Lupine Een veelzijdige plant Lupinen De lupine is een vrij algemeen be kende plant. Deze bekendheid komt voornamelijk voort door zijn aanwezigheid als sierplant in bloementuinen. Als landbouwge was heeft de lupine in ons land zijn betekenis verloren. De lupi nen teelt heeft evenwel een lange geschiedenis. Het produktiedoel is veelzijdig en wisselde nogal eens in de loop van de geschiede nis. Het doel van de teelt is te on derscheiden in: - sierplant in bloementuinen - zaadteelt voor voeding - groenvoedergewas voor runde ren en schapen - groenbemesting/bodemverbe teraar Ook in ons land is de teelt van lu pinen in het verleden omvangrijk geweest op schrale zandgronden vooral voor groenbemesting. Als akkerbouwgewas is de teelt zo goed als verdwenen, althans on beduidend. De lupinen behoren tot de plan- tenfamilie van de Vlinderbloemi gen en het'geslacht Lupinus. De naamgeving van vlinderbloemi gen komt van de op een rustende vlipder gelijkende bloemen. De plant in volgroeide toestand heeft een hoogte van 40 a 60 cm. Het blad is samengesteld uit 7 a 10 lancetvormige blaadjes. De riekende bloemen staan in boven elkaar geplaatste kransen. Het is een diepwortelende plant. In de kleur van de bloemen is va riatie. Vanouds voorkomende kleuren zijn: wit (Lupinus alba), geel (Lupinus luteus) en blauw (Lupinus angustifolius). Bij de lupinen voor de sierteelt is in deze eeuw een grote verschei denheid aan kleuren en tinten ge kweekt. De zaden van gele lupi nen zijn bleek vleeskleurig met donkere vlekken; bij blauwe is dit grauw en bij witte - geelwit. Het duizendkorrelgewicht is resp. gemiddeld bij gele lupinen 120, bij blauwe 180 en bij witte 420 gram. Het hl. gewicht is 80 kg. Het eiwitgehalte van de za den is hoog. Al naar de variatie is er verschil in kleur en grootte van de zaden. Naast éénjarige zijn er ook overblijvende variaties. Voor landbouwgewassen is de teelt van een éénjarige variëteit re gel. Als vlinderbloemigen hebben ook lupinen de eigenschap om luchtstikstof vast te leggen in knolletjes aan de wortels. Het vastleggen van stikstof wordt bewerkstelligd door de bakterie Bacilles radicicola Beye- rink die leeft in symbiose met de plant. Door deze eigenschap is vroeger de lupinenteelt voor groenbemesting en verbetering van de grond veel toegepast. Hoewel lupinen weelderig groei en is het geen drachtplant voor bijen. Bij deze bloemen is de tong van de bijen te kort om bij de nektar te kunnen komen. Bitterstoffen In lupineplanten zitten bitterstof fen (alkaloiden) waarvan sommi ge in meer of mindere mate giftig zijn. Deze bitterstoffen komen in wisselende hoeveelheden voor. Met veel bitterstof nemen de die ren dit voedsel niet graag op. Daarnaast is in de plant en ook in de zaden in wisselende mate een stof lupinotoxine aanwezig die Een gewas lupinen. giftig is. Het voeren van lupinen zowel aan runderen als schapen en geiten vond als regel in kleine hoeveelheden plaats. Lupinen- zaad bestemd voor de veevoeding werd met heet water behandeld om bitter- en giftige stoffen uit te logen. In 1928 slaagde Dr. R. von Sengbush erin een bitterstof- vrije lupine te kweken. Dit nieu we gewas kreeg de naam van zoe te lupine. Aan de kleur van de bloemen is niet zichtbaar of het gewas al dan geen bitterstoffen bevat. De zoete lupine is een ge schikt voedergewas. Oud gewas De teelt van lupinen gaat ver te rug in de geschiedenis. In de Egyptische koningsgraven zijn zaden van witte lupinen aange troffen. Dit dateert dus van ver voor het begin van onze jaartel ling. Ook deze gevonden soort had giftige alkaloiden die men toen ook met water uitloogde voor het verwijderen van de gifti ge stoffen. Reeds in de oudheid, dus voor het begin van onze jaar telling, werden witte lupinen ge teeld in de landen rond de Mid dellandse Zee. In Nederland wor den sinds 1850 gele lupinen ver bouwd en op kleine schaal ook blauwe lupinen. In West Europa, vooral in Duitsland en Polen, breidde de teelt zich in de 19e eeuw snel uit. (Veenmans Agrari sche W.P.). Omstreeks 1880 trad een ernstige ziekte bij schapen in genoemde landen op veroorzaakt door de in lupinen voorkomende giftige stoffen. Deze ziekte de lu- pinose had een inkrimping van de teelt tot gevolg. De teelt De teelt van lupinen vindt van ouds plaats op de lichtere (schra le) zandgronden als zomergewas maar ook als herfst (stoppel)ge- was. Het produktiedoel was hoofdzakelijk voor groenbe mesting en in kleine omvang ook voor de zaadwinning. Ook de verbouw als voedergewas is van enige betekenis geweest. In ons land was de teelt van de gele va riëteit vrijwel algemeen. Voor zaadteelt is per ha 75 a 100 kg zaaizaad nodig. De gunstigste zaaitijd is van eind maart tot be gin april. Voor groenbemesting of voedergewas is de benodigde hoeveelheid zaaizaad 150 kg. Hiervoor is de spreiding van de zaaitijd van eind maart tot begin augustus. Lupinen zijn gevoelig voor het mozaïkvirus en voor voet- en vaatziekten. Bij verbouw voor zaadwinning vindt de oogst ge woonlijk plaats in augustus. Het gewas wordt gemaaid als de on derste peulen bruin zijn. Het dro gen vindt plaats op ruiters of hokken. Daar lupinezaad gemak kelijk door schimmels wordt aangetast vond het dorsen om streeks de maand februari plaats. Bestemd voor groenbemesting werd het gewas voor het ploegen gesleept of gerold. Voor een goe de ontwikkeling van de vlinder bloemige planten waartoe ook de lupinen behoren, is de aanwezig heid van de bakterie Bacillus ra dicicola in de grond noodzake lijk. In de oude akkergronden is deze bakterie in de regel wel aan wezig; op ontginningsland is en ten met deze bakterie als regel nodig. In vroeger tijd vond deze enting plaats door 2000 a 3000 kg grond van een oude akker te strooien op 1 h ontginnings- grond. In later tijd vond enten plaats met een reincultuur van bakteriën die gemengd met het zaaizaad werd uitgestrooid. Omvang van de teelt De omvang van de lupinenteelt voor zaadwinning is althans in deze eeuw nooit groot geweest. In de jaren 1910-1920 varieerde dit van 500 tot 1000 ha. In 1950 was er een aangifte bij de Neder landse Algemene Keuringsdienst van 452 ha lupinen voor de keu ring te velde. Volgens Veenmans Agrarische W.P. 1954 werd in de jaren rond 1950 jaarlijks ca. 7500 ha lupinen in ons land verbouwd, voornamelijk voorkomend in Noord-Brabant en Limburg. Dit betreft de totale oppervlakte voor zowel zaad teelt, voederge was als groenbemesting. In de hieraan voorafgaande decennia is de jaarlijkse oppervlakte zeker groter geweest. In de achterliggende 100 jaar zi»jn namelijk vele tienduizenden ha heidevelden omgelegd met be stemming als grasland, akker bouw of bosbouw. Op de omge ploegde of omgespitte heidevel den werd zeer vaak als eerste ge was lupinen geteeld om als groenbemester te worden onder- geploegd. De eigenschap van een diepe beworteling werkt gunstig voor de volgende teelt die meestal rogge of haver was. De ondergeploegde planten zijn een organische bemesting terwijl de stikstof knolletjes de bodem ver rijken met stikstof. De teelt van lupinen gaf op deze schrale gron den de eerste aanzet tot verbete ring van de bodemvruchtbaar heid. Deze funktie van de lupi nenteelt is verleden tijd en komt maar weinig meer voor! Gedicht Er is een vers van de Vlaamse dichteres Alice Nahon dat mij al tijd heeft getroffen. Alice Nahon woonde in de Belgische Kempen. Zij kreeg op jonge leeftijd een longziekte waaraan zij overleed. Zij leefde van 1896 tot 1933. Tij dens de periode van ziekte maak te zij o.a. het bedoelde gedicht dat "Lupinen" heet. Dit gedicht, dat hieronder is afgedrukt, is eenvoudig van woorden, maar zeer gevoelvol. Ook de betekenis van de lupinen als bodemverbete raar op zandgronden komt er in tot uitdrukking. Bij een aantal woorden is tussen haakjes een verduidelijking toegevoegd. Met het lezen van dit gedicht ervaren we dat hier waarlijk een droppel (druppel) levensleer in ligt. februari 1986 ing. J.H. Lantinga Na droeve, slapeloze nacht Had d'ochtend me ter hei gebracht, Langs heuvel kens en dennen. Daar vond ik plots een goeden schat, Alsof men hem verborgen had, In 't somber huis der dennen. Wat waart ge schoon, lupinenve/d, Van gouden (gele) keersen (kaarsen) opgesteld In groene kandelaren. Van alles wat de hei me bood, Waart gij, lupinen, 't meest devoot (vroom) Van blommen en van blaren. Nochthans, waar ik U bloeien vond. Was toch zo schralekens de grond, Dat zand van grijze kleuren. Daar vond ik nog geen enkel jaar Het veelbelovend, eêl (edel) gebaar Van zaai- en maaigebeuren (graanteelt) En op mijn denken ziek en zeer, Viel er een droppel (druppel) levensleer, Die 'k als een juweel wil dragen. Dat droeve ziel en grijs gemoed Toch wat lupinen zaaien moet In 't zand van dode dagen. Geen akker, die zo pover staat, Dat hij een greep lupinenzaad Geen voedsel meer kan bieden. Lupinen, 't zijn die gouden daên (daden) Die op verlaten velden staan Van droeve en arme lieden. Dies (daarom) wil ik dat mijn ziele zij, Lupinenveld, zo schoon als gij: Verre van 't woelig leven. Een land, waar luttel (gering) vrucht gedijt Maar dat zich langzaam voorbereidt Om rijke oogst te geven! Vrijdag 11 april 1986 15

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1986 | | pagina 15