Betekenis komende mestwetgeving voor een melkveebedrijf Pelsdieronderzoek Spelderholt levert reeds resultaten op Door minister Braks zijn beper kingen voorgesteld ten aanzien van het gebruik van dierlijke mest. Daarbij is niet alleen aan gegeven welke maatregelen op korte termijn van kracht kunnen worden, maar ook welke beper kingen op langere termijn ver wacht mogen worden. In dit arti kel worden de konsequenties voor het bemestingsregiem op een melkveebedrijf met een vrij hoge veebezetting op een rijtje gezet. Om optimaal te kunnen groeien, moet gras de mogelijkheid hebben een groot aantal elementen op te ne men. Aan bepaalde elementen, de zogenaamde macro-elementen, be staat 'n betrekkelijk grote behoefte. Tot deze groep worden gerekend stikstof, fosfor, kalium, calcium, magnesium en zwavel. De eerste drie in deze rij vormen de hoofdelemen ten van een bemesting met organi sche mest <N,P,K). Voorts kan nog een reeks spore-elementen worden opgesomd, waaraan gras verhou dingsgewijs een geringe behoefte heeft. Opname van een bepaald ele ment is niet alleen nodig voor de groei van het gras, maar kan ook van belang zijn om de minerale samen stelling van het gras, gunstig te kun nen houden, zodat er minder snel gezondheidsproblemen bij het vee ontstaan. In de bodem zijn van na ture verschillende elementen in op neembare vorm aanwezig. Daar naast vindt een toevoer plaats vanuit de lucht. Voor stikstof dat vanuit de atmosfeer op het land terecht komt, wordt gerekend met circa 50 kg zui vere stikstof per hektare per jaar. Beweiding met melkvee geeft een extra toevoer in de vorm van dier lijke mest. In de tabel is vermeld welke hoeveelheden stikstof, fosfaat en kali jaarlijks door een aanvullen de bemesting op het grasland moet worden gebracht. De cijfers zijn van toepassing op een bedrijf met 3,5 grootvee-eenheden per ha, een maaipercentage van 100% en 's nachts opstallen tijdens het zomer seizoen. Verondersteld is dat overal op het bedrijf de bemestingstoestand "voldoende" is en dat de omwei- dingsduur vier dagen is (B4). Bemestingsplan Getracht zou kunnen worden om de bemestingsbehoefte van het grasland volledig te dekken met dierlijke mest. Dit is helaas niet mogelijk, zonder een overmaat aan bepaalde elementen in de grond te veroorza ken. Een overdosering van fosfaat treedt betrekkelijk snel op en leidt op den duur tot ontoelaatbare situaties. Aanvankelijk zal de fosfaatovermaat alleen nog worden vastgesteld in het bodemprofiel. Naar verloop van tijd treedt echter verzadiging op en kan het fosfaat uitspoelen naar het grondwater en daarna in het opper vlaktewater terecht komen en ver volgens een grote algengroei veroor zaken. Op bedrijven met alleen grasland en 's nachts opstallen van het melkvee tijdens de weideperiode is een veebezetting van 3,5 gve per ha mogelijk. Op zo'n bedrijf komt jaar lijks per ha grasland circa 70 ton dunne mest beschikbaar. Daarin be vindt zich ongeveer 130 kg fosfaat. Een norm van 250 kg fosfaat voor één ha grasland roept in zo'n situatie geen nieuwe problemen op. Een deel van de genoemde hoeveel heid mest komt tijdens het beweiden op het gras terecht. In de stalperiode wordt per ha grasland een hoeveel heid mest verzameld van ongeveer 50 ton. Hierin bevindt zich ongeveer 90 kg fosfaat, 220 kg stikstof en 275 kg kali. Indien alle geproduceerde Vrijdag 10 januari 1986 mest gelijkmatig over de totale be- drijfsoppervlakte wordt verdeeld, zal minder stikstof worden toegediend dan nodig is (voor behoefte zie ta bel). Bedacht dient te worden dat niet alle toegediende stikstof zijn werking zal doen. Bij mestaanwen- ding in de winter gaat 30% verloren. Aanvulling met stikstof-kunstmest is dan dus noodzakelijk. Aankoop van fosfaat blijkt niet nodig te zijn. Het aanbod is ongeveer gelijk aan de be hoefte en mag bovendien volledig werkzaam worden geacht. Indien in de toekomst de fosfaatnorm voor grasland wordt verlaagd, zal dit het geschetste bedrijf niet zo snel raken. Pas wanneer de norm van 250 kg wordt gehalveerd, ontstaat de plicht tot een afzet van mest buiten het be drijf. Wordt tegelijkertijd de fosfaat- produktie lager door gebruik van fosfaatarmer krachtvoer, dan doet zich dit probleem waarschijnlijk niet voor. Bemesting bij uitrijverbod Op het voorbeeldbedrijf is duidelijk meer kali beschikbaar dan nodig is. Een overbemesting van het grasland met kali kan problemen oproepen bij het rundvee, wanneer dit plaatsvindt in kombinatie met hoge stikstofgif ten. In zo'n situatie wordt het mag nesiumgehalte van het gras lager en tegelijkertijd daalt de benutting van öat lagere gehalte door het vee. Het gevolg kan zijn dat ongemerkt de melkproduktie terugloopt. In een la ter stadium kan kopziekte optreden. Momenteel wordt zo'n kali-over schot niet gevoeld. Dit houdt ver band met het feit dat de magne siumvoorziening van het vee via krachtvoer de nodige aandacht krijgt. Een andere faktor is dat een deel van de kali in de winter op het land wordt gebracht en daardoor ge deeltelijk uitspoelt. Wanneer een ui trijverbod wordt ingesteld, zal alle mest vóór of in het groeiseizoen uit gereden moeten worden. In zo'n si tuatie zal men meer bedacht moeten zijn -op de gevaren van een kali overschot, met name in het voorjaar. Smaakbederf en zodeverbranding Een uitrijverbod brengt ook met zich mee dat meer aandacht nodig is voor de wijze van mestuitrijden. Voorko men dient te worden dat smaakbe derf van het gras optreedt. Indien drijfmest van rundvee goed wordt gemengd en wordt aangewend op kort gras in een hoeveelheid van niet meer dan 15 ton/ha, treedt nauwe lijks of geen smaakbederf op. Enig risiko is aanwezig wanneer als gevolg van gunstige weersomstandigheden de groeiperiode van de volgende snede erg kort is. Daarom dient de mest zoveel mogelijk te worden aan gewend op percelen waar de eerst volgende snede wordt gemaaid. Varkensmest veroorzaakt geen smaakbederf. Overwogen kan wor den om rundveemest te ruilen tegen varkensmest. Dunne varkensmest bevat echter veel meer fosfaat (4.4 in plaats van 1.8 kg/ton mest) en iets meer kali. Dunne zeugenmest bevat ook veel meer fosfaat, maar iets minder kali. In situaties waarbij drijfmest in een goed gemengde vorm en in een hoeveelheid van 15 ton/ha werd uitgereden over droge grond, is zelden verbranding van het gras waargenomen. Het gebruik van gier brengt meer risiko's met zich mee. Het onderzoek zal in de ko mende jaren meer duidelijkheid ge ven. Besparing op kunstmest De verplichting om alle dierlijke mest in het groeiseizoen aan te wen den heeft als positief punt in zich dat minder kunstmest nodig is. Een voorjaarsaanwending van 15 ton rundveedrijfmest op één ha zand- grasland levert, over een langjarige periode gezien, 40 kg stikstof, 27 kg fosfaat en 82 kg kali. Deze hoeveel heden vertegenwoordigen een be drag van 160,— Wordt dezelfde aanwending in de herfst gepleegd, dan zijn de werkzame hoeveelheden minder en wordt een bedrag verkre gen dat 49,- lager is. Aanwezige veredelingstak Op het beschreven bedrijf is vanwe ge het kali-overschot geen plaats voor de mest uit een eventueel aan wezige veredelingstak. De fosfaat- produktie i£ weliswaar minder dan de maximaal plaatsbare hoeveelheid fosfaat. De resterende ruimte van 120 kg fosfaat per ha komt overeen met de fosfaatproduktie van 16 mestvarkens, 6 fokzeugen, 12 vlees stieren of 29 vleeskalveren. Is een veredelingstak aanwezig, dan dient de daar geproduceerde mest niet op het grasland te komen, tenzij een overeenkomstige hoeveelheid rundveemest naar elders wordt afge voerd. Bijvoorbeeld naar de percelen waarvan snijmais wordt betrokken. Het verrijken van arme bodemlagen die bij de graslandvernieuwing woröen bovengeploegd, biedt op korte termijn nog enig soelaas, maar kan niet altijd blijven doorgaan. Konklusie De voorgestelde fosfaatnorm zal voor een intensief melkveebedrijf niet zo snel bezwaarlijk hoeven te zijn. Het instellen van een uitrijver bod is meer ingrijpend. De gras landverzorging en de diergezond heid zal dan meer risiko lopen. An derzijds is dan een verminderde aankoop van kunstmest mogelijk. ir. P.J. van Boheemen Konsulent Bodem-, Water- en Be mestingszaken in de Veehouderij Tabel. Jaarlijkse bemestingsbehoefte Van grasland op B4-bedrijven met 3,5 grootvee-eenheden per ha, uitgedrukt ih kg per ha Grondsoort Stikstof Fosfaat Kali Zand Veen, klei, löss 400 400* 93 93 242 202 Op goed ontwaterd veen 250 kg per ha De pelsdierenhouderij komt de laatste tijd weer meer in de belangstel ling. Mede als gevolg van de interimwet, die uitbreiding en nieuwvesti- ging in de varkens- en pluimveehouderij beperkt, oriënteren verschil lende ondernemers zich over de mogelijkheden die het fokken van nertsen en vossen biedt. Het onderzoekscentrum Het Spelderholt ver richt sinds een half jaar ook onderzoek voor de pelsdierenhouderij. De eerste -voorlopige- resultaten daarvan wijzen uit dat het voedingspak ket waarschijnlijk goedkoper kan. Weglating van het relatief dure meel uit het voederrantsoen had tot nu toe geen nadelige gevolgen voor de groei en de kwaliteit van de pels. en Het aantal bedrijven met nertsen en vossen in ons land bedraagt ongeveer driehonderd. Voor dit jaar zal de verwachte pelzenproduktie voor nertsen bijna 1,4 miljoen en voor vossen ongeveer 85.000 bedragen. De produktiewaarde beloopt globaal 120 miljoen gulden. De pelsdieren houderij concentreerde zich vanouds in het oostelijk deel van Noord-Bra bant en op de Veluwe. Vooral in Brabant is er de laatste jaren nog wat uitgebreid. In Brabant zijn na de invoering van de interimwet erg veel aanvragen om informatie binnengekomen, zo ver telde ons takvoorlichter ing. K. Munnik van het consulentschap in Tilburg. "Toch haakt een flink aan tal al snel weer af. Men merkt dat er vrij veel vakkennis is vereist. Het is niet zo datje snel even nertsen kunt gaan houden", aldus Munnik. Hij vertelt dat er momenteel zo'n twaalf tot vijftien serieuze aanvragen liggen die hoogstwaarschijnlijk zullen doorgaan. Een gedeelte daarvan be treft uitbreiding maar er is toch ook vrij veel nieuwvestiging. Overigens lijkt in de laatste maanden de be langstelling weer wat te zijn afgeno men. Volgens Munnik komt nog steeds de meeste belangstelling uit de oosthoek van Brabant. Spelderholt Enkele jaren geleden is besloten praktijkonderzoek voor de pelsdie- rensector uit te voeren op het Cen trum voor Onderzoek en Voorlich ting voor de Pluimveehouderij Het Spelderholt te Beekbergen. Dit on derzoek wordt medegefinancierd vanuit de Nederlandse Vereniging van Fokkers van Edelpelsdieren. Het wordt verricht door dr. G. de Jonge. Hij vertelde ons hoewel de voe dingsvraagstukken, de mest- en mi lieuproblematiek als de welzijns- vraagstukken aan de orde komen. Het voedingsonderzoek heeft tot doel op zo goedkoop mogelijke wijze een verantwoord voedsel voor pels- dieren samen te stellen. Om de 1,4 miljoen nertsvellen per jaar te pro duceren is 65.000 ton voer nodig. Voor de vossen komt er nog eens 10.000 ton bij, dus het totale verbruik bedraagt 75.000 ton. Dit voer bestaat voor 90 procent uit slachtafval voor 10 procent uit meel. Uit het reeds gevoerde onderzoek blijkt dat dit meelgehalte terugge bracht kan worden. De Jonge: "Onze eerste proeven wijzen uit dat zowel de nertsen als de vossen tamelijk on verschillig lijken ten aanzien van die - dure - meeltoevoeging. We hebben de dieren nu drie maanden voer zonder meel en drie maanden voer met meel gegeven. We kunnen tot dusver geen verschil ontdekken wat betreft de groei en de kwaliteit van de pels. Toch is dit nog maar een voorlopig resultaat. Het zou best kunnen dat er in het fokseizoen, in maart, wel nadelen tot uiting komen. In het zomer- en najaarsseizoen heeft het weglaten van de meeltoevoeging echter geen meetbaar effect bij de opgroeiende dieren getoond". De mestproblematiek is momenteel een zeer actueel onderwerp. Ook de pelsdierenhouderij wordt ermee ge confronteerd. Het Spelderholt is er druk mee bezig. De Jonge: "Voor alsnog is dat een inventariserend on derzoek. We willen simpelweg na gaan hoeveel mest er eigenlijk per dier en per dag geproduceerd wordt. Daarnaast analyseren we de samen stelling van de mest. We gaan daarbij uit van de praktijksituatie, dus mest die op grond valt en daar een aantal maanden ligt voordat het wegge ruimd wordt. We willen eigenlijk weten wat de waarde is van de mest die op de markt wordt gebracht". Toch laat men het niet hierbij. "We willen ook zicht krijgen op de mate van bodemverontreiniging die met behulp van het huidige systeem ge- - paard gaat. De mest ligt op de grond en er valt regenwater op. Er ver dwijnt eeh en ander in de grond maar we weten niet hoeveel. We willen daarnaast nagaan wat voor effect het heeft als je het regenwater opvangt". Mechanisatie Ook de mechanisatie in de pelsdie renhouderij zal aandacht krijgen op Het Spelderholt. De Jonge vertelt dat men volgend jaar waarschijnlijk een mestafvoersysteem gaat uitproberen. Men denkt hierbij aan een lopende band-systeem, zoals dat in andere sectoren al gebruikelijk is. Er zijn enkele bedrijven die reeds een me chanische mestafvoer hebben. Dat werkt echter alleen goed als de die ren in een geheel overdekte ruimte worden gehouden. "De nertsen en vossen hebben meestal een semi- openluchthuisvesting. Je moet dus apparatuur hebben die weerbesten- dig is", aldus De Jonge. Welzijn Een onderwerp dat nog nooit syste matisch is bekeken, is het welzijn van de vossen. De saaie omgeving waarin vossen leven en het feit dat ze zich in gevangenschap moeilijker voortplan ten dan nertsen maken het waar schijnlijk dat die problemen er wel zijn. In samenwerking met een Deen se onderzoekster wordt nu gezocht naar manieren om de woonomgeving van de vossen te verrijken en daarmee hun welzijn te verrijken. Overigens weigeren groeperingen als de Die renbescherming om mee te denken bij het opzetten van welzijnsonderzoek. Zij wijzen de pelsdierenhouderij zon der meer af en zijn daarom ook tegen onderzoek voor deze sector. Jan van Liere 13

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1986 | | pagina 13