Uien een studie(club) waard!!! Kwaliteit moet beterkosten kunnen lager! Zaaiuien Plantuien Gedurende de periode januari tot september 1985 heb ik acht maan den doorgebracht bij de Stichting Landbouwkundig Onderzoek (S.L.O.) in Zuid-Beveland. Deze periode geldt als praktijkperiode voor de studierichting Plantenteelt aan de Hogere Landbouw School in Dordrecht. Naast waarnemin gen in tarwe, triticale en wortelon- derzoek in gerst, was de belangrijkste taak het begeleiden van de Uienstudieclub Oost- en West Zuid-Beveland. Dit begelei den bestond voornamelijk uit het verrichten van veldwaarnemingen en het verzamelen en verwerken van de gegevens. In 1984 is de Uienstudieclub gestart met het verzamelen van gegevens om trent de teelt van uien in dit gebied. Het doel van de studieclub is, door het vergroten van de teelttechnische kennis, te komen tot een verhoging van het saldo. Hogere saldi zijn te be halen door een verhoging van de op brengst en een beperking van de toegerekende kosten. Het areaal van de studieclub bestond in 1985 uit 17 percelen zaaiuien en 7 percelen plant- uien. Naast de gebruikelijke waarne mingen omtrent ligging zaaibed, zaaidiepte, etc. is er een oriënterend onderzoek naar de groeisnelheid van plant- en zaaiuien uitgevoerd. Dat de uienteelt toch elk jaar zijn pro blemen heeft is ook in 1985 naar vo ren gekomen. De vroeg gezaaide percelen hadden, door het koude weer, een trage opkomst en begin- groei. Dit resulteerde op sommige percelen tot een uitval van kiemplan- ten. Percelen gezaaid na begin april kregen tijdens de opkomst te maken met een harde korst. Deze korst werd op een aantal percelen met succes ge broken m.b.v. een onkruid-eg. Hier bij moet opgemerkt worden dat dit breken alleen lukt wanneer de korst voldoende vochtig is. Na deze moeilijke beginperiode kre gen de meeste percelen één of meer dere hagelbuien op hun nek. Hierdoor trad er soms een halvering van het aantal planten op. Percelen waarop na half juli nog hagel viel kenmerkten zich door een verlate af rij ping en een hoger percentage dik halzen. Ondanks de minder goede weersomstandigheden bedroeg de ge middelde brutoveldopbrengst van de zaaiuien 47 ton/ha en die van de plan- tuien 64 ton/ha. Hieronder zullen de belangrijkste punten die naar voren gekomen zijn in het kort worden besproken. Rassenkeuze De keuze van het ras is bij de uien- teelt van het grootste belang. Van ras tot ras bestaan er grote verschillen op het gebied van bewaarbaarheid en huidvastheid. Hierbij speelt de huid vastheid een belangrijke rol omdat een hoger punt voor huidvastheid staat voor een betere bewaarbaarheid en lager tarrapercentage. Andere punten bij de rassenkeuze zijn teeltdoel en tijdstip van aflevering. Bij direkte levering van het land kan er gekozen worden voor een ras met een hoge produktiviteit en lage huidvast heid. Moeten de uien bewaard wor den dan zal er gekozen moeten worden voor een misschien wat lage re opbrengst maar wel een goede huidvastheid. Dit laatste punt speelt een belangrijke rol bij de kwaliteit van de uien. In Nederland wordt er vol gens mij meer op hoeveelheid geteeld dan op kwaliteit. In de praktijk blijkt dat een hoge produktiviteit en een goede kwaliteit niet samengaan. Zaaibedbereiding Een belangrijke eis voor het slagen van de uienteelt is een ongestoorde kieming en opkomst van het zaad. Wanneer de opkomst niet goed ver loopt dan zal men dit gedurende het gehele groeiseizoen blijven zien. Bij de opkomst speelt de kwaliteit en de diepte van het zaaibed een belangrij ke rol. Dit komt naar voren in de op komstpercentages. Percelen die ondiep gezaaid waren hadden een ho ger opkomstpercentage dan diep ge zaaide percelen. Zaaien op een diepte van 1.5 a 2.0 cm bleek het beste te zijn. Een ander aspekt bij de bereiding van het zaaibed is het voorbewerken van de grond in het najaar. Bij de perce len die een najaarsbewerking hadden uitgevoerd kon de zaaibedbereiding in één werkgang worden uitgevoerd. Op alle andere percelen was twee maal rij den noodzakelijk en dit is niet bevor derlijk voor de struktuur van het zaaibed. LET OP: op een slempige grond moet er geen najaarsbewerking uitgevoerd worden omdat de grond dan veel te fijn wordt in het voorjaar of zelfs tij dens de winter al verslempt. Zaaien Na de grondbewerking komt het zaai en, waarbij de volgende punten van belang zijn: zaaidatum, zaadsoort en zaadhoeveelheid. De zaaidatum varieerde van eind fe bruari tot eind april. Om te kijken of de zaaidatum van invloed is opxie op brengst zijn de zaaidata in twee pe rioden ingedeeld. Periode 1 met zaaidata tot 21 maart en periode 2 met zaai na deze datum. Tussen deze twee perioden was geen verschil in op brengst. Het ^antal planten per me ter was wel verschillend. Periode 1 had per ha ongeveer 140000 planten minder. Dit is omgerekend naar een heden ongeveer een halve eenheid. Een lager aantal planten kan zoals we zien wel leiden tot een even hoge op brengst maar heeft als nadeel een gro vere sortering uien en een onregelmatige afrijping. De laatste jaren is er een vernieuwing bezig van de verschijningsvorm van het zaad. In 1982 verscheen er een zo genaamde sanokotepil op de markt. Door deze ontwikkeling zijn ook an dere zaadfirma's gaan zoeken naar manieren om een uienzaadje een be schermingslaagje te geven. Dit zijn ontwikkelingen die erg snel gegaan zijn en waarbij er naar mijn mening aan een aantal zaken niet voldaan is voordat men het zaad aan de telers is gaan verkopen. Er is bijvoorbeeld geen jarenlang onderzoek aan voor af gegaan en dat er dan toch wel eens iets mis kan gaan zagen we in 1985 bij een bepaalde partij gecoat zaad. De ze partij was waarschijnlijk niet goed gecoat en er kwam na uitzaai dan ook weinig van op. Door het ruime aanbod aan verschij ningsvormen van uienzaad is het voor de teler niet eenvoudig een keuze te maken. Waarschijnlijk zal het uit de produktie nemen van Phytosol leiden tot een grotere uitzaai van gecoat zaad. Bij vroege zaai en gebruik van gecoat zaad moet men er wel rekening meehouden dat het gecoate zaad meer problemen zal geven met de opkomst dan naakt zaad. Na de bepaling van de zaadsoort gaat men een planning maken van de hoe veelheid planten die men per strek kende meter wil bereiken. Over de meest gewenste standdichtheid ver schilt men in de literatuur nog van mening. Volgens de Snuif is een aan tal van 25-30 planten per meter ver eist. Onderzoek gedaan in Engeland wees echter uit dat bij meer dan 22 planten per meter de ekonomische op brengst niet meer toenam. Grotere dichtheden kunnen de opbrengst aan drogestof nog wel doen toenemen maar de sortering verslechtert zo sterk dat de ekonomische opbrengst daalt. Op grond van ervaringen in de studie club zou ik de te verzaaien hoeveel heid eenheden in willen delen over twee perioden. Volgens mij moet er bij vroege zaai meer eenheden zaad gebruikt worden. Daarom het volgen de advies: bij zaai voor half maart 6.0 tot 6.5 eenheden verzaaien en bij zaai na half maart 5.5 tot 6.0 eenheden verzaaien. Bij de berekening van de te verzaai en hoeveelheid moet men zich laten leiden door het gewenste aantal plan ten per meter en de kiemkracht van het zaad. Ook moeten telers die vroe ger kilogrammen verzaaiden en nu eenheden gaan gebruiken er rekening meehouden dat 1 eenheid maar 0.9 kg weegt. Hierdoor kan men dus niet zeggen vroeger verzaaide ik 5.0 kg zaad/ha en nu 5.0 eenheden omdat men dan 0.5 kg zaad per ha minder verzaaid. Bemesting Een andere faktor die de groei bein- vloedt is de stikstofbemesting. Meer jarig onderzoek door de Snuif heeft aangetoond dat bij afstemming van de gift op de bodemvoorraad er een optimale groei van de ui optreedt. Het bemestingsadvies luidt: N-GIFT 180 KG N/HA-BODEMVOOR- RAAD. Met het oog op de kwaliteit van de ui zijn hogere giften dan het advies af te raden. Te hoge giften geven vaak een welige loofgroei, een later begin van de bolling en een verhoogde kans op aantasting door ziekten. Uit on derzoek is gebleken dat de ui tot augustus weinig stikstof opneemt. Dit komt omdat de uien de laatste twee maanden voor de oogst het hardst groeien. Hierdoor zou een vroege voorjaarsgift kunnen leiden tot een te kort aan snel beschikbare stikstof in de periode van de grootste groei van de ui. Om dit te voorkomen wordt er in de praktijk een gedeelde stikstof bemesting toegepast. Als maat voor deling zou men 2/3 deel van de gift voor het zaaien kunnen geven en 1/3 deel bij een gewaslengte van 10 cm. Om een welige loofgroei te voorko men moet de tweede gift niet na het 10 cm stadium van de ui gestrooid worden. Onkruidbestrijding Omdat een uiengewas een langzame groeier is en het lang duurt voordat men van enige grondbedekking kan spreken is een goede onkruidbestrij ding van groot belang. Bij de on kruidbestrijding is het stadium waarin de'ui zich bevindt belangrijk. Hier door is de bestrijding te verdelen in een aantal perioden. Ten eerste de periode voor opkomst van de uien. In deze periode zijn de volgende middelen toegepast, Stomp (Pendimethalin), Ramrod (Propach- loor), Gramaxone (Paraquat) en Reg- lone (Diquat). De meest gebruikte kombinatie is 5 liter Ramrod 1.5 a 2.0 liter Stomp. Deze kombinatie heeft een breed werkingsspektrum en wordt bij voorkeur gespoten wanneer de uienzaden gekiemd zijn. Spuiten voor het begin van de kieming kan schade geven bij de opkomst. Vlak voor opkomst wordt er meestal gespoten met de kombinatie 1.5 liter Gramaxone 1.5 liter Reglone. Na opkomst tot een gewaslengte van 6 cm wordt het gebruik van onkruid bestrijdingsmiddelen afgeraden. Na deze periode zijn Lironion (Difenoxu- ron), Ramrod en Basagran (Benta- zon) veel gebruikte middelen. Basagran in de dosering van 1.5 liter per ha gaf goede resultaten op zowel kleefkruid als perzikkruid. Eventueel kan men deze bespuiting na 10 dagen herhalen. Een voordeel van deze toe passing is dat er, naast lagere kosten, geen bladverbranding optreedt. Dit in tegenstelling tot Lironion. De belang rijkste voorwaarde voor een goede werking van Basagran is zonnig weer met voldoende licht. Bij toepassing van onkruidbestrij dingsmiddelen is het volgens mij van groot belang dat de geadviseerde hoe veelheden middel ook verspoten wor den. Hierbij is ook de hoeveelheid water waarmee gespoten wordt be langrijk. In de praktijk hebben de te lers de beste ervaringen met het spuiten van de geadviseerde hoeveel heden water. Ziektenbestrijding Een volgende teeltmaatregel is de ziektenbestrijding. In 1985 werd er ge middeld 4 x een ziektenbestrijding uitgevoerd, variërend van 2 tot 8 x Van de waargenomen ziekten kwam bladvlekkenziekte het meeste voor. Hierbij hadden percelen waarop het minst gespoten was een hogere aan tasting dan de andere percelen. Een nadeel van de veelvuldige toepassing van ziektenbestrijdingsmiddelen is de verlate afrijping van de uien. Dit was vorig jaar goed te zien bij percelen waarop veel gespoten werd. Deze ken merkten zich door een verlate afrij ping en een hoger percentage dikhalzen. Saldoberekening Hiermee komen we aan een van de belangrijkste onderdelen van de uien teelt, de saldoberekening. Dit wil zeg gen hoeveel houden we netto over na aftrek van gemaakte kosten. Het stre ven is een zo hoog mogelijk saldo te behalen. Dit zou gerealiseerd kunnen worden door lagere kosten, hogere opbrengsten en een betere kwaliteit. De kosten bestaan uit toegerekende kosten van eigen mechanisatie en toe gerekende kosten voor loonwerk. De kosten van eigen mechanisatie omvat ten kosten van zaaizaad/plantgoed, bemesting, onkruidbestrijding en ziektenbestrijding. Binnen deze post neemt het zaaizaad en het plantgoed het grootste deel voor zijn rekening. De kosten loonwerk omvatten alle werkzaamheden die met machines moeten worden uitgevoerd. Binnen de post loonwerk moet U geen grote be zuinigingen verwachten. Deze kosten staan namelijk ongeveer vast en be dragen gemiddeld ƒ1800,— per ha (voor zowel plant- als zaaiuien). Het gemiddelde saldo van de zaaiui en bedraagt ƒ2700,(bij een gemid delde prijs van ƒ0.14 per kg uien). Binnen de club varieert het saldo van ƒ1000,— tot ƒ4643,—. Deze grote va riatie wordt voornamelijk veroor zaakt door het verschil in opbrengst van het hoofdprodukt. Maar let op: ook binnen de toegerekende kosten bestaat er een groot verschil. De ge middelde toegerekende kosten bedra gen ƒ3940,— met een variatie van ƒ3370,— tot ƒ4851We zien nu dat bij een vrijwel vaststaand bedrag voor kosten loonwerk een grote variatie binnen de kostenpost eigen mechani satie voorkomt. Bezuinigingen zou den dan ook volgens mij plaats moeten vinden in de post eigen me chanisatie. Hierbij zouden een gerich te stikstofbemesting, onkruidbestrijding en ziektenbestrij ding geld kunnen besparen. Tevens is berekend dat de gemiddel de prijs die de teler voor de uien moet krijgen bij levering af land ƒ0.10 per kg bedraagt (wil men uit de kosten zijn). Hetgeen wil zeggen dat men bij de tegenwoordige kontrakten van ƒ0.14 per kg uien en een opbrengst van 40 ton een positief saldo van ƒ1600,behaalt. Dit betekent dat de teelt van uien op kontrakt, bij de hui dige lage prijzen, niet kan konkurre- ren met de teelt van wintertarwe. Op verzoek van een aantal telers zijn er in 1985 voor de eerste keer waar nemingen verricht in de plantuien. Dit omdat in tegenstelling tot de zaaiui en over de plantuien nog maar wei nig gepubliceerd is. Toch is de teelt op zich interessant en kan in sommi ge jaren een behoorlijk saldo'opleve ren. In de praktijk zijn de volgende punten naar voren gekomen. M. Nieuwenhuize. Het eerste probleem ontstond bij het bepalen van de hoeveelheid pootgoed die per hektare verplant moest wor den. Deze hoeveelheid wordt bepaald door de sortering van het pootgoed. De sortering van het pootgoed be draagt 8- 21 mm. In de praktijk blijkt dat er grote verschillen binnen deze sortering voorkomen en dat het hier door moeilijk is te bepalen hoeveel kg pootgoed men moet gebruiken. Het kwam voor dat telers met een gelijk aantal geplante uien per meter, een verschil van 300 kg geplant pootgoed hadden. Dit wil zeggen dat men voor ƒ400,meer evenveel planten per hektare heeft (bij een kostprijs van ƒ1.25 per kg). Dit grote verschil komt voornamelijk doordat de handel de plantuien eerst sorteert in de maten 8- 14 mm en 14- 21 mm en vervolgens deze partijen gaat opmengen. Dat er dan grote ver schillen ontstaan binnen de sortering is te zien aan de hand van de prak tij kgegevens. Een punt dat bij de onkruidbestrij ding naar voren kwam is het gebruik van het relatief goedkope chloor-IPC (6 liter/ha). Dit geeft goede resulta ten maar mag niet te laat toegepast worden i.v.m. schade aan bloeiende gewassen. Groeisnelheid van plant- en zaaiuien Om een indruk te krijgen van de hoogte van de groei van plant- en zaaiuien zijn er gedurende het groei seizoen wekelijks proefrooiingen ver richt. Door de gegevens van deze rooiingen uit te zetten in een grafiek ontstaat er een redelijk beeld van het groeiverloop gedurende het seizoen. Deze rooiingen zouden in de toe komst nogmaals uitgevoerd moeten worden. Dit omdat het m.b.v. een over meerdere jaren gemiddelde groeicurve mogelijk moet zijn iets te zeggen over de groei die na een be paald stadium van de ui optreedt. Dit kan een waardevol gegeven zijn bij het bepalen van het rooitijdstip. Het rooitijdstip kan vooral bij de plantui en belangrijk zijn voor de prijs die U voor de uien krijgt. In het onderzoek zijn de volgende punten naar voren gekomen. Zowel bij plant- als zaaiuien treedt de groot ste gewichtstoename op in de laatste twee maanden van de' groei. Deze maanden zijn zeer belangrijk voor de groei en elk tekort aan water of voe dingsstoffen zal leiden tot een verla ging van de potentiële opbrengst. Een ander punt is de groei per dag. Deze bedroeg bij de plantuien, in de perio de met de hoogste groei, ongeveer 1600 kg per dag (vers gewicht) en bij de zaaiuien ongeveer 1900 kg per dag, per hektare. Samenvattend De teelt van plant- en zaaiuien komt de laatste jaren in de belangstelling als alternatief voor de teelt van winter tarwe. Hierbij wordt de teelt van ui en met een hoog drogestofgehalte naar voren geschoven als zijnde een oplossing. Bij het zien van de huidi ge saldi zal men zich gaan realiseren dat deze industrieteelt door de heden daagse lage kontraktprijzen niet als alternatief gezien mag worden. Alter natieven moeten volgens mij gezocht worden in een kwaliteitsverbetering van de ui, hetzij door veredelings- werk, hetzij door verandering in de teeltmaatregelen. Om een lang ver haal kort te maken, studie blijft ge wenst en hierbij kunnen studieclubs een belangrijke rol spelen. Marco Nieuwenhuize april 1986 Vrijdag 2 mei 1986

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1986 | | pagina 10