Verdichtingen in de bodem;
hoe spoort U ze op?
Ook zorg om dierlijke mest
in de akkerbouw
Ir. Hidding signaleert problemen bij gebruik
Verdichte lagen werken storend op
de wortelontwikkeling. Het
opsporen hiervan vraagt enige
vaardigheid. Echter door regelma
tig enkele eenvoudige waarnemin
gen uit te voeren, leert u wat ver
dichtingen zijn. Een schop, een
prik ijzer en eventueel een ver
grootglas zijn hierbij onmisbare
hulpmiddelen.
Waar en wanneer?
Het inzicht in verschillen van bewor-
telingsmogelijkheden krijgt u door de
grond op percelen of delen daarvan
tot oen diepte van 80 a 100 cm bene
den maaiveld op een aantal plaatsen
te vergelijken. Vooral op plekken
waar op.korte afstand groeiverschil-
len in gewassen zichtbaar zijn, zijn
hiervoor geschikt. Een prikijzer om
verschillen in drukweerstand op te
sporen, mag u alleen in een vochtige
grond gebruiken. Het voorjaar is
daarvoor de beste periode. De gewas
sen hebben dan nauwelijks of geen
vocht onttrokken. Een uitgedroogde
grond is namelijk altijd vast. Waar
nemingen over de ontwikkeling in de
grond moeten vanzelfsprekend regel
matig in het groeiseizoen plaatsvin
den. Regelmatig is één keer per
maand. Bij bieten kunt u daarmee
starten wanneer het gewas voor on
geveer driekwart het veld heeft
bedekt.
Hel prikijzer
Het prikijzer, ook wel visiteerijzer ge
noemd, is een gladde metalen staaf
met een doorsnede van ongeveer 1
cm. De lengte is 80 cm. Aan een uit
einde bevindt zich een kegelvormige
kop waarvan de oppervlakte ca. 1
vierkante centimeter is. Dit hulpmid
del is in de handel verkrijgbaar. Wan
neer u handig bent, kunt u.het zelf
maken of anders laten maken. Door
het prikijzer in de grond te drukken,
merkt u dat hierbij verschil in
weerstand kan voorkomen. Op klei-,
zavel- en lössgronden drukt u, in de
verdichte lagen, met gemak hetprik-
ijzer diep in de grond. Dit is ook het
geval in zandgronden met een dik hu-
musdek. In de grond kunnen echter
ook harde voorwerpen voorkomen.
Steentjes, gewasresten maar ook vaste
brokken grond zijn hiervan voorbeel
den. Een juist beeld van de indrin-
gingsweerstand krijgt u wanneer u op
een plek het prikijzer 5 keer op een
afstand vpn 10 cm de grond indrukt.
Belangrijk daarbij is dat u het prikij
zer langzaam bij eenzelfde snelheid in
de grond duwt. Het is mogelijk het'
prikijzer te voorzien van een meetklok
die de weerstand al of niet op een
kaart registreert. Deze apparaten, ook
wel penetrometer of penetrograaf ge
noemd, zijn duur. Bovendien moet
bij het gebruik van deze apparaten
een aantal gebruiksvoorschriften wor
den opgevolgd. Het is dan duidelijk
dat deze apparaten hulpmiddelen zijn
voor onderzoekers.
l)e profielkuil
Door een kuil te graven vlak bij de
plant krijgt u veel informatie. Deze
kuil kunt u graven als het gewas al
flink wat wortels heeft gevormd. Dit
is wanneer het gewas driekwart van
het grondoppervlak heeft bedekt. Het
vérloop van de wortelontwikkeling
leert u kennen door deze waarneming
maandelijks te herhalen. In de pro
fielkuil kunt u op drie manieren de
grond op zijn bewortelbaarheid
bestuderen.
1) Het bestuderen van brokken
grond. Tijdens het graven van het gat
mengt de grond zich met de wortels.
In welke bodemlagen zich de wortels
bevinden bepaalt u door ongestoor
de kluiten grond door te breken. In
de scheuren en grote poriën groeien
de wortels naar de diepte. Hebben de
poriën een doorsnede die kleiner is
dan 0,2 mm dan is beworteling niet
mogelijk. Veel mensen kunnen deze
poriën en de fijne beworteling zonder
vergrootglas niet zien. Het bestude
ren van de breukvlakken van on
gestoorde kluiten grond met een ver
grootglas leert u in welke mate de
grond poreus is.
2) De vertikale wand van de kuil op
bewortelbaarheid kontroleren.
Na het graven van de kuil moet u de
wand glad afsteken. Door met een
spits mesje 1 a 2 cm diep in de wand
brokjes grond los te steken, breekt de
beworteling af en is daardoor zicht
baar. In de verdichte lagen is spora
disch beworteling aanwezig.
3) Het snijden met een mes in de
wand.
Nadat u de wand glad heeft afgesto
ken, snijdt u met een mes 1 a 2 cm
diep in de wand. U begint hierbij on
der in de kuil en trekt het mes op de
zelfde diepte in de wand en met een
zelfde snelheid naar het maaiveld. In
de verdichte lagen merkt u, dat het
mes een grotere weerstand moet over
winnen. Deze waarneming heeft al
leen zin wanneer de grond vochtig is.
Projektgroep suikerbietenteelt
Z.O.N.
C.A.T.-Tilburg
De doorgaande intensivering op veel akkerbouwbedrijven brengt ge
varen met zich mee. Het wordt moeilijker om de organische stofvoor-
ziening op peil te houden, door een beperking van de mogelijkheid
om groenbemesters te telen. Bovendien worden gewassen die veel or
ganische stof achterlaten, b.v. granen, vervangen door gewassen met
weinig resten. Organische stof verhoogt de bewerkbaarheid en ver
kleint de struktuurvernietigende werking van rijden en rooien. Om het
organische-stofgehalte van de grond toch op peil te houden kan dier
lijke mest toegediend worden. Ook daarbij komen echter nogal wat
problemen naar voren. Dat werd duidelijk uit de inleiding die ir. A.P.
Hidding, konsulent voor Bodem-, Water- en Bemestingszaken, on
langs hield tijdens een akkerbouwstudiedag in Biddinghuizen.
Met name in varkens- en kippemest is het Zn-geha/te
onrustbarend hoog
Van de in de bouwvoor aanwezige
stabiele organische stof verdwijnt on
geveer twee procent per jaar, aldus ir.
Hidding. Het hangt dus van het aan
wezige gehalte af, hoeveel organische
stof moet worden toegevoegd om te
voorkomen dat er te weinig organi
sche stof overblijft. Verhoging van
het gehalte is zeer moeilijk en gaat uit
erst langzaam. Ir. Hidding rekende
voor dat er in de Noordoostpolder
1.500 kg organische stof per ha per
jaar nodig is, om het gehalte van drie
procent organische stof te handhaven.
Dat is dan zogenaamde effektieve or
ganische stof, het gedeelte van de ver
se massa dat na een jaar nog aanwe
zig is. Voor groene massa is dat b.v.
20 procent van het oorspronkelijke
materiaal, van dierlijke mest ongeveer
50 procent. In een bouwplan met 50
procent graan, 25 procent aardappe
len en 25 procent bieten kan 1.500 kg
organische stof worden onderge
bracht als men alle bietenkoppen on-
derploegt en op de helft van 't graan
areaal een groenbemester verbouwt.
In de praktijk blijkt evenwel dat in
veel bouwplannen geen 50 procent
graan voorkomt. Daarmee daalt ook
de toevoer van organische stof. Uit
gaande van een bouwplan met 25 pro
cent bieten (koppen ondergeploegd),
30 procent aardappelen, 25 procent
granen en 20 procent overigen (voor
al uien) met 30 procent groenbe-
mesting, oordeelde ir. Hidding dat de
daaruit resulterende aanvoer van
1.400 kg effektieve organische stof al
leen voldoende is om de afbraak te
kompenseren bij een organische stof
gehalte in de bouwvoor dat lager is
dan drie procent.
Als we streven naar een organische
stofgehalte van ongeveer vier procent,
moet organische stof van buiten het
bedrijf worden aangevoerd, zo kon-
kludeerde hij. Die aanvoer moet dan
600 kg effektieve of 1.200 kg verse or
ganische stof als dierlijke mest per ha
per jaar bedragen. In tabel 1 is aan
gegeven met welke hoeveelheden dat
overeenkomt en hoe groot dan de N-
K- en P-giften zijn.
Het is duidelijk dat de huidige fos
faatnorm 125 kg P205/ha per jaar
voor geen van de mestsoorten bij de-
zc behoeften een belemmering kan be
tekenen. De grote verschillen in
stikstofaanvoer tussen de droge en de
drijfmestvorm is een gevolg van het
verlies aan ammoniakale stikstof bij
de winning en bewaring van droge
mest. Dat kan een voordeel zijn voor
de gebruiksmogelijkheden van de
droge mest, als men bang is voor een
te sterke stikstofwerking. Anderzijds
is het duidelijk dat bij de aanwending
van de drijfmest tijdens de versprei
ding van die ammoniakale-N nogal
wat verloren gaat (20 tot 30 procent
'van de totale hoeveelheid stikstof).
Als, op grond van de milieuwetge
ving, bijvoorbeeld door injektie dat
verlies sterk teruggedrongen wordt,
moet met die hogere N-gehalten van
drijfmest wel rekening worden ge
houden.
Negatieve invloed
Ir. Hidding signaleerde hier echter een
addertje onder het gras. Uit proeven
op De Kandelaar in Oostelijk Flevo
land blijkt dat juist op de jonge IJs-
selmeergronden het normaal aange
houden positieve effekt van dierlijke
mest op de suikeropbrengst, niet al
leen aanwezig is, maar zelfs negatief
is als we de winbare suikeropbrengst
bepalen. De oorzaak lijkt gelegen in
de K-opname die op deze gronden
(ook K-rijk in de ondergrond) zeer
hoog is. De gegevens uit tabel 1 lei
den dan tot de konklusie dat kippe
mest of champignonmest de voorkeur
moet hebben boven varkens- of run-
dermest, aldus ir. Hidding, die zich
realiseerde dat deze opmerking door
de Mestbank Gelderland niet met ge
juich zou worden ontvangen.
Wanneer de intensivering op de
zwaardere gronden nog verder gaat,
worden de problemen erg groot. Er
zal al gauw zo'n 500 kg verse organi
sche stof per jaar ekstra moeten wor
den aangevoerd. Dat komt overeen
met de hoeveelheden die in tabel 2 zijn
vermeld. Met kippe- en varkensdrijf-
mest wordt dan de fosfaat norm be
reikt of overschreden. Een nog gro
ter probleem is de inpassing van de
mestgift in het bouwplan. Ook na bie
ten of aardappelen zal nog organische
mest moeten worden uitgereden. Een
ingangsdatum van 1 november van
een gesloten periode kan dan nogal
eens tot problemen leiden. Men zal
waarschijnlijk noodgedwongen toch
vóór de bieten wel organische mest
moeten toedienen. Champignonmest
en kippemest verdienen dan de
voorkeur.
Stikstof
Het is duidelijk dat bij een dergelijk
intensief gebruik van dierlijke mest
meer inzicht in de stikstofwerking
noodzakelijk is. De huidige betrouw
baarheid van de N-mjneraalbepaling
is dan niet voldoende. Juist na toedie
ning van dierlijke mest blijkt onvol
doende van de toegediende stikstof
(ammoniakale N met name) te wor
den teruggevonden. Daar moet dan
ook dringend nader onderzoek naar
gebeuren, zo meent ir. Hidding.
Hoewel voor de toepassing van orga
nische mest de huidige normering is
gekoppeld aan de fosfaatnormering,
moet de landbouw ook rekening hou
den met de stikstofverliezen. Het is
onontkoombaar dat bij gebruik van
dierlijke mest de stikstofverliezen
nogal wat groter zijn dan bij gebruik
van kunstmest, waarbij onder ande
re door deling van de giften, een veel
grotere efficiëncy in de opname is te
bereiken. Hoe verder vóór de winter
de dierlijke mest wordt gebruikt des
te groter het verlies. In dat licht lijkt
een gesloten periode na 1 november
op klei en 1 september op zand niet
zo wijs. Bij een normale herfsttoepas-
sing moet, als er onmiddellijk ge
ploegd wordt, toch rekening worden
gehouden met een totaal verlies van
75 tot 80 procent van de minerale
stikstof.
Zware metalen
Het toedienen van al die organische
stof houdt op de lange duur ook ge
varen in voor de bodemvruchtbaar
heid, zo waarschuwde ir. Hidding.
Hij doelde op de aanvoer van zware
metalen, met name koper, zink en
cadmium. Die aanvoer is voortdurend
groter dan de afvoer in geoogste pro-
Kompost en slib niet gebruiken
dukten. Het kopergehalte in het voe
der loopt al geleidelijk terug, maar
ook het zink-gehalte zal lager moeten.
Met name in varkens- en kippemest
is het Zn-gehalte onrustbarend hoog.
Jan van Liere
Zuiveringsslib en stadskompost komen niet in aanmerking als orga
nische stof bron voor dp akkerbouw. Daarin was ir. Hidding heel dui
delijk tijdens de akkerbouwstudiedag in Biddinghuizen.
Hij waarschuwde met name voor het hoge gehalte aan zware meta
len. Bij gebruik van dierlijke mest baart de ophoping van b. v. cadmi
um en zink al zorgen, maar bij gebruik van zuiveringsslib en stads
kompost zal binnen afzienbare tijd schade gaan optreden. Dat hoeft
zich niet alleen te uiten in een mindere groei van de gewassen, maar
b. v. bij een teveel aan cadmium zullen de geoogste produkten wor
den afgekeurd in verband met de volksgezondheid.
Tabel 1. Mestgiften a 1200 kg organische stof.
mestsoort
ton
kg P305
kg K20
kg N
kippemest (droog)
3.2
90
71
79
kippemest (nat)
13
115
92
125
varkensdrij fmest
24
105
156
163
runderdrijfmest
20
36
110
88
champignonmest
6
47
58
42
Tabel 2. Hoeveelheden mest en N, P en
K bij 1700 kg organische
stof
mestsoort
ton
kg P205
kg Ka0
kg N
kippemest (droog)
4,5
127
100
111
kippemest (nat)
19
163
130
177
varkensdrij fmest
34
148
221
230
runderdrijfmest
28
51
155
124
champignonmest
8,5
66
82
60
14
Vrijdag 31 januari 1986