Loonwerkers moeten zichzelf beter promoten Dierlijke mest met certifikaat? Onderzoek HAS-Dordrecht: Dit is een van de uitkomsten van een onderzoek dat in 1985 werd uit gevoerd door studenten van de Hogere Agrarische School te Dordrecht, in opdracht van de Bond van Loonbedrijven voor Agrarisch- en Grondverzetwerk (Boval). Het onderzoek dat werd uitgevoerd onder ruim 600 boeren, verspreid over het gehele land, moet er toe bijdragen dat de loonwerkers beter op de behoeften van de Nederlandse agrariër kunnen inspelen. Voor al door ingrijpende zelf-mechanisatie op het boerenbedrijf, maar ook door de samenwerkingsverbanden van boeren onderling, ondervindt de individuele loonwerker een onevenredige konkurrentie in zijn be drijfsvoering. Uit het onderzoek is o.m. gebleken dat ondanks de tevredenheid bij de boeren over het rooiwerk van de loonwerker, er toch een zekere neiging bestaat om het bietenrooien weer meer zelf te gaan doen Uit het onderzoek is gebleken dat loonwerk, na de eigen arbeid en die van gezinsleden, de belangrijkste bron is voor de levering van de benodigde arbeidskapaciteit op de boerderij. Dat neemt echter niet weg dat de omvang van het loonwerk voor bepaalde werkzaamheden onder druk staat. Voor het poten van aardappelen, het rijenfrezen en ook het bietenrooien bestaat er bij de boer een zekere nei ging om deze werkzaamheden meer in eigen beheer uit te voeren. Dat juist het bietenrooien naar voren komt is Vele deskundigen adviseren U als akkerbouwer om tarwe te blijven telen. De animo om vanwege de slechte prijsverwachtingen, naar andere gewassen uit te zien is ech ter groot. De lage tarweprijs roept bij velen ook de vraag op of nog alle kosten, zoals kunstmest e.d., aan het gewas besteed moeten worden? Wij als voorlichtingsdienst zijn van mening dat U, ook nu de prij zen onder druk staan, moet stre ven naar een optimale opbrengst. Een goed saldo is te realiseren door op het juiste moment de juiste teelthandelingen te verrich ten. Gericht kunstmest strooien en bespuitingen uitvoeren is daarom ons advies. In dit artikel wordt ingegaan op de vraag: hoe is de gewasgroei zo goed mogelijk d.m.v. gerichte teelthandelingen te beïnvloeden. De theoretische produktiestruktuur van tarwe De uiteindelijke tarwe opbrengst wordt gerealiseerd door drie op- brengstkomponenten. Dit zijn (1) het aantal aren/m2, (2) het aantal kpr- rels/aar en (3) het duizendkorrelge- wicht. De drie opbrengstkomponenten zijn in meer of mindere mate beïnvloedbaar. De op brengst per hais gelij k aanaren/m2 x korrels/aar x duizendkorrelgewicht x 10.000. Aantal aren/m2 Zoals blijkt uit figuur 1 is het aantal aren/m2 te beïnvloeden door het aan tal planten/m2 en het tijdstip van de le en eventueel vervroegde 2e N-gift. Voor een optimale groei zijn gemid deld 220 tot 250 planten/m2 nodig. Het gewenste aantal aren/m2 loopt van 500 tot 550. Wanneer we minder dan 200 planten/m2 na de winter heb ben overgehouden, is het van zeer groot belang om de le N-gift vroeg te strooien. Een vroege le N-gift be vordert namelijk de uitstoeling, zodat toch nog het gewenste aantal aren wordt bereikt. Veel aangelegde spruiten zullen ech ter geen aar worden. Vroeg in het sei zoen zijn vaak 4 a 5 spruiten per plant aanwezig. Later blijkt vaak dat steeds 2 a 3 spruiten het hebben gered tot aar. Vooral bij holle percelen (minder dan 200 planten/m2 na de winter) is het opmerkelijk, aangezien het loonwerk voor bietenrooien verreweg de meeste tevredenheid oplevert, vergeleken met de twee alternatieve mechanisatievor- men: zelf-mechanisatie en samenwer king. Naast het bietenrooien leveren ook het precisiezaaien, het maaidor- sen, het maishakselen en het werken met de opraapwagen de grootste te vredenheid op bij de boeren die kie zen voor het loonwerk. Het werken met de pootmachine, de aardappel rooier, de giertank en de ploeg geeft anderzijds een betere skore bij boe daarom belangrijk de door een vroe ge le N-gift aangelegde spruiten tot aar te laten volgroeien. Dit kan door tevens de 2e N-gift vroeger (F4/5 einde uitstoeling) te geven dan normaal. Volle gewassen moeten beslist niet gestimuleerd worden door vroege N- giften. Dit zou alleen het aantal aan te leggen aren nog maar verhogen, waardoor het gewas te vol wordt. Ve le ziekten en plagen zullen dan kans zien zich goed te ontwikkelen, hetgeen tot hoge gewasbeschermingskosten en/of lagere kg-opbrengsten zal leiden. Korrels/aar Het aantal korrels/aar is enerzijds te beïnvloeden door de 2e N-gift. An derzijds is het aantal korrels/aar ook een raseigenschap. Bij een onvoldoen de N-voorziening zullen voldoende korrels/aar worden aangelegd. Duizendkorrelgewicht Het duizendkorrelgewicht is o.a. te beïnvloeden door het geven van een 3e N-gift. De laatste jaren is op de proefboerderij 'Westmaas' heel dui delijk gebleken dat dit een rendabele zaak is. Hiernaast zijn vooral ook de weersomstandigheden tijdens de kor- relvullingsfase van groot belang voor het uiteindelijke duizendkorrel gewicht. ren die deze werkzaamheden in eigen beheer verrichten. Kostprijsberekening Een van de meer opvallende uit komsten van het onderzoek is het feit dat van de ondervraagde boeren, die kiezen voor zelf-mechanisatie of sa menwerking omdat het goedkoper is dan loonwerk, meer dan de helft geen kostprijsberekening maakt bij de aan schaf van de machines. Van alle ondervraagde boeren maakt zelfs 60% geen kostprijsberekening. Het belangrijkste argument voor de boeren die kiezen voor zelf- mechanisatie of samenwerking is het onafhankelijk zijn van de loonwer ker. Daarentegen zijn de belangrijk ste argumenten om te kiezen voor loonwerk te omschrijven als 'voorde liger', 'tijdgebrek' en in wat mindere mate de 'specialistische dienstver lening'. Een belangrijk kriterium van de boer bij zijn keuze voor de individuele Belangrijke weersinvloeden zijn o.a. een eventuele hitteperiode of een on voldoende vochtvoorziening, waar door het gewas te vroeg afrijpt. Naast deze weersinvloeden kunnen ook ziekten en plagen in deze periode veel schade doen aan het uiteindelijke dui zendkorrelgewicht. De drie opbrengstkomponenten zijn duidelijk van elkaar afhankelijk. En kele voorbeelden zijn: veel aren kan tot minder korrels/aar leiden, veel korrels/aar geeft mogelijk een lager duizendkorrelgewicht enz. Van theorie naar praktijk Hoe nu deze theoretische produk tiestruktuur verlaten naar een prak tisch advies? 1. Streef in eerste instantie d.m.v. ge schatte veldopkomst, duizendkorrel gewicht en evt. uitval tijdens de winter naar 220 a 250 planten/m2. 2. - Bij een te laag aantal planten/m2 na de winter tijdig (begin februari - half februari) de le stikstofgift geven. Indien deze gift later gegeven moet worden, de le stikstofgift met 20 kg verhogen. - Volle percelen niet aktiveren door een verhoogde of vervroegde N-gift. - N-advies le gift 140 kg stikstof - de bodem voorraad. Pas tevens een korrektie toe per ras (zie hiervoor het plusjesschema op blz. 22 van de Ras- senlijst 1986). loonwerker, betreft de vertrouwens relatie. Dit komt onder meer tot uit drukking bij de inschakeling van de loonwerker voor een teeltadvies of een advies over zaai- en pootgoed en met name over het gebruik van spuit- middelen. Voor het goed funktioneren van een bedrijf is een goed kontakt met de af nemers vereist. De loonwerker heeft daarvoor in de meeste gevallen een goed persoonlijk kontakt met zijn klanten. Het betreft hier voorname lijk het kontakt dat nodig is voor de organisatie van de te verrichten werk zaamheden. Daartegenover staat dat promotionele aktiviteiten slechts in zeer beperkte mate door de loonwer kers worden ontwikkeld. De loonwer ker die in kwalitatief opzicht goed uit het onderzoek naar voren komt, zal deze kwaliteiten ook duidelijk moe ten maken aan zijn doelgroep. Niet alleen door zijn werk, maar ook door een aansprekende promotie van zijn bedrijf. Uit ervaringen is bekend dat diverse ziekten en plagen met dierlijke mest kunnen worden overgebracht. 't Zou weieens van groot belang kunnen zijn een methode te ontwik kelen dat dit tot een minimum wordt gereduceerd. Temeer daar het er op lijkt dat door wettelijke maatregelen steeds meer mest buiten het eigen bedrijf moet worden afgezet. Wellicht zou certificering tot de mogelijkheden kunnen horen om de afnemers meer garanties te geven. Met de mest mee Diverse keren is aangetoond, dat on kruiden die zich tussen het voeder be vonden via de diermaag en mest mee naar het land kunnen worden geno men. En dan vooral onkruiden met oliehoudende zaden. Regelmatig zijn aardappelcysten via de mest van het ene bedrijf naar het andere gebracht. Aardappelen gegroeid op een besmet bedrijf waarvan het uitschot vervoe- derd.wordt op een veebedrij f en zo de cysten in de mest terecht kunnen ko men. En zo leveren bietenpuntjes uit de suikerindustrie een groot gevaar op voor de verspreiding van de rhizoma- nie via de maag en mest van een dier van het ene bedrijf naar het andere. Bekend is ook dat de phoma- schimmel zich uitstekend via de dier lijke mest kan verplaatsen. Ik denk dat er nog talloze andere ziekten en plagen zijn die via de mest kunnen worden overgebracht. Bewustwording Het is van belang dat we ons als ak kerbouwers steeds meer bewust wor den dat dit zo is. We zullen dat aan 3. Bestrijd voetziekte alleen indien no dig. Bij kontrole begin mei mogen niet meer dan 15% van de planten be zet zijn met een oogvlek. 4. Geef een 2e N-gift van 40 a 60 kg/ha omstreeks het stadium F6/7 le knoop voelbaar/zichtbaar) af hankelijk van de stand. Donker groen/blauwe volle percelen: 40 kg N, magere schrale gewassen: 60 kg N/ha. 5. De le meeldauwbestrijding moet uitgevoerd worden zodra het zich op het derde blad van boven bevindt. 6. Geef een 3e N-gift van 40 kg bij het in aar komen. 7. Bespuit de tarwe voorbehoedend tegen afrijpingsziekte (- meeldauw, bladvlekkenziekte, bruine roest e.d.) bij het verschijnen van 90% van de aren. 8. Gebruik het plusjesschema op blz. 19 van de Handleiding 1986 bij de keuze van uw middel. 9. Luisbestrijding moet plaatsvinden als 30% van de halmen bezet is met luizen voor de bloei en 70% bezet na de bloei. A.N. Vroegindeweij onze kollega's in de dierenwereld (rundvee, varkens, kippen, geiten, schapen, enz.) over moeten brengen. Verdere milieubewaking, maar ook de ekonomie leidt tot een andere be drijfsvoering. Grotere en intensieve re bedrijven in de dierenwereld leiden naar steeds meer mestoverschotten. Een toenemend gebruik van ruwvoe- ders om allerlei redenen geeft steeds meer schadelijke organismen, parasie ten, de gelegenheid zich te verplaat sen van het ene bedrijf naar het andere en zo kan in toenemende ma te het veehouderij- of varkenshoude- rijbedrijf een soort tussenfunktie gaan innemen tussen twee akkerbouwbe drijven. Het ene akkerbouwbedrijf kan daarbij wel in Nederland liggen, en het andere ook in Nederland, maar ook wel daarbuiten. Het dierenhou- derijbedrijf zal scherp in de gaten moeten houden wat er gevoerd wordt en wat de herkomst van het voer is. Uiteraard zullen passende maatrege len genomen moeten worden om la ter ziektenkiemvrije mest te kunnen afleveren. Er is reeds door meerderen uitgespro ken om de af te leveren mest te voor zien van een kwaliteitsgarantie. Dan wordt vermoedelijk speciaal gedacht aan droge stofgehalte en gehalten aan organische stof, N, P, K, enz. Dat is ook van zeer groot belang! Het afleveren van mest vrij van scha delijke ziekten aan akkerbouwers is essentieel en zonder meer bepalend voor het doorgaan van de transaktie, althans van de zijde van de mestont- vangende akkerbouwer. Als men bijelkaar in de buurt woont, zal men onderling afspraken kunnen maken, zal men onderling kunnen na gaan of er gevaren van overbrenging van ziekten aanwezig zijn. Daar ligt dan de eigen verantwoordelijkheid. Maar als men de mest over grotere af standen gaat vervoeren en via een tus senpersoon werkt, dan is de herkomst vaak onbekend bij de 'ontvangende akkerbouwer'. Daarvoor zullen ga ranties moeten komen via verklarin gen of misschien samen met de kwaliteitsgarantie tot een vorm van certificering waarin dan het ziekten- aspekt duidelijk is meegenomen. A. Vermeer Wielsporen: consequentie van de moderne tarweteelt. Vrijdag 7 maart 1986 12

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1986 | | pagina 12