Een 3e stikstofgift op
wintertarwe? Ja maar
Veldbonen, teunisbloemen en
akkermoerasbloem nieuwe
drachtplanten?
11
Tabel 1. Toe- resp. afname van korrelopbrengsten (in kg/ha) bij wintertarwe
na toediening van een late, 3e stikstofgift van 40 kg N/ha.
Per ton korrelopbrengst moet het gewas ca. 25 kg N opnemen.
De korrelopbrengsten van wintertarwe zijn de laatste 10 a 15 jaren
aanzienlijk gestegen. Tegelijkertijd nam de behoefte van stikstof toe.
In de advisering werd hieraan voldaan door aanwending van een 3e
stikstofgift kort voor het te voorschijn komen van de aar. Over de
betekenis van deze 3e stikstofgift op opbrengst en eiwitgehalte zal wor
den ingegaan. Hierbij wordt gebruik gemaakt van gegevens, verkre
gen uit onderzoekingen in 1983, 1984 en 1985 op de proefbedrijven
te Nw. Beerta, Kloosterburen, Wieringerwerf, Lelystad, Westmaas,
Colijnsplaat en Wijnandsrade.
Stikstofbehoefte
De stikstofbehoefte van een tarwege-
was is nauw gekoppeld aan de op
brengst. Per ton korrelopbrengst
moet het gewas ca. 25 kg N opnemen.
Bij een opbrengst van 8 ton per ha
komt dit neer op ongeveer 200 kg N,
waarvan ca. 155 kg in de korrel en 45
kg in stro, stoppels en wortels wordt
teruggevonden. Een zich gunstig ont
wikkelend tarwegewas heeft bij de
bloei normaliter 160 a 180 kg N per
ha opgenomen. Voor een korrelop
brengst van 8 ton per ha is minimaal
200 kg N nodig, voor 10 ton zelfs 250
kg N per ha. Hoog-produktieve tar-
wegewassen zullen na de bloei dus
nog 40 a 80 kg N per ha moeten op
nemen. Levering van stikstof door
mineralisatie in de grond is daartoe
veelal ontoereikend; aanvulling van
kunstmeststikstof middels een 3e N-
gift is dan nodig.
Korrelopbrengsten
In de proeven werd de le en de 2e
stikstofgift volgens adviesnormen ge
geven. De hoogte van de eerste gift
was afhankelijk van de bodemvoor-
raad aan minerale stikstof, en werd
aan het eind van de winter gegeven.
Nadien volgde in gewasstadium F 6-7
(2e week mei) een 2e gift van 60 kg
N/ha. Verschillen in de bemesting
werden aangebracht in een aanvullen
de 3e N-gift. Aan het eind van mei,
kort voor het te voorschijn komen
van de aar, werd al dan niet een 3e
gift van 40 kg N/ha gegeven; in 1984
en 1985 werd daarnaast een 3e gift
van 80 kg N per ha toegediend. Het
effekt van een 3e N-gift op korrelop
brengst is als meeropbrengst in tabel
1 aangegeven. Zowel tussen jaren als
tussen de proef plaatsen komen dui
delijke verschillen naar voren. In 1983
werden overal duidelijke meerop
brengsten verkregen; de uitschieter
van Westmaas is ontstaan door
stikstoftekort in het niet-overbemeste
objekt. Ook in 1984 waren de mee
ropbrengsten alom aanwezig, alhoe
wel beperkt van omvang op de beide
noordelijke proefbedrijven. In 1985
was het effekt van een 3e N-gift sterk
wisselend; van duidelijk negatief te
Nw. Beerta tot zeer gunstig te Le
lystad. Op de Groninger proefbedrij
ven is het effekt van een 3e stikstofgift
tegengewerkt door het optreden van
fusarium in de aar. Te Nw. Beerta
werd de ontwikkeling van deze ziek
te, die (vrijwel) ongevoelig is voor de
huidige bestrijdingsmiddelen, zelfs
'bevorderd door de late stikstofgift,
waardoor een aanzienlijk opbrengst-
verlies werd geïncasseerd. Te Wij
nandsrade heeft zware legering de
werking van een 3e stikstofgift teniet
gedaan.
liteitskenmerken. Van deze twee is
alleen het eiwitgehalte door stikstof
bemesting te beïnvloeden. Het effekt
van een late, 3e N-gift op het eiwit
gehalte is vermeld in tabel 3. In alle
proeven resulteerde een 3e N-gift in
een verhoging van het eiwitgehalte.
Bij 40 kg N/ha als 3e gift was de stij
ging 0,7%, bij 80 kg N/ha zelfs 1,3%.
proefplaats
1984
1984
1985
Nw. Beerta
570
140
—540
Kloosterburgen
480
40
80
Wieringerwerf
750
620
260
Lelystad
390
500
Westmaas
1400
490
Colijnsplaat
590
400
110
Wijnandsrade
230
680
60
gemiddeld
670
340
70
Tabel 2. Korrelopbrengst (kg/ha) en opbrengstcomponenten bij een 3e stikstof
gift van 0, 40 en 80 kg N/ha (gemiddeld 1984/1985)
3e N-gift
0
40
80
korrelopbrengst
8150
8380
8420
aantal korrels/m2
19220
19960
20290
1000-korrelgewicht
42,5
42,0
41,5
aantal korrels/aar
37,5
38,8
39,4
Tabel 3. Eiwitgehalte in de korrel van wintertarwe bij een 3e gift van 0, 40
en 80 kg N/ha (gemiddeld 1984/1985).
3e N-gift
0
40
80
Nw. Beerta
12.7
13.1
13.3
Kloosterburen
12.3
12.7
13.2
Wieringerwerf
11.5
12.6
13.2
Lelystad
11.3
12.4
13.3
Colijnsplaat
11.9
12.5
13.2
Wijnandsrade
12.3
13.0
13.4
gemiddeld
12.0
12.7
13.3
korrels per aar aanzienlijk toenam.
Omdat het aaraantal niet beïnvloed
werd, was dientengevolge ook het
aantal korrels per m2 groter. Toedie
ning van 80 kg N als 3e gift heeft niet
geleid tot een verdere stijging van de
korrelopbrengst. Het
1000-korrelgewicht en het aantal kor
rels per aar werden nog iets sterker
dan bij een 3e gift van 40 kg N/ha
beïnvloed.
Eiwitgehalte
Het eiwitgehalte en de eiwitsamenstel
ling in de korrel zijn belangrijke kwa-
Naast deze verhoging van het eiwit
gehalte nam, zoals eerder vermeld in
tabel 2, ook de korrelopbrengst toe.
Uit de gegevens van tabel 3 blijkt de
stijging van het eiwitgehalte te Nw.
Beerta en, in mindere mate, te
Kloosterburen beperkt te zijn. In hoe
verre hierbij het optreden van fusari
um een rol heeft gespeeld is niet
duidelijk.
Konklusies
Op basis van de stikstofbehoefte is
een 3e N-gift toegediend kort voor
verschijnen van de aar (gewasstadium
F 9-10), aan te bevelen voor gewas
bestanden, die meer dan 8 ton per ha
kunnen produceren. Dergelijke op
brengsten vereisen na de bloei goede
produktieomstandigheden en dus een
gezonde afrijping. Storingen in de
produktieomstandigheden beperken
of verhinderen een nuttig effekt van
de 3e N-gift. Het optreden van lege
ring en ziekten en plagen moet om die
redenen worden voorkomen.
Op gronden, die van nature veel
stikstof mineraliseren, mag slechts
weinig effekt van een 3e gift worden
verwacht.
Toediening van een 3e gift van 40 kg
N/ha verhoogt het eiwitgehalte in de
korrel met 0,7-1,0% tot een accepta
bel niveau. Een verhoging van deze
gift tot 80 kg N/ha doet het eiwitge
halte nog stijgen, maar lijkt de kor
relopbrengst niet verder te verhogen.
Zolang het eiwitgehalte geen rol speelt
bij de prijsvorming, zal dientengevol
ge een 3e gift van 40 kg N/ha vol
doende zijn.
dr. ir. A. Darwinkel
PAGV Lelystad
passingsgebieden hebben in de
kosmetica en zelfs voor speciale trans
missiessystemen. Tot dusver zou de
walvis de enige bron zijn die deze
kwaliteit olie oplevert.
De Akkermoerasbloem groeit op bij
na elke grondsoort, wordt 30 cm hoog
en heeft dichte bloemschermen. Ze
moet door insekten worden bestoven!
Na een goede bestuiving worden in
Opbrengstcomponenten
Met het toedienen van een late, 3e N-
gift wordt een langer groen blijven
van het gewas nagestreefd, dat tot ho
gere produkties in staat is. De toedie
ning van deze 3e stikstofgift vindt
zodanig laat in de ontwikkeling van
het gewas plaats, dat het aantal aren
reeds vastligt. Het effekt van deze late
stikstofgift kan dan ook alleen mid
dels korrelzetting en korrelvulling de
opbrengst beïnvloeden. In tabel 2 is
aangegeven hoe de korrelopbrengsten
tot stand zijn gekomen. Om het ef
fekt van 80 kg N/ha gegeven als 3e
gift te laten zien, zijn alleen gegevens
van 1984 en 1985 ingebracht.
In de proeven werd het
1000-korrelge wicht door een 3e N-gift
vrijwel steeds wat verlaagd. De late
stikstoftoediening heeft de korrelzet
ting bevorderd, waardoor het aantal
Vrijdag 2 mei 1986
Door het terugdringen van de ek-
sessieve graanproduktie en een
toenemende vraag naar eiwit- en
oliehoudende gewassen biedt de
teelt van graan-vervangende pro-
dukten interessante perspektieven
voor de bijenteelt.
Zo is na een praktijk-beproeving
van circa 10 jaren gebleken dat de
teelt van Veldbonen (Vicia faba)
goede mogelijkheden biedt, zeker
om de plaats in te nemen van een
aantal graansoorten. Ook de Teu
nisbloem en de Akkermoeras
bloem bieden perspektief.
Daarover de bestuivingsbehoefte van
Veldbonen, hieronder worden 4 typen
begrepen, te weten de Duiveboon,
Paardeboon, Wierboon en Waalse
boon, waarvan de Paardeboon favo
riet is, in ons land nagenoeg niets be
kend is, werd het Amerikaanse
boekwerk 'Insect pollination of cul
tivated crop plants' geraadpleegd,
waarin geadviseerd wordt twee bijen
volken per ha in te zetten. De meerop
brengst zou rond de 25% liggen.
Deze gegevens betreffen weliswaar
andere klimaatgebieden, zodat we ze
slechts als een indikatie mogen aan
merken. Wel was het opmerkelijk dat
in 1985 op een proefveld in Nijbroek
(gem. Voorst), waar toevallig een
paar bijenvolken op een aangrenzend
kerkhof stonden, een optimale oogst
werd verkregen, namelijk 6150 kg/ha.
Dankzij die goede resultaten heeft be
trokken akkerbouwer dit jaar zijn
areaal uitgebreid tot 2,5 ha. Een vijf
tal bijenvolken van mijn stand zal de
produktie begeleiden, zodat we met
spanning de resultaten tegemoet zien.
Het areaal Veldbonen dat in 1985 cir
ca 2.500 ha groot was, zal zich naar
verluidt in 1986 verdubbelen, zodat de
imkers in die contreien gedurende de
drachtarme junimaand hun bijen niet
tekort behoeven te doen.
Steken we de Noordzee over, dan
treffen we 's zomers in Oost-Engeland
massale akkers met veldbonen aan.
Zij vormen daar voor menige imker
een hoofddracht, waarbij over de ho-
ningopbrengst niet te klagen valt.
De Veldboon bloeit als regel geduren
de de gehele junimaand met soms een
uitloper in juli, ze levert een goede
oogst aan amberkleurige honing van
uitstekende kwaliteit, aldus Roger A.
Morse en Ted Hooper in de juist uit
gekomen 'Encyclopedia of Beekee
ping'. Deze 'Engelse' gegevens zijn
interessant daar het klimaat aldaar
weinig verschilt met dat van ons land.
Teunisbloem
Ook de Teunisbloem (Oenothéra) is
vanwege haar oliehoudende zaden
wellicht een gewas voor de toekomst.
De publikatie van de heer Hughes in
Ouwerkerk (Groentje maart 1985),
die melding maakte van een oogst van
140 pond honing van 8 volken, om
van de stuifmeelovervloed maar te
zwijgen, schept goede verwachtingen.
Bloeiende veldbonen ideaal gewas voor bijen.
Akkermoerasbloem
De 'Boerderij' van 26 februari j.l. be
vatte een bericht van een nieuw olie
houdend gewas dat in Amerika in
ontwikkeling is, de Akkermoeras
bloem, nauw verwant aan de Moeras-
bloem (Limanthes Douglasïi), die we
als bijenplant aantreffen in 'Plants
and Beekeeping' van Howes.
Het bijzondere van de oliehoudende
zaden is dat hieruit olie wordt gewon
nen die meer dan 95% vetzuren be
vat met lange koolstofketens, een
unieke eigenschap. Deze olie zou toe-
elk van de legio zaadbolletjes vijf
nieuwe zaden gevormd. Wie weet zien
we deze interessante bijenplant in de
komende jaren ook in ons land ver
schijnen.
Het vorenstaande bevestigt weer dat
de honingbij onverbrekelijk is ver
bonden met de agrarische sektor. Wij,
imkers moeten de ontwikkelingen in
die sektor dan ook op attente wijze
blijven volgen.
J.J. Speelziek, voorzitter
Vereniging Bevordering
Bijenteelt in Nederland