Hoe de N-bemesting voor konsumptie-
aardappelen op kleigrond uitvoeren?
Groenbemesting: benut
de mogelijkheden
vanBngelenlzaden
Méér organische stof
intensieve beworteling
en structuurverbetering
door goede
GROENBEMESTERS
Postbus 35, 5250 AA Vlijmen -Tel. 04108-9004
Waar het goede zaad vandaan komt!
Dat stikstof (N) een belangrijk ele
ment is voor een aardappelgewas is al
gemeen bekend.
Het dient vooral voor de vorming van
eiwitten en bladgroen en bepaalt op
die manier in hoge mate de groei en
ontwikkeling van het gewas.
Belangrijke aspekten van die groei
zijn voor de aardappel onder andere
loofontwikkeling, tijdstip van knol-
aanleg en van afrijping, zodat
stikstof een belangrijke invloed heeft
op de opbrengst. Kortom het belang
van een goede stikstofvoorziening is
duidelijk.
Belangrijke aspekten bij het geven
van die stikstof zijn de hoeveelheid,
deling of niet, en het tijdstip van toe
dienen.
Het stikstofadvies voor konsumptie-
aardappelen per ha
Bedoeld wordt de grootte van de to
tale stikstofgift.
Hierbij wordt onderscheid gemaakt
tussen de grondsoorten zand en klei.
Tevens gaat men er bij het advies van
uit dat de stikstof die (nog) in de
grond zit wordt bepaald. De adviezen
zijn per ha:
kleigrond: 285 kg N - 1,1 x voorraad
N;
zandgrond: 300 kg N - 1,8 x voorraad
N.
Wij richten ons hier op de klei
gronden.
Blijkt er op een kleigrond (0-60 cm)
via grondonderzoek in het voorjaar
nog 45 kg N per ha te zitten, dan
wordt de grootte van de stikstofgift
dus 285 - (1,1 x 45) 235 kg N
per ha.
Deze stikstofbemesting wordt als re
gel in één keer in het vroege voorjaar
toegediend, meestal 3 a 4 weken vóór
het poten, vaak in kombinatie met de
fosfaatbemesting. Toch zien we in de
praktijk dat een deling van de stikstof
ook voorkomt.
Waarom een deling van de
stikstofgift?
We kunnen een 3-tal redenen onder
scheiden óm ook tijdens het groeisei
zoen nog stikstof te geven:
1Het geven van een aanvullende N-
gift omdat de omstandigheden zoda
nig zijn dat men meent dat de aanvan
kelijk geplande hoeveelheid niet
voldoende zal zijn.
2. Een gedwongen 'zoutschadede-
ling'. Het is niet gelukt om de kunst
mest vroeg uit te strooien en men wil
nu niet alles vlak vóór het poten
geven.
3. Deling als systeem, waarbij men
bewust een deel van de N-gift op een
later tijdstip geeft omdat men daar
door een hogere opbrengst verwacht.
Een aanvullende gift
Bijzondere omstandigheden na het
strooien van de voorjaarsgift zoals
zware regenval, verslemping en/of
slechte struktuur kunnen reden zijn
om aan te nemen dat een deel van de
N verloren is gegaan. Dit kan door
uitspoeling of denitrifikatie. Dit laat
ste zal met name kunnen gebeuren na
verslemping of door een slechtere
struktuur. Tevens zal dan de N-
mineralisatie vanuit de bodem minder
zijn.
Het nemen van een N-grondmonster
Het is nu weer de hoogste tijd om
plannen te maken voor de inzaai
van groenbemesters onder dek-
vrucht. Over de mogelijkheden
hiervan is al vaak geschreven maar
het is wellicht nuttig om in deze
periode de zaken nog eens goed op
een rij te zetten.
Waarom een groenbemester telen?
In de akkerbouw worden steeds ho
gere eisen gesteld aan de vruchtbaar
heid van de grond. Een belangrijk
kenmerk van de bodemvruchtbaar
heid is het organische stofgehalte van
de bouwvoor. Om dit organische stof
gehalte in ieder geval op peil te hou
den is voldoende aanvoer van
organisch materiaal nodig. Het ach
terblijven van wortels, stoppels en
bieteblad zorgt al voor een flink aan
deel, maar is in het algemeen niet vol
doende om het organische stofgehalte
op peil te houden.
Klaver
Klavers hebben een aantal voordelen.'
De stikstofnalevering in het volgen
de jaar en de geringe teeltkosten zijn
daar de belangrijkste van. Rode kla
ver levert bovendien een zelfde hoe
veelheid organische stof als een
vergelijkbare grasgroenbemester.
Toch zien we, behalve de witte kla
ver onder vlas, niet veel klavers meer.
De oorzaak daarvan is dat de sla-
gingskansen van met name (rode) kla
ver onder wintertarwe de laatste jaren
minder zijn geworden. De verklarin
gen daarvoor zijn:
- meer gebruik van groeistofkombi-
naties (o.a. tegen kleefkruid)
- gebruik van langwerkende bodem
herbiciden zoals Tribunil en Dicuran
- zwaardere tarwe
- later oogsten
De witte klaver heeft in vlas zeer goe
de slagingskansen. Deze groeit in te
genstelling tot de rode klaver niet met
het gewas mee naar boven. Wanneer
bij de oogst van het vlas echter de me
thode van dauwroten wordt toege
past, kan er beter geen klaver worden
gezaaid in vlas.
Witte klaver moet ondiep gezaaid
worden. Gemengd met vlas uitzaaien
kan wel maar dan moet er zeer kri
tisch naar de zaaidiepte worden geke
ken. Algemene richtlijnen voor de
teelt van klavers zijn:
- zaai zo vroeg mogelijk, echter in
graan pas 1 week na een bespuiting
met DNOC of Berbogil
11
- Venzar en Basagran in vlas worden
door witte klaver redelijk goed ver
dragen
- als er Tribunil of Dicuran in het na
jaar in wintertarwe is gespoten moet
de teelt van klavers afgeraden worden
- klaver is gevoelig voor groeistoffen,
alleen een late MCPA-bespuiting te
gen distels in tarwe wordt door rode
klaver redelijk verdragen.
- zaaizaadhoeveelheid witte klaver
7 kg/ha; rode klaver 12-15 kg/ha.
Grassen
Hoewel er dus wel mogelijkheden zijn
om klavers te telen, is er in de loop
der jaren een voorkeur voor de gras-
groenbemesters ontstaan. De sla
gingskansen van gras zijn in het
algemeen groter. Daarnaast heeft gras
nog enkele voordelen. Vooral voor
slempgevoelige gronden is de intensie
ve beworteling van de bouwvoor
gunstig. De gronddeeltjes worden
door de fijne wortels beter bij elkaar
gehouden.
Er wordt hoofdzakelijk gebruik ge
maakt van twee soorten grasgroenbe-
mesters, namelijk Engels raaigras en
Italiaans raaigras. De grootste ver
schillen tussen beide soorten zijn de
snelheid van ontwikkeling plus boven
grondse massa en de gevoeligheid
voor zaadvorming.
Engels raaigras moet zo vroeg moge
lijk gezaaid worden in wintertarwe.
Bij later zaaien zal de tarwe een gro
tere grondbedekking hebben en daar
door zal de slagingskans van Engels
raaigras minder worden. Afhankelijk
van de ontwikkeling van de tarwe
maar meestal tot^uiterlijk half april
kan er Engels raaigras gezaaid wor
den onder wintertarwe. In zomergra
nen kan Engels raaigras gemengd met
het zaaigraan uitgezaaid worden. De
ervaringen hiermee zijn zeer goed te
noemen.
Italiaans raaigras heeft een vlottere
ontwikkeling en kan daardoor nog
onder tarwe gezaaid worden wanneer
deze de grond al flink heeft bedekt.
De ontwikkeling gaat vaak zo snel dat
Italiaans raaigras in maart gezaaid
onder wintertarwe vaak al te hoog op
groeit in dit gewas. Bovendien kan
vroeg gezaaid Italiaans raaigras mak
kelijk tot zaadvorming komen in het
najaar, zeker na een koud en nat
voorjaar (b.v. 1983!). Italiaans raai
gras kan van half april tot half mei
ingezaaid worden in wintertarwe. In
zomergraan mag Italiaans raaigras
niet gemengd uitgezaaid worden van
wege te hoog opgroeien. In zomergra
nen verdient Engels raaigras de
voorkeur. Raaigrassen zijn weinig ge
voelig voor onkruidbestrijdingsmid
delen. Met een aantal bestrijdingen
moet u echter wel rekening houden;
- tussen opkomst en 2-3 bladstadium
van het gras kan een kleurstof- en/of
groeistofbespuiting wat schade geven
aan het gras
- wanneer gras of klaver onder tarwe
wordt gezaaid mogen in het voorjaar
geen bodemherbiciden worden ge
bruikt
- een zware MCPP-bespuiting kan
aan jong gras nogal eens groeirem-
ming geven
Voor een goede kans van slagen is het
gewenst dat het raaigras ingewerkt
wordt na of tijdens zaaien. Ondanks
soms goede ervaringen zonder inwer
ken (b.v. over sneeuw en/of vorst)
blijft het advies om in te werken ge
handhaafd.
Proeven wijzen uit dat de stand van
de groenbemester na inwerken vaak
beter is. Na het ruimen van de dek-
vrucht moet het gras zo snel mogelijk
een stikstofbemesting krijgen van
50 a 60 kg N/ha. Het gras profiteert
overigens ook nog wel van de derde
N-gift die aan de tarwe wordt
gegeven.
De zaaizaadhoeveelheid voor Engels
raaigras is 15-20 kg/ha. Van Italiaans
raaigras moet 25 kg/ha worden ge
bruikt.
Als laatste nog een belangrijk advies:
koop alleen de beste kwaliteit raaigras
d.w.z. vrij van kweek en duist.
Korte wenken
- Als u de ervaring heeft dat een
groenbemester onder dekvrucht vaak
maar gedeeltelijk lukt, is bij een tij
dige oogst het inzaaien van bladram
menas of gele mosterd na de oogst
ook nog mogelijk.
- Als u Roundup wilt toepassen vlak
voor de oogst van de tarwe, is het niet
mogelijk om een groenbemester on
der dekvrucht te telen. Ook hier zou
bladrammenas of gele mosterd nog
wel mogelijk zijn.
- Als op een perceel b.v. veel kweek-
gras voorkomt kan er beter eens een
jaar goed aandacht besteed worden
aan de bestrijding daarvan in plaats
van een groebemestingsgewas te telen
op dat perceel.
Op een akkerbouwbedrijf zouden
groenbemesters een vaste plaats in het
bouwplan moeten hebben. Met het
voorgaande verhaal plus uw eigen er
varing zult u ongetwijfeld plannen
kunnen maken voor het opnemen van
groenbemesters in uw bouwplan.
ing. W.L. v.d. Ree
in mei/juni is een hulpmiddel bij het
bepalen van de noodzaak van een
aanvullende N-gift. In de laag van
0-60 cm moet dan 250 a 260 kg N be
schikbaar zijn.
In dit verband wordt ook onderzoek
gedaan naar het nitraatgehalte van het
blad. Op basis daarvan kan mogelijk
ook nog een N-advies worden gege
ven. De ervaring heeft geleerd dat
aanvullende giften op aardappelen al
leen in ekstreme situaties rendabel
zijn.
'Zoutschadedeling'
De kans op zoutschade is het grootst
op de lichtere, goed opdrachtige
gronden.
Wanneer men een deel van de N-gift
heeft achtergehouden omdat er pas
vlak voor het poten kon worden
gestrooid, kan deze gift kort na het
frezen of na de knolzetting worden
gegeven.
Deling als systeem
Een bemestingssysteem waarbij de N-
gift op aardappelen doelbewust wordt
gedeeld, heeft in principe een tweetal
voordelen:
a. minder kans op zoutschade omdat
de voorjaarsgift lager wordt en
b. mogelijk blijft het gewas wat lan
ger groen waardoor een hogere op
brengst kan worden bereikt.
Op de zwaardere gronden, waar het
gewas toch lang genoeg groen blijft,
lijkt dit systeem niet direkt voordelen
te bieden. Ook op percelen met een
flinke N-nalevering, b.v. gescheurd
weiland of na ruime toepassing van
dierlijke organische mest, is weinig ef-
fekt te verwachten van een late kunst-
mesttoediening.
Op de proefboerderijen 'Rusthoeve'
en 'Westmaas' zijn sinds 1980 proe
ven aangelegd met het delen van de
N-giften op aardappelen. De bereik
te resultaten na deling ten opzichte
van alles ineens varieerden van 800 kg
per ha negatief tot 4900 kg positief.
Het objekt 200 kg N vroeg 50 kg
N als late gift gaf in vergelijking met
250 kg N vroeg een gemiddelde meer
opbrengst van 1900 kg per ha. Er
was op deze proeven geen duidelijke
invloed op de kwaliteit of het percen
tage uitval. Uit vroeger onderzoek
was gebleken dat late N-giften het op
treden van knolmisvorming en door
was konden bevorderen. Dit was op
deze proeven niet het geval.
Het tijdstip van toediening
Een hoge N-gift verlaat de knolzet
ting. De eventuele tweede gift moet
daarom pas na de knolzetting worden
gegeven. Meestal is dit pas in de twee
de helft van juni. Het tijdstip van de
knolzetting kan worden vastgelegd
door vanaf 2 a 3 weken na de op
komst regelmatig enkele planten op
te trekken. We spreken van knolzet
ting als er op de uiteinden van de sto-
lonen knopjes zijn gevormd die
ongeveer 2 x zo dik zijn als de stolo-
nen zelf.
Is er b.v. door droogte duidelijk spra
ke van groeistagnatie dan kan beter
nog geen stikstof gestrooid worden.
Wanneer het gewas na de droogte
weer gaat groeien en tevens nog N
heeft gekregen is er ekstra kans op
knolmisvorming en doorwas. Op be
drijven waar men door beregening
groeistagnatie kan voorkomen, loopt
men wat dat betreft minder risiko.
De stikstof wordt bij voorkeur gege
ven in de vorm van kalkammonsalpe-
ter. De resultaten met
ureumbespuitingen op aardappelen
zijn vaak minder dan met kunstmest
in vaste vorm. De hoogte van de twee
de gift is uiteraard afhankelijk van de
reeds gegeven basisbemesting. Het
lijkt gewenst deze basisbemesting zo
danig hoog te nemen dat met een
tweede gift van 50 a 70 kg N kan wor
den volstaan.
Resumerend kunnen we stellen dat up
gronden, waarvan men weet dat het
gewas vaak te vroeg loslaat, met een
tweede N-gift op aardappelen een op-
brengstverhoging haalbaar lijkt. De
tweede gift wordt dan pas na de knol-
zetting gegeven. Dit is als regel in de
tweede helft van juni. In verband met
het gevaar van knolmisvormingen
geen stikstof strooien in een periode
dat de groei van het gewas stagneert.
De basisbemesting moet zodanig
hoog zijn dat met een tweede gift van
50 a 70 kg N kan worden volstaan.
J. Kodde
N.J. Molenaar
AGRESSO Engels raaigras tetraploid
TETILA Italiaans raaigras tetraploid
COM BI TA Italiaans raaigras diploid
TEWERA Westerwolds raaigras tetraploid
Klaver, bladramenas, wikken, bladkool,
gele mosterd en lupinen.
Vrijdag 21 februari 1986