Driekwart van leden voelt voor zekere marktregulering, maar wil geen inkomenstoeslagen Uitkomst diskussiethema KNLC Marius Varekamp: "Ondernemen blijft een ekonomische aktiviteit" Ondernemer wil zekerheid Vakbladen skoren hoog Landbouwcijfers 1986: een komplete sektor in tweehonderdvijftig bladzijden Ruim driekwart van de deelnemers aan het KNLC-diskussiethema van de afgelopen winter voelt voor een zekere marktregulering via bodem prijzen of quotering. Maar een systeem van inkomenstoeslagen wordt afgewezen. Dit blijkt uit een enquête, die dit voorjaar is gehouden on der 3.299 leden van de landbouwmaatschappijen, aangesloten bij het Koninklijk Nederlands Landbouw-Comité, KNLC. Het diskussiethe ma "Ondernemerschap tussen vrijheid en gebondenheid" is heel goed aangeslagen. Ruim 80 procent vond het een goed gekozen onderwerp. De uitslag van de enquête wordt representatief genoemd voor de me ningen binnen de KNLC-organisatie. Het gaat om 9,1 procent van de grondgebonden leden, die een enquête-formulier hebben ingevuld. Een opmerkelijk feit van deze enquête is, dat bij de ondernemers zeker heid (38 procent) hoger skoort dan vrijheid (18 procent) of een hoger inkomen (16 procent). In het zuidwesten en in Groningen denkt men het minst positief over het gezinsbedrijf. Inkomensvorming Welke mogelijkheid van inkomens vorming heeft uw voorkeur? Dat is één van de interessante vragen, gezien het diskussiethema. Van de geënquê teerden voelt 78 procent voor een ze kere vorm van marktregulering. Daarvan is ruim 44 procent voor een vrije markt met een bepaalde vorm van regulatie via bodemprijzen, inle veringsmogelijkheden en medeverant woordelijkheidsheffing. De groep die voor een vrije markt is, met quotering van overschotprodukten, is aanzien lijk kleiner, namelijk ruim 33 procent. Slechts 18,7 procent wil een inkomen verwerven op een vrije markt, waar vraag en aanbod de prijs bepalen en waarbij de overheidsbemoeienis zeer terughoudend is. Lijnrecht daar te genover staat nog geen 3 procent van de ondervraagden, die voorstander is van een sterke marktregulering door de overheid, waarbij inkomenstoesla gen geen uitzondering hoeven te zijn. Opmerkelijk zijn de verschillen tus sen bepaalde gebieden. Vooral in de Veenkoloniën is men voor een sterke marktregulering door de overheid (11,8 procent), alsook voor quotering (47,1 procent). In de IJsselmeerpol- ders bestaat een grotere voorkeur voor quotering (41,1 procent) dan voor een vrije markt met bodemprij zen (36,6 procent). In Friesland treft men een zeer duidelijke meerderheid Dezer dagen verscheen de 39e editie van het statistische naslagwerk Land- bouwcijfers. Het boek, dat jaarlijks verschijnt sinds 1948, wordt samen gesteld door het Landbouw- Ekonomisch Instituut en het Centraal Bureau voor de Statistiek. Hoeveel mensen werken er in de land bouw? Hoeveel ondernemers, hoeveel werknemers? Op wat voor bedrijven? Hoeveel wordt er geproduceerd en hoe snel is de produktie gegroeid of afgenomen in de afgelopen tien, twin tig jaar? Hoe staat het met de prijzen, met de lonen en inkomens? En met de kosten? Met de invoer en uitvoer valt agrarische produkten? Er zijn weinig sektoren die kunnen bo gen op een zo uitvoerig en gedetail leerde weerspiegeling op papier en in cijfers, als waarover de landbouw met (53,1 procent) aan, die de voorkeur geeft aan een markt met bodemprij zen, gevolgd door Overijssel (48 pro cent) en Groningen (44,7 procent). Uitgesproken voorstanders van een vrije markt zijn de Hollanders (32,9 procent van de ondervraagden), op afstand gevolgd door Utrechtenaren (24,8 procent), Zeeuwen, Brabanders en Limburgers (21,5 procent). De verschillen in opvatting tussen de gebieden kan deels verklaard worden gi dit boek kan beschikken. Landbouw- cijfers omvat ruim 250 bladzijden. Het is uitgevoerd als groot formaat pocket en het kost ƒ27,50. De prijs in aanmerking genomen is het werk aan te raden aan een ieder die zich wat dieper interesseert voor het reilen en zeilen van de agrarische sektor. Naast Landbouwcijfers verschijnt sinds 1968 ook het op dezelfde leest geschoeide boek Tuinbouwcijfers. Dat bevat 170 tabellen op 150 blad zijden en kost ƒ22,50. Beide boekwer ken zijn te bestellen door het bedrag van de prijs, of een veelvoud daarvan, over te maken op giro 412235 van het Landbouw-Ekonomisch Instituut te Den Haag of giro 425200 van het Centraal Bureau voor de Statistiek te Voorburg, onder vermelding van: "Landbouwcijfers 1986" of "Tuin bouwcijfers 1986". uit de verschillen tussen de sektoren. Zo is ruim 88 procent van de glastuin ders voor een vrije markt, maar deze mening wordt door slechts 13,4 pro cent van de melkveehouders en 16,2 procent van de akkerbouwers ge deeld. Zij zijn vooral voorstanders van een vrije markt met bodemprij zen en in iets mindere mate voelen zij voor quotering. Geen van de onder vraagde varkens- en pluimveehouders verwacht enige heil van een systeem met inkomenstoeslagen. Kijkt men naar de leeftijd van de deel nemers, dan blijkt dat vooral jonge ren tot 25 jaar voor quotering zijn, maar inkomenstoeslagen afwijzen. Daarentegen ziet 5 procent van de on dervraagden in de leeftijdsgroepen tussen 45 en 65 jaar wel wat in inko menstoeslagen. De tendens is, dat "De uitkomst van de enquête geeft aan, dat een ruime meerder heid van de leden het ondernemen ziet als een ekonomische aktiviteit. In dat beeld passen geen inko menstoeslagen. Wel wil men de onzekerheid beperken via een ze kere marktregulering". Aldus een eerste reaktie van KNLC- voorzitter Marius Varekamp op de uitkomst van het diskussiethema van het Landbouw-Comité. Over het verschil van de reakties tussen de sektoren zegt Varekamp, dat deze vooral zijn ingegeven door de huidige marktsituatie van een aantal produkten: "Nu voor zuivel en granen over een markt gericht beleid wordt gesproken, denkt men meteen aan lagere prij zen. In de tuinbouw heeft men evenwel ervaren dat produceren voor de markt ook hogere prijzen tot resultaat kan hebben". Varekamp noemt het opvallend dat het gezinsbedrijf ter diskussie wordt gesteld door een grote groep vrouwen en jongeren. Hij ziet daarin een doorwerken van de al gehele maatschappelijke ontwik keling in de agrarische sektor. "Als voorzitter van het KNLC ben ik daar wel blij mee. Land- en Tuinbouw mag geen eiland zijn te midden van een samenleving waar vrije tijd een steeds belangrijker rol speelt", stelt Varekamp. Hij wijst erop dat het KNLC- bestuur tot taak heeft een beleid uit te zetten dat aan de leden kan sen biedt voor betere omstandig heden in de toekomst. Misschien zelfs tegen de wil van de basis op dat moment. "Daar kan een span ningsveld optreden". Aldus de KNLC-voorzitter. naarmate de leeftijd hoger is, de on dervraagden meer gaan voelen voor bodemprijzen en sterke marktregule ring, waarbij de voorstanders van quotering geleidelijk minder worden. Gezinsbedrijf Mannen en vrouwen blijken ongeveer gelijk over het vraagstuk van inko mensvorming te denken. Dat is niet het geval als het gaat over de toe komstmogelijkheden van het gezins bedrijf. Van de mannen is ruim 72 procent redelijk positief, maar 35 pro cent van de vrouwen ziet het moeilijk of ziet zelfs helemaal geen toekomst in het gezinsbedrijf. Opmerkelijk - of juist niet - is dat van de jongeren tot 25 jaar bijna 47 pro cent de toekomstmogelijkheden van het gezinsbedrijf als moeilijk be oordeelt. Leden van Groninger Mij., Veenko loniale Boeren Bond en Zuidelijke Landbouw Mij. zijn het minst posi tief over het gezinsbedrijf. Anders denken leden van Utrechts Landbouw Genootschap, Hollandsche Mij, Overijsselse Landbouw Mij en Land bouw Mij. IJsselmeerpolders. Doo- reengenomen zijn akkerbouwbedrijven iets minder po sitief dan veehouderijbedrijven over de toekomst van het gezinsbedrijf. Verder blijkt dat geënquêteerden, die de voorkeur geven aan inkomensvor ming door sterke marktregulering de toekomst van het gezinsbedrijf duide lijk minder positief beoordelen dan anderen. Inkomensverschillen Vakmanschap en ondernemerschap skoren hoog als alles bepalende fak- toren voor het behalen van een inko men. In de enquête is gesteld, dat de verschillen in omvang en inkomen tussen de bedrijven onderling lijken toe te nemen. Gevraagd is naar de be langrijkste oorzaak daarvan. Volgens bijna 70 procent van de ondervraag den ligt dat aan het ondernemerschap, terwijl ruim 16 procent meent, dat verkaveling in de allereerste plaats hiervan de oorzaak is. Vooral akker bouwers tillen hier zwaar aan. Ruim 8 procent wijst historisch- bepaalde verschillen aan. Mensen die de voorkeur geven aan een sterke vorm van marktregulering door de overheid zien minder vaak het ondernemerschap als oorzaak van inkomensverschillen. Vervolgens is gevraagd of de verschillen in omvang en inkomen tussen de bedrijven tegen gegaan moeten worden, dan wel gesti muleerd of op zijn beloop gelaten. Van de ondervraagden vindt ruim 65 procent dat deze situatie op zijn be loop moet worden gelaten. Ruim 20 procent wil het tegen gaan en de over igen willen stimuleren. Ook hier weer verschillende opinies tussen de organisaties. Leden van de Friese Mij. en Groninger Mij. vinden meer dat het beleid op zijn beloop moet worden gelaten, terwijl leden van ZLM, DLG en ULG dit in min dere mate vinden. Ruim 23 procent van de ondervraagde DLG-ers vindt dat het beleid er op gericht moet zijn deze verschillen te vergroten. Ouderen vinden minder dat het beleid op zijn beloop moet worden gelaten, dan jongeren. Mannen en vrouwen denken ongeveer gelijk over dit on derwerp. De ondervraagden die inkomensvor ming via een vrije markt wensen, kie zen het meest voor een beleid dat de ontwikkeling op zijn beloop laat. "Meer zekerheid", antwoordt 38,4 procent van de KNLC-achterban op de vraag wat men in de eerste plaats het belangrijkste vindt als onderne mer. "Inspelen op nieuwe ontwikke lingen" wordt door 21,6 procent genoemd, terwijl 18,3 procent meer vrijheid en 16 procent een hoger in komen benadrukt. Slechts 5,7 procent noemt meer vrije tijd als het belang rijkste. Per provincie zijn er verschil len in de antwoorden. Zo blijken de Friezen verhoudingsgewijs meer be lang te hechten aan meer vrijheid (23 procent). De Overijsselse deelnemers vinden zekerheid belangrijk (46 pro cent) en waarderen een hoger inko- Wet en regelgeving De samenleving bemoeit zich in steeds sterkere mate met land- en tuinbouw, zeker wat natuur en milieu betreft. In de enquête is gevraagd of er op dit ter rein een wet- en regelgeving moet zijn, die van invloed is op de agrarische be drijfsvoering. En in hoeverre mogen anderen bij het opstellen hiervan hun invloed uitoefenen? Slechts 9,4 procent van de onder vraagden is van mening, dat er volle dig vrijheid dient te zijn, zonder enige wetten en regels ten aanzien van de agrarische bedrijfsvoering. Bijna 33 procent vindt dat deze wet- en regel geving alleen door de agrarische be volking zelf bepaald dient te worden, terwijl bijna 35 procent ook de ande re bewoners van agrarische gebieden daarbij wil betrekken. Dat deze wet- en regelgeving door de gehele samenleving bepaald dient te worden is slechts de mening van 22,8 procent. Per organisatie wordt er over deze kwestie nauwelijks verschillend gedacht. Wel valt op te merken dat de akkerbouwers de verantwoorde lijkheid wat meer naar de gehele sa menleving willen verschuiven dan de veehouders. En hoe ouder de geën quêteerden, hoe meer men kiest voor volledige vrijheid. Bij deze vraag over wet- en regelge ving is ook gekeken naar de mening over inkomensvorming. Personen die de voorkeur geven aan een sterke marktregulering met inkomenstoesla gen vinden iets meer dat de wet- en regelgeving door de gehele samenle ving dient te geschieden. Gebonden vrijheid Van alle ondervraagden is ruim 77 procent van mening te verkeren in een situatie van gebonden vrijheid. Vrij om alles te doen voelt zich slechts 13,4 procent en de rest acht zich gebonden aan regels. Akkerbouwers voelen zich het minst aan regels gebonden, vee houders duidelijk meer. Verschillend denken jongeren en ouderen. Hoe jonger men is, des te meer ervaart men een gebonden vrij heid. Ouderen voelen zich steeds meer gebonden aan regels. Vakbladen worden verreweg als de belangrijkste "scholing en bij scholing" gezien om bij te blijven bij nieuwe ontwikkelingen. Zeker de veehouders ervaren dat zo. Op de tweede plaats worden studie- klubs genoemd als een belangrij ke mogelijkheid om kennis op te doen. Vooral pluimveehouders en glastuinders zijn hiervan overtuigd en in iets mindere mate ook akker bouwers. Het raadplegen van de voorlichting wordt veel minder vaak genoemd, zij het nog iets fre quenter dan kursussen volgen. Fruittelers en boomkwekers zijn vooral overtuigd van het nut van bijeenkomsten en exkursies. Pluimveehouders zien daar het minst in. Verder blijkt dat vooral leden van de Friese Mij. voor scholing en bijscholing zich verla ten op de vakbladen, terwijl het nut van studieklubs met name wordt benadrukt door leden van de LMIJ en Groninger Mij. Jon geren noemen vaker kursussen om bij te blijven; ouderen noemen va ker de voorlichting. men (9 procent) als minder belangrijk. Hollanders en LMIJ-ers vinden het inspelen op nieuwe ont wikkelingen het belangrijkst. De deel nemers uit de Veenkoloniën hechten veel belang aan een hoger inkomen. Kijkt men naar de sektoren dan valt op dat veehouderij- en gemengde be drijven vrije tijd belangrijker vinden dan in de akkerbouw het geval is. Daar staat dan weer tegenover dat ak kerbouwers een hoger inkomen be langrijker vinden dan de veehouders. Jongeren hechten aan vrijheid, terwijl ouderen meer vrije tijd juist belang rijk vinden. Van de vrouwen vindt 48 procent meer zekerheid het belang rijkste, terwijl slechts 36 procent van de mannen dat zo aanvoelt. Door het graanembargo tegen de Sovjet Unie komen er bijna geen A merikaanse schepen bij de GEM in Rotterdam. Vrijdag 13 juni 1986 13

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1986 | | pagina 13