0-6,9
Z
13,15
7
2,7-5,5
Tabel 2. Aanvulling met snijmais bij de lichtste en de zwaarste veebezetting
naast 1 ha beweiden met melkkoeien
Systeem
Lichtste
veebezettingZwaarste
kg droge stof ha snijmais kg droge stof ha snijmais
04
B4 4
Z
2600
0,22
8000
16900
10650
0,68
1,43
0,90
Tabel 3. Arbeidsopbrengst en aantal melkkoeien bij 15 en 25 ha per grasland-
gebruiksèysteem
systeem
15 ha
isopnrengsT ix uhhjj
25 ha
Aantal meiKKoeien
15 ha 25 ha
04
23
36
41 54
B4 4
15
43
52 52
Z
-1,5
4,5 (18,6 ha)
45 45 (18,6 ha)
Van de deelboekhoudingen van de rundveehouderij (DELAR) zijn
inmiddels de voorlopige resultaten bekend geworden over het boek
jaar mei 1985 tot en met april 1986. In Nederland maken ongeveer
4.000 bedrijven gebruik van het DELAR-systeem. Voor Noord-
Brabant zijn op dit moment van ruim 500 bedrijven de resultaten be
rekend. De voorlopige resultaten van de Noordbrabantse bedrijven
geven aanleiding tot de konklusie dat in het jaar 1985/'86 een zeer
opmerkelijke positieve ontwikkeling is opgetreden in de melkveehou
derij. Daardoor lijkt een belangrijk deel van de inkomensproblema-
tiek ten gevolge van de superheffing te worden gekompenseerd.
De verteerbaarheid van voeders
wordt beïnvloed door vele faktoren.
Tot de belangrijkste hiervan beho
ren gewicht van het varken en voer
nivo. Dit wordt bevestigd door de
belangrijkste resultaten van het on
langs door het IVVO gepubliceerde
rapport no. 174, getiteld 'Verteer
baarheid bij varkens in afhankelijk
heid van aantal faktoren: literatuur
onderzoek en verslag van enkele
proeven'.
Voor een goede voederwaardering
en voor het opstellen van voedernor
men is het belangrijk te weten hoe de
verteerbaarheid van het voer beïn
vloed wordt door een aantal fakto
ren. Naar de invloed de chemische
samenstelling van hete voer (met na
me het ruwe celstof gehalte), het
voernivo, het gewicht van het dier en
de methode van verteerbaarheidsbe-
paling is literatuuronderzoek en die-
reksperimenteel onderzoek uit
gevoerd.
Op grond van eigen proeven blijkt
dat de schijnbare verteerbaarheid
van ruw eiwit, als gevolg van een
stijgend rc-gehalte, minder sterk af
neemt dan die van ds en os. De afna
me van de verteerbaarheid van de
voerkomponenten met een toene
mend rc-gehalte is afhankelijk van
de leeftijd van de dieren. Bij een ver
gelijking van de proeven bij zeugen
met de proeven bij mestvarkens is te
zien dat het effekt van rc op de ver
teerbaarheid bij oudere dieren gerin
ger is dan bij jonge dieren.
Niet alleen de rc-verteerbaarheid
maar ook de verteerbaarheid van de
overige voerkomponenten neemt -
zo blijkt uit de literatuur - toe met de
leeftijd. De hogere verteerbaarheid
bij een hoger gewicht (oudere die
ren) kan veroorzaakt worden door
een toenemende fermentatie in de
dikke darm of een verbeterde enzy
matische vertering. De toename in
verteer baarheid is, per gewichtseen
heid, bij lichte dieren groter dan bij
zwaardere dieren.
In recente proeven uitgevoerd op het
IVVO en uit proeven van anderen
blijkt dat het voernivo in tegenstel
ling tot de oude literatuur terdege in
vloed heeft op de verteerbaarheid.
Verhoging van het voernivo heeft
een grotere passagesnelheid en daar
mee een kortere verblijfstijd tot ge
volg. De in IVVO-proeven aange
troffen effekten zijn groter dan die
door anderen werden waargenomen.
Ook kon geen interaktie met voer-
soort en gewicht worden vastgesteld.
Gezien de resultaten van de proeven
met zeugen lijkt het voernivo geen li
neair effekt te hebben. Uit de litera
tuur moet aangenomen worden dat
er ook interakties met voersoort en
diergewicht zijn. Onderzoek hier
naar is gewenst.
Uit IVVO-proeven blijken zeugen en
mestvarkens (70 kg), die op eenzelf
de voernivo zijn gevoerd, geen ver
schil in verteerbaarheid te geven.
Verder blijkt uit de proeven dat de
bepaling van de verteerbaarheid met
behulp van de indikator Cr203 goe
de resultaten geeft in vergelijking
met de klassieke verzamelmethode.
Tot slot wordt de konklusie getrok
ken dat huisvesting en andere invloe
den zoals onrust in de stal en subcli-
nische infekties mogelijk een grotere
invloed op de verteerbaarheid heb
ben dan tot dusver werd aan
genomen.
Aantal melkkoeien
Het gemiddelde aantal melkkoeien
daalde met 3,4 dieren van 72,3 in
1984/'85 naar 68,9 in 1985/'86 per
bedrijf. Het jaar daarvoor was het
gemiddelde aantal melkkoeien ge
daald met 4,5. In 2 jaar tijd een in
krimping van de melkveestapel van
ruim 10%.
De gemiddelde melkproduktie per
koe per jaar steeg van 5.514 kg in
1984/'85 naar 5.800 kg in 1985/'86.
Dit is een produktiestijging per koe
van 7%.
Melkgeld per koe per jaar
Door de grote stijging van de melk
produktie per koe en een kleine stij
ging van de melkprijs per kg liep het
melkgeld per koe op van ƒ4.128,
naar ƒ4.445,per jaar.
Dalende voerkosten
De krachtvoerprijs is ook het afgelo
pen boekjaar sterk gedaald ten op
zichte van het jaar daarvoor. Kostte
een kVEM uit krachtvoer in
1984/'85 gemiddeld nog 56 cent, in
1985/'86 werd er gemiddeld nog 52
cent voor betaald.
Opbrengst minus voerkosten
De hogere melkproduktie, de hogere
melkprijs en de lagere voerkosten le
veren een aanmerkelijk hoger saldo
per koe op. Was dat in 1984/'85 nog
ƒ3.072,— in 1985/'86 bedraagt het
voorlopige saldo ƒ3.613,
Bedrijfsresultaat
Door deze sterke stijging van de op
brengst min voerkosten per koe is
het gemiddelde bedrijfsresultaat be
langrijk gestegen ondanks het feit
dat het aantal melkkoeien per be
drijf is gedaald.
Geen oplossingen voor alle pro
blemen
Al kunnen deze gunstige resultaten
in de rundveehouderij met plezier
worden begroet, het betekent niet
dat daardoor'alle problemen ten ge
volge van de superheffing zijn opge
lost. Als het kwotum onredelijk lang
is, dan brengt een hoger saldo per
koe daarin geen verandering.
Resultaten deeladministraties rundveehouderij
1985/'86
1984/'85
1983/'84
aantal melkkoeien gem. aanwezig
68,9
72,3
76,8
kg. melk per melkkoe
5.880
5.514
5.525
vet eiwitgrammen/melkkoe/dag
1.217
1.129
1.116
melkkoeien/ha grasl. voe-
dergew.
2,77
2,88
3,07
opbrengstprijs/110 kg melk
75,45
74,76
75,98
prijs/kVEM krachtvoer
0,52
0,56
0,64
5r3ichtv. kg/koe/dag
weïti.6
4,8
resultaat
krachtv. kg/koe/dag weide norm
4,0
3,8
3,7
krachtv. kg/koe/dag stal resultaat
6,4
6,4
6,2
krachtv.kg/koe/dag stal norm
5,2
5,0
5,1
»g krachtvoer/melkkoe/jaar
2.112
1.995
2.008
melkgeld per koe
4.445
4.128
4.201
totaal opbrengsten per melkkoe
5.363
4.939
5.009
totaal bijkomende voerkosten per
koe
1.750
1.867
1.863
opbrengst - voerkosten per koe
3.613
3.072
3.146
14
Vrijdag 4 juli 1986