Brouwgerst en peulvruchten:
mogelijkheden voor
bouwplanverbreding
Op verzoek van het Ministerie van Landbouw en Visserij hebben de
werkgroepen Granen en Peulvruchten van de Stichting Nederlands
Graan Centrum (NGC) in het kader van de diskussie over bouwplan-
verbreding de knelpunten geïnventariseerd bij de produktie, afzet en
verwerking van brouwgerst resp. droge peulvruchten. Voor de gewas
sen uien en aardpeer zijn door andere werkgroepen eveneens de knel
punten geïnventariseerd. Hieronder zal een overzicht gegeven worden
van de knelpunten die een verdere uitbreiding van het areaal brouw
gerst en peulvruchten in de weg staan.
In 1985 was het areaal droog te oogsten erwten 18.600 ha
Brouwgerst
De hoeveelheden brouwgerst, die in
Nederland beschikbaar zijn, zijn be
trekkelijk gering in verhouding tot de
behoefte van de industrie. Het in
landse gerst in de gerstemout bedraagt
30%. In totaal werd in 1984
158.227 ton gerst tot gerstmout ver
werkt, waarvan 112.000 ton gerst
uit andere (lid-) landen afkomstig is.
Uit deze cijfers blijkt dat er nog vol
doende ruimte is voor uitbreiding van
het Nederlandse areaal brouwgerst.
Uitbreiding van de brouwgerstpro-
duktie zal alleen dan worden bereikt
als op het gebied van Teelt en afzet een
aantal knelpunten worden opgelost.
Afzet en verwerking
De brouwer vraagt om een mout van
een hoge en konstante kwaliteit.
De mouter stelt dan ook hoge eisen
aan de grondstof voor de moutpro-
duktie: brouwgerst. Om aan de hoge
eisen van mouters en brouwers te
kunnen voldoen moet er, vanaf inzaai
tot de aflevering bij de mouter, veel
aandacht aan het produkt worden
besteed om de gewenste kwaliteit te
bereiken. Het ontbreekt bij brouw
gerst echter aan een goed marketing
gebied. De hele brouwgerstsektor zou
zich moeten beijveren om ervoor te
zorgen dat er een regelmatig aanbod
is van kwalitatief goede, grote, homo
gene partijen inlandse brouwgerst.
kwaliteit: bekend is dat de kwaliteit
van inlandse brouwgerst over het al
gemeen goed tot zeer goed is. Echter
niet vergeten moet worden dat ook
buitenlandse gerst een goede kwaliteit
bezit en in prijs dikwijls zeer konkur-
rerend is.
regelmatig aanbod: een regelmatig
aanbod kan alleen dan worden be
reikt wanneer de teler brouwgerst vast
in zijn bouwplan opneemt, zodat er
jaarlijks een grote hoeveelheid via de
handel aan de mouters kan worden
afgeleverd.
grote, homogene partijen: de mou
ter vraagt grote, homogene, kiem-
krachtige partijen met een zo laag
mogelijk vochtgehalte. Dit houdt in
dat na de oogst de partijen per ras ge
scheiden ingenomen en na schoning
op verantwoorde wijze gedroogd
moeten worden. Dit gebeurt in het
zuidwesten al jaren. Uitbreiding van
de brouwgerstteelt ook in andere ge
bieden van Nederland staat of valt
met de interesse van de kollekteren-
de handel de brouwgerstpartijen als
raszuivere partijen op te slaan en te
bewerken.
Teelt en veredeling
Een uitbreiding van de brouwgerst
teelt zal alleen dan gerealiseerd kun
nen worden als het" saldo van
brouwgerst kan konkurreren met dat
van het te vervangen gewas (in de
meeste gevallen wintertarwe). Bepa
lend voor de geldelijke opbrengst is
de korrelopbrengst, het percentage
volgerst en de brouwgerstprijs. Op
laatstgenoemde, de brouwgerstprijs,
is door de teler weinig invloed uit te
oefenen. Zowel door veredeling als
door aangepaste teelttechniek zal de
opbrengst verhoogd moeten kunnen
worden.
De afgelopen jaren is al veel onder
zoek uitgevoerd en is het inzicht in op-
brengstnivo en opbrengstvorming
aanzienlijk vergroot. Het is de taak
van de landbouwvoorlichtingsdienst
om deze hernieuwde inzichtspunten
door te geven aan de praktijk. Door
middel van het oprichten van gerststu-
dieklubs kan de betrokkenheid van de
teler bij de teelt van brouwgerst wor
den verhoogd.
De veredeling zal zich moeten rich
ten op verhoging van de biomassa
en/of oogstindex. Door het Kweken
op verhoogde korrelopbrengst zal het
groeiseizoen wellicht langer worden,
met als gevolg een later oogsttijdstip.
De stikstofbemesting is bij brouw
gerst nog steeds een groot vraagteken.
Hoge opbrengsten worden bereikt
met voldoende hoge stikstofgiften.
Om deze te kunnen benutten dient de
strostevigheid groot te zijn. Een te ho
ge stikstofgift kan aanleiding zijn tot
legering en tot eeji te hoog eiwitgehal
te in de kot rel. Legering veroorzaakt
opbrengstderving en een slechte vul
ling van de korrel waardoor het per
centage doorval groot wordt en het
percentage brouwgerst laag.
Kan bij wintertarwe het gewas ver
stevigd worden door het toepassen
van groeiregulatoren, bij zomergerst
moet dit nog steeds als noodmaatre
gel worden gezien. Het gebruik van
een groeiregulator vergroot de kans
op doorwas, hetgeen een negatieve in
vloed heeft op de korrelsortering.
Ziekten en plagen veroorzaken in
gerst aanzienlijk minder schade dan
in wintertarwe. Bij intensivering van
de brouwgerstteelt kan de ziektedruk
echter groter worden. Reden waarom
men in het veredelingsonderzoek de
aandacht zal moeten blijven richten
op het inbouwen van, liefst duurza
me, resistenties.
Uitbreidingsmogelijkheden
Zoals in het begin van dit artikel reeds
is gesteld kan het brouwgerstareaal,
gezien de behoefte, nog flink uitbrei
den. Deze mogelijkheden worden
voornamelijk gezien op de kleigron
den in het zuid- en noordwesten en
midden van ons land. Op de Groning
se kleigronden en op de zand- en dal
gronden kan wel brouwgerst geteeld
worden maar is de kans op mindere
kwaliteit gezien het klimaat (minder
zonuren) resp. bodem (droogte)
groot. Incidenteel zullen in deze gebie
den goede partijen brouwgerst gele
verd kunnen worden.
Peulvruchten
Na de invoering van de steunregeling
in 1978 is de produktie van erwten en
veldbonen in de EG en ook in Neder
land sterk toegenomen. In 1977 werd
3.500 ha erwten en slechts 28 ha veld
bonen geteeld, in 1985 bedroeg dit
areaal 18.600 ha droog te oogsten
erwten en 2.400 ha veldbonen.
Ruim 80% van het verbruik aan erw
ten en veldbonen in Nederland wordt
in het veevoer verwerkt, voorname
lijk in de varkensvoeders. Slechts 3%
van de te verwerken hoeveelheden
bestaat uit in Nederland geproduceer
de erwten en veldbonen; de overgro
te meerderheid wordt geïmporteerd
uit andere EG-landen. Gezien de af
zetmogelijkheden kan het areaal erw
ten en veldbonen dus nog sterk
toenemen.
Afzet en verwerking
Op het gebied van afzet en verwerking
vormen een tweetal knelpunten een
belemmering voor de verwerking van
erwten en/of veldbonen:
- de steunregeling: de met de regeling
gepaard gaande administratie is voor
veel bedrijven reden er geen gebruik
van te maken. Het is van groot belang
dat de regeling vereenvoudigd wordt.
- het te geringe prijsverschil tussen
erwten en veldbonen: veldbonen heb
ben een lagere voederwaarde dan erw
ten, veroorzaakt door aanwezigheid
van de schadelijke stof tannine. Er
bestaat thans een prijsverschil van
ƒ2,50 ten gunste van erwten. Op ba
sis van het verschil in voederwaarde
zou de prijs van veldbonen ƒ5,
lager moeten zijn dan van erwten.
Door de te hoge prijs van veldbonen
worden deze nauwelijks verwerkt. De
plantenveredeling is drukdoende ras
sen te kweken met een lager tannine-
gehalte, de zgn. witbloeiers. De
verwachtingen zijn hoopvol.
Aan een persbericht van Cebeco-
Handelsraad ontlenen wij nog het
volgende:
Toen de nieuwe EG-regeling in 1978
van start ging, was de minimumte-
lersprijs ƒ62,100 kg, zowel voor
erwten als voor veldbonen. Dat was
32% ho.ger dan de tarweprijs (ƒ47,—
In 1985 was dat gestegen tot 60%.
Hiernaast hebben de opbrengsten van
erwten in dezelfde periode een grote
re procentuele stijging te zien gegeven
dan die van tarwe. Als gevolg van dit
alles is het saldo van erwten aanzien
lijk gestegen ten opzichte van tarwe.
In 1978 lag het saldo op het nivo van
zomergranen. Het ligt nu zelfs op het
zelfde nivo als wintertarwe. Dit bete
kent dat de teler, wat financieel
resultaat betreft, wintertarwe in het
bouwplan kan ruilen voor erwten.
Voor veldbonen geldt in grote lijnen
hetzelfde. Hier komt nog bij dat in
het zuidwesten veel erwten voor zaai
zaad worden geteeld, wat het saldo
nog kan verhogen.
De vraag wordt wel eens gesteld of
Brussel kan doorgaan met het blijven
betalen van hoge subsidies op deze
produkten. Het antwoord hierop kan
slechts indirekt worden gegeven. Het
landbouwbeleid in Brussel zal meer en
meer gericht worden op het produce
ren van datgene, waaraan behoefte
bestaat, waarvoor een markt is. Te
gen de achtergrond van dat basisge
geven zal een marktordening voor
eiwitrijke produkten niet meer kun
nen worden gemist. Reeds eerder is
hier gesteld dat de plantaardige pro
duktie uit balans is geraakt wat be
treft de verhouding granen (zetmeel)
tegenover eiwitrijke gewassen zoals
erwten en veldbonen. De overschot
ten aan granen kunnen voor een be
langrijk deel ingedamd worden door
meer ruimte te scheppen voor gewas
sen met een grote negatieve voorzie
ningsbalans. In het totale prijsbeleid
zal dit betekenen, dat ook in de toe
komst erwten en veldbonen wat sal
do betreft de konkurrentie met granen
moeten aankunnen. Op straffe dat
anders de graanberg nog hoger wordt
en de eiwitvoorziening opnieuw ge
heel afhankelijk wordt van de we
reldmarkt.
Teelt en veredeling éVwten
Een verdergaande uitbreiding woedt
door een aantal faktoren belemmerd:
- het in de praktijk vaak lage op-
brengstnivo
Met de afname van de belangstel
ling voor de droge erwten is een groot
deel van de teeltkennis verloren ge
gaan. Nu de belangstelling toeneemt
en het areaal uitbreidt, is het nood
zakelijk, dat met name de nieuwe te
lers, op de hoogte worden gesteld van
de bestaande teeltkennis (erwtenstu-
dieklubs).
Niet onwaarschijnlijk is dat, bij een
verdergaande daling van de graanprij
zen ook de steunprijs zal dalen. Ge
tracht zal moeten worden het
opbrengstnivo te verhogen zodat een
lagere steunprijs beter kan worden
opgevangen.
- de geringe opbrengststabiliteit, ver
oorzaakt door:
legering: streven naar grotere
strostevigheid; de nieuwe semi-
bladloze rassen lijken een minder gro
te legeringsgevoeligheid te hebben.
ziekten en plagen: de erwt kan door
een groot aantal ziekten en plagen
worden aangetast, maar helaas zijn de
bestrijdingsmogelijkheden gering.
Door middel van intensief veredelings
onderzoek zal gezocht moeten wor
den naar resistenties en efficiënte
toetsmethoden.
Het teeltonderzoek moet gericht zijn
op het ontwikkelen van doelgerichte
teeltmaatregelen om de risiko's van
het optreden van ziekten preventief of
kuratief te verkleinen. Een goede in
formatie omtrent de perceelsgeschikt
heid en eventueel te nemen aangepaste
middelen behoort ook hiertoe.
- lage oogstzekerheid veroorzaakt
door:
legering, oogstverliezen, schot,
openspringende peulen, onkruid.
Door middel van voorlichting dient
aangegeven te worden welke maatre
gelen de teler kan nemen om de in
vloed van bovengenoemde faktoren
zo gering mogelijk te laten zijn.
Teelt en veredeling van veldbonen
Knelpunten op het gebied van teelt en
veredeling zijn:
- te lage opbrengstnivo
Door een te geringe teeltkennis wordt
een te laag opbrengstnivo bereikt.
Evenals bij erwten is er dus een grote
behoefte aan een intensieve voorlich
ting bv. in de vorm van studieklubs.
- geringe oogststabiliteit
De van jaar tot jaar sterk wisselende
opbrengsten worden veroorzaakt
door:
droogte: veldbonen zijn bijzonder
gevoelig voor droogte. Via veredeling
(o.a. grotere bewortelingsdiepte) en
teeltmaatregelen (beregening?) kan
mogelijk in de toekomst de droogte
gevoeligheid verminderd worden.
doorbloei: gezocht wordt naar ras
sen met een kleine vegetatieve kop.
- vroegrijpheid
Veldbonen rijpen in Nederland in het
algemeen te laat af. Meestal is het ge
was oogstbaar tijdens de aardappel
oogst. Dit is ten aanzien van de
arbeidsverdeling op het akkerbouw
bedrijf zeer ongunstig. Er bestaat be
hoefte aan vroeger rijpende rassen.
Uitbreidingsmogelijkheden
De noodzaak tot vruchtwisseling, de
verbeterde teelttechniek en de EG-
maatregelen zorgden ervoor dat de
teelt van peulvruchten weer interes
sant is geworden. Gezien de afzetmo
gelijkheden kan het areaal
peulvruchten nog sterk uitbreiden.
Echter uitbreiding van de erwten- en
veldbonenteelt zal over het algemeen
ten koste gaan van het graanareaal.
De granen hebben een gezondmaken-
de funktie in het bouwplan; zij leve
ren een grote hoeveelheid organische
stof, waardoor de struktuur verbeterd
wordt, en zijn, in tegenstelling tot
peulvruchten, geen waardplant voor
nematoden als het geel bietencysten-
aaltje en het wortelknobbelaaltje die
in Oost-Brabant resp. de Veenkolo
niën grote problemen veroorzaken.
Het is dan ook te verwachten dat het
areaal peulvruchten op korte termijn
in deze gebieden niet veel kan uitbrei
den. Mogelijkheden voor uitbreiding
liggen er nog wel voldoende op de zee
kleigebieden. Berekend is dat er the
oretisch voor een areaal van ruim
75.000 ha voldoende ruimte is in Ne
derland.
Stichting Nederlands Graan-Centrum
mw. ir. L.A.J. Prins
sekretaris
mlmt?' WÊ
Een regelmatige aanvoer van brouwgerst is een van de eerste vereisten
voor een goed werkend marketinggstelsel.
12
Vrijdag 21 februari 1986