De landbouwkundige waarde van dierlijke organische mest in de akkerbouw Centrum Landbouw en Milieu bepleit aanpassing uitrijverbod dierlijke mest Tabel 1. Opbrengstverhoging door toevoer van 3500 kg organische stof per ha Door de maatregelen in het kader van de mestoverschot-problemen is er een toename van het aanbod van mest. Hierdoor stijgt ook de behoefte aan informatie over de landbouwkundige waarde. Gezien de veelheid van mestsoorten, de variatie in samenstelling en de grote ver schillen in de omstandigheden bij aanwending, zijn alleen globale richt lijnen te geven. Van de mestsoorten zijn uiteraard die met de hoogste gehaltes aan plantevoedende bestanddelen het meest gewild. In het al gemeen zijn dit de drogere mestsoorten, met name die uit de pluim- veesektor. De grotere vraag naar deze mestsoorten kan echter ook tot gevolg hebben dat zij prijstechnisch relatief weer minder aantrekke lijk gaan worden. Op de ontvangende bedrijven spelen faktoren als grondsoort en bouwplan de grootste rol. De landbouwkundi ge waarde is als regel hoger naarma te de bouwplannen intensiever worden en de gronden armer zijn aan mineralen, organische stof en afslib- bare delen. Op de meeste akkerbouwbedrijven is het mogelijk om door het telen van groenbemestingsgewassen en het on- derploegen van bieteblad en eventueel stro de organische stofvoorziening op peil te houden. In die zin is het dus niet juist om te spreken van een te kortsituatie. Toch kan de aanwending van dierlij ke mest in de akkerbouw de bodem- konditie zeker ten goede komen. Over het algemeen zien we dat er steeds ho gere eisen aan de grond worden gesteld. De bouwplannen worden in tensiever, terwijl er met zwaardere machines en grotere vrachten over het land wordt gereden. Dierlijke mest kan de weerstand van de grond tegen ongunstige omstandigheden verbete ren en de gemiddelde opbrengst van sommige gewassen verhogen. Tevens levert de akkerbouw hiermee een (zeer gewenste) bijdrage aan de verlichting van het mestoverschottenprobleem. De omvang van de mestafzet in de ak kerbouwgebieden zal in belangrijke mate worden bepaald door de faktoren: kwaliteit duidelijkheid en garanties over de samenstelling het tijdstip van beschikbaar komen de prijs van de mest. Over de kwaliteitseisen, garanties e.d. is pas nog een persartikel verschenen. In dit artikel zal nader worden inge gaan op de landbouwkundige waarde. Het begrip landbouwkundige waarde is uiteraard heel iets anders dan een eventuele marktprijs. Bij de markt prijs moeten vaak nog kosten van opslag of uitrijden worden verrekend. Daarnaast zal men soms rekening moeten houden met struktuurbederf bij het uitrijden en zal het ook voor de ontvanger van de mest aantrekke lijk moeten zijn om mest af te nemen. Uitgangspunten bij de berekening van de bruto landbouwkundige waarde De landbouwkundige waarde wordt globaal door twee faktoren bepaald n.l. 1. De besparing op de aankoop van kunstmeststoffen Deze besparing zal, o.a. door overdo sering, bijna altijd lager zijn dan de totale hoeveelheid mineralen die met de mest wordt gegeven. Bovendien gelden bijv. voor fosfaat lagere wer kingspercentages dan bij gebruik van kunstmest. Bij rundveemest geldt voor het eerste jaar een fosfaatwer king van 60%, bij kippemest van 70% en bij varkensmest van 100%. De werking van de stikstof is sterk afhan kelijk van het tijdstip van aanwending en het te telen gewas. Bij najaarsaanwending wordt voor konsumptieaardappelen als regel geen stikstofbesparing gerekend en voor bieten een besparing van ±15% van de in de mest aanwezige stikstof. De kali wordt, voorzover daaraan be hoefte is, gelijk gesteld met kunst- mestkali. 2. De opbrengstverhoging van het ge was dat na de mestaanwending wordt geteeld De opbrengstverhoging kan naar ge lang het te telen gewas positief zijn. maar ook uitblijven of zelfs negatief worden. Dit houdt in dat de land bouwkundige waarde voor het ene ge was belangrijk hoger is dan voor het andere. Op proefvelden is vaak gewerkt met mesthoeveeiheden, die overeen kwa men met ±3500 kg organische stof per ha. Daarmee werden gemiddelde opbrengst verhogingen behaald, zoals vermeld in tabel 1. Bij aanwending vóór een graangewas zal de landbouwkundige waarde van duurt vaak tot in september. Het is dan meestal te laat om nog met goed succes een groenbemester in te zaai en. De praktijk speelt hierop in door de groenbemester reeds onder de dek- vrucht in te zaaien. Het inwerken van de mest is dan niet meer mogelijk. De voorjaarsperiode is op de klei- en zavelgronden i.v.m. stuktuurbederf minder geschikt om mest uit te rijden. Voorjaarstoepassing en ook het rijden door gewassen b.v. mais en aardap pelen geeft wel een belangrijk betere stikstofbenutting, maar de schade door struktuurbederf is als regel zo danig dat deze toepassing toch niet is aan te bevelen. Op de zandgronden is uitrijden in het voorjaar wel mogelijk. Bruto landbouwkundige waarde Op basis van bovengenoemde uit gangspunten, gemiddelde gehaltes en toepassing in de nazomer zijn van de belangrijkste mestsoorten bruto waar- deberekeningen uitgevoerd. De resul taten zijn weergegeven in tabel 3. Produkt Meeropbrengst Aardappelen 5 vers gewicht Suikerbieten 3 suiker Groentegewassen 5 vers gewicht Granen geen Tabel 2. Mesthoeveeiheden waarmee 3500 kg organische stof wordt gegeven Mestsoort hoeveelheid x 1000 kg kg Per ha vaste rundveemest 25 95 vaste varkensmest 22 198 rundveedrijfmest 60 108 mestvarkensdrijfmest 70 308 vaste vochtige kippemest 15 240 kippedrijfmest 40 352 mestkuikenmest 9 216 deeppitrnest 14 505 Tabel 3. Bruto waarde van dierlijke mest in guldens per ton of per m3 (exkl. kosten van uitrijden en opslag, struktuurbederf en evt. marge ontvanger) Mestsoort Hoeveelheid per ha Bij aanwending voor cons, aardappelen suikerbieten drijfmest: rundvee 60 ton 12,- 6,- mestvarkens 70 ton 13,- 8,- kippen 60 ton 20,- 16,- vaste mest: rundvee 25 ton 21,- 16,- mestvarkens 22 ton 31,- 22,- kippen 15 ton 50,- 34,- mestkuikenmest 9 ton 80,- 56,- deeppitrnest 16 ton 60,- 36,- waarde in quldens per m5* vaste mest: kippen 21,5 m' 36,- 26,- mestkuikenmest 19 m' 38,- 25,- deeppitrnest 20 m' 62,- 25,- Voor vaste vochtige kippemest en deeppitrnest zijn van 700 kg en voor mestkuikenmest van 675 kg. gewichten aangenomen Vooral de droge mestsoorten zijn in de akkerbouw gewild. de mest dus vrij laag zijn. Toediening vóór een gewas konsumptieaardappe len zal door meer kunstmestbesparing en door meer opbrengstverhoging een veel beter rendement geven. Vooral van kippemest zijn nog diverse meer of minder gedroogde soorten in de handel. Bij varkensdrijfmest is mest genomen van alleen mestvar- kens. De waarde van zeugenmest is belangrijk lager. Bij aanwending voor sommige grove groentegewassen zal de waarde wel licht dicht in de buurt van die voor aardappelen kunnen komen. Bij aan wending voor granen is de waarde nog belangrijk lager dan die voor b.v. bieten. Genoemde brutowaarden zijn alleen bedoeld als onderlinge vergelijking en als richtlijnen om mee te rekenen. Voor het gebruik als marktprijs is een brutowaarde uiteraard niet geschikt. Vaak komen er nog diverse kosten posten bij en is de aanwending niet geheel optimaal. Bovendien zal er ook voor de ontvanger van de mest een marge moeten zijn, wil hij bereid zijn om mest af te nemen. J. Kodde De hoeveelheid mest per ha Naarmate meer mest per ha wordt ge geven zal de opbrengstreaktie groter worden. Daar staat tegenover dat bij stijgende mestgiften de onder 1 ge noemde kunstmestbesparing relatief geringer wordt door meer overdose ring. Uiteindelijk zal het rendement per ton mest bij grotere hoeveelheden gemiddeld meestal lager worden. Voor het toedienen van bovenge noemde 3500 kg organische stof zijn mesthoeveeiheden nodig, zoals ver meld in tabel 2. Volgens de toekomstige Wet op de Bodembescherming mag met organi sche mest op bouwland gemiddeld niet meer dan 125 kg P205 per ha worden gegeven. Bij o.a. mestvar- kensdrijfmest en kippemest wordt de ze norm vrij snel overschreden. De in tabel 2 genoemde hoeveelheden mo gen dan slechts 1 keer in de 2 a 3 jaar worden gegeven. Bij deeppitrnest slechts 1 keer per 4 jaar. Tijdstip van aanwending Op de klei- en zavelgronden is de pe riode augustus t/m oktober het meest geschikt om mest uit te rijden. De grond is dan na het ruimen van de vroegere gewassen het beste berijd baar. Uit het oogpunt van ammoni- akvervluchtiging en stikstofuitspoeling geeft direkt inwer ken en daarna een groen bemestings gewas inzaaien de minste verliezen. Een wettelijke verplichting hiertoe zou voor de mestaanwending in de praktijk ernstige belemmeringen tot gevolg hebben. Het oogsttijdstip van b.v. wintertarwe (met een oppervlakte van 30% van het totale bouwland areaal in dit verband verreweg het belangrijkste gewas) inkl. het stro De huidige voorstellen om het uitrijden van dierlijke mest in najaar en winter te verbieden zijn weinig werkbaar voor de boer en weinig doelmatig voor het milieu. Er zal eerder meer dan minder milieuver vuiling optreden en bovendien schade voor de natuur. Bij een andere aanpak zijn deze nadelen te vermijden. Dit stelt het Centrum Land bouw en Milieu in een notitie over de gevolgen van het voorgestelde uitrijverbod voor landbouwbedrijf, mestafzet, milieu en natuur. De notitie is tot stand gekomen op grond van literatuurstudie en gesprek ken met agrariërs, met financiële on dersteuning van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Orde ning en Milieubeheer. Hij is aangebo den aan de Commissie-Wiggers, die zich in opdracht van de ministers Braks en Winsemius over het uitrij verbod buigt. Het ging het CLM er vooral om, vast te stellen hoe boeren feitelijk op het uitrijverbod zullen rea geren en welke1 maatregelen wel of niet leiden tot het beoogde effekt. Een eerste effekt van het voorgestel de uitrijverbod zal zijn, dat meer mest zal worden uitgereden in het najaar. Elke veehouder wil straks met een le ge mestopslag de winter in. Deze mest wordt echter nauwelijks benut door het gewas en komt in het milieu te recht. Een tweede effekt zal zijn, dat akkerbouwers minder tijd hebben om mest uit te rijden in het najaar en daarom nog minder mest zullen afne men dan nu het geval is. Dit is strij dig met het streven om meer overtollige mest af te zetten in de ak kerbouw. Op gronden met slechte draagkracht, waar mest 's winters al leen bij vorst kan worden uitgereden, zullen meer percelen worden gedrai neerd en gescheurd. Dat is nadelig voor vegetatie en weidevogels. Boven dien zal meer mest worden uitgereden in het broedseizoen. Zowel akkerbou wers als veehouders zullen niet min der, maar méér kunstmest gaan gebruiken. Gefaseerde aanpak Het CLM konkludeert dat het uitrij verbod zijn doel voorbij schiet omdat het te weinig rekening houdt met de situatie op de bedrijven. Gezocht is naar een beleidsvariant die beter werkbaar is voor de veehouder, de af zet naar de akkerbouw minder belem mert en minder schade oplevert voor milieu en natuur. Daarbij is gekozen voor een gefaseerde aanpak, waarbij het uitrijverbod geleidelijk wordt ver scherpt, in hetzelfde tempo als de be mestingsnormen. Eerste element is: geen belemmeringen voor het uitrij den van dierlijke mest in de akker bouw. Dit komt de afzet ten goede en lijkt voor het milieu verantwoord, omdat van akkerbouwers nauwelijks onverantwoorde bemesting is te ver wachten. Het grootste milieuknelpunt is gelegen op de snijmaispercelen op de zandgronden. Het CLM stelt voor hier de regels scherper te maken voor het najaar en soepeler voor de win ter: niet uitrijden vanaf de oogst tot 1 december (later uitlopend tot 1 fe bruari). Uitgereden in de winter wordt mest namelijk beter benut dan uitge reden in het najaar. Op gronden met slechte draagkracht tenslotte moet uitrijden bij vorst (niet: vaste sneeuw) volgens het CLM mogelijk blijven. Er zal dan per saldo minder uitspoeling, drainage en scheuren plaatsvinden en minder schade aan vegetatie en wei devogels. Het CLM bepleit om gelei delijk naar het doel toe te werken via voor de boer werkbare tussenstappen. Het wijst erop dat naarmate de vee houder minder mest op het eigen be drijf mag aanwenden, hij deze mest al om financiële redenen beter zal be nutten. En hoe beter de benutting, hoe minder per definitie de uit- en af spoeling naar het milieu. (De notitie kan worden besteld door overmaking van ƒ4,(inkl. verzend kosten) op giro 4204713 of RABO- rekening 39.42.82.388 t.n.v. Centrum Landbouw en Milieu te Utrecht, on der vermelding van "notitie uitrijver bod". U kunt ook telefonisch bestellen (tel. 030-322481): de notitie wordt dan toegezonden met een ac ceptgiro.) 14 Vrijdag 20 juni 1986

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1986 | | pagina 14