Mestprobleem en voersamenstelling
Onvoldoende mestafvoer
Niet verwonderlijk
I B-norm of fosfaatnorm
Mogelijke besparingen
op eiwit niet groot
In de veevoeding is met
een fosfaatnorm wel te
leven
Een bekend schrijver heeft eens gezegd dat de mesthoop het
begin is geweest van alle kuituur. Hij wilde daarmee zeggen dat
in voorhistorische tijden de beschaving pas kon beginnen toen de
met hun vee rondtrekkende nomaden hun zwervend bestaan
beëindigen en zich blijvend- gingen vestigen. Dit was alleen mo
gelijk als de beschikbare grond doorlopend kon worden bebouwd
voor de produktie van het noodzakelijke voedsel. Hiertoe moest
de mest van de dieren worden verzameld, waarmee de woeste
grond vruchtbaar kon worden gemaakt en gehouden.
De tijden zijn wel veranderd! Nu krijgen onze veehouders - naast
anderen geplaatst in de beklaagdenbank van de milieuvervuilers -
het verwijt te horen met de mest van hun vee voor diezelfde
beschaving een bedreiging te zijn.
Het bovenstaande was de aanhef
van een lezing die schrijver dezes
in 1974 over hetzelfde onderwerp
hield voor varkens- en pluimvee
houders in het kader van de
VIV-tentoonstelling in Utrecht.
We hebben ons toen gekeerd
tegen eenzijdige nadruk die er
werd gelegd op het fosforgehalte
van de verschillende mestsoorten
en tegen de ongenuanceerde kri
tiek op het hoge kopergehalte van
de slachtvarkensmest. Deze twee
elementen, fosfor en koper,
spoelen vrijwel niet uit en worden
goed vastgehouden in de bodem.
Bovendien vormen de huishou
dens (synthetische wasmiddelen)
en de fosforaanvoer via onze
grote rivieren een vele malen
groter aandeel in de vervuiling
van ons water met fosfor dan de
veehouderij. En het ekstra koper
in het slachtvarkensvoer is nog
steeds een niet te vervangen
groeistimulans voor de betrokken
dieren. Betoogd is toen dat van de
stikstof in de mest veel meer ge
vaar is te duchten. Stikstof wordt
in de bodem omgezet tot nitraat,
dat uitspoelt naar het grond- en
oppervlaktewater en in het
drinkwater een schadelijke uit
werking kan hebben. Het was
destijds niet moeilijk te voorspel
len dat men met het dumpen van
mest op snijmaisland zou vastlo
pen vanwege de overmaat aan
nitraat in de bodem. Wij hebben
toen gepleit voor het maken van
vaste afspraken voor afvoer van
mest naar akkerbouw-streken die
wat ekstra organische mest goed
kunnen gebruiken. Dit in dezelf
de geest als men ook afspraken
maakt voor de afzet van melk,
vlees en eieren.
Na 1974 is onze veestapel nog
met ruim 50% toegenomen. De
afvoer van organische mest naar
de typische akkerbouwgebieden
is slechts beperkt op gang geko
men. In enkele streken van ons
land met een intensieve veehou
derij heeft het nitraatgehalte van
het grondwater nu de kritische
grens bereikt en is ook een hoge
ammoniak-uitstoot in de lucht
gemeten (zure regen?). Minister
Braks heeft nu ingegrepen. Er
komt een Wet op de Bodembe
scherming, waarin zal worden
bepaald hoeveel dierlijke mest er
op het land van een bepaald be
drijf mag worden uitgereden.
Opvallend is dat hierbij niet het
stikstofgehalte van de mest als
norm zal worden gehanteerd,
maar het fosforgehalte. Ook
tegen het koper in het varkens
voer, dat enkele jaren geleden al
fors werd verlaagd, zullen nog
stringenter maatregelen worden
genomen.
Hoe is dit nu allemaal met elkaar
te rijmen?
Eigenlijk is het niet te verwonde
ren dat wij moeilijkheden hebben
met de mest. Onze veestapel is na
de laatste wereldoorlog zo gigan
tisch uitgebreid, dat nu slechts ca.
20% van onze krachtvoeders van
eigen bodem komt, 80% wordt
geïmporteerd over de hele wereld
vandaan. Van onze melk, vlees en
eieren gaat ook wel weer 70%
naar het buitenland, maar bij de
omzetting van voer in dierlijk
produkt komt ongeveer deel
van de aan de dieren verstrekte
stikstof eiwit) en fosfor in de
mest terecht. En met die mest
blijven wij zitten en dit in een
klein en dichtbevolkt land. Ei
genlijk zouden wij de mest moe
ten kunnen terugsturen naar de
landen waar onze veevoeders
vandaan komen. Omdat dit niet
kan, althans nog niet, zal het nie
mand verbazen dat de mest'één
van onze zorgen en voor vele be
drijven ook een kostenpost van
betekenis zal blijven, althans bij
de huidige omvang van de vee
stapel. Natuurlijk zal men aller
wegen proberen te voorkomen
dat onze veehouderij, die voor
onze nationale ekonomie zo veel
betekent en die internationaal
gezien op een zeer hoog peil van
ontwikkeling staat, in omvang zal
terug moeten.
Het LEI heeft berekend hoeveel
er van de totaal in ons land ge
produceerde organische mest als
meststof in de Nederlandse land
bouw is te plaatsen bij toepassing
van de bemestingsnormen van
het Instituut voor Bodemvrucht
baarheid te Haren (IB-normen)
en uitgaande van een zekere ak-
septatiegraad voor de mest in de
vee-arme akkerbouwgebieden.
De Kommissie Latijnhouwers,
die in zijn rapport het gehele
mestvraagstuk op uitstekende
wijze in beeld heeft gebracht,
heeft in zijn aanbevelingen deze
normen overgenomen. Stel dat er
nu (1985) jaarlijks in ons land 90
miljoen ton mest wordt geprodu
ceerd, dan is daarvan bij de hui
dige samenstelling van de mest en
bij toepassing van de IB-normen
ca. 6 miljoen ton niet op het land
te plaatsen. Deze 6 miljoen ton
zou dan moeten worden vernie
tigd of worden "verwerkt", in
welke vorm dan ook. De IB-nor-
men zijn in hoofdzaak gebaseerd
op de hoeveelheid stikstof die bij
een doelmatig bemestingsbeleid
op het land kan worden gebracht.
De ministers van Landbouw en
van Milieubeheer hebben echter
de IB-normen afgewezen en het
fosfaat als maatstaf gekozen. He
vige protesten volgden. De IB-
normen zouden een veel ruimer
gebruik van de mest op het land
toelaten dan de te verwachten
fosfaatnormen. Terwijl men bij
de IB-normen nog redelijk uit de
voeten meende te kunnen, vreest
Een zeer stringente fosfaatnorm,
overeenkomend met wat er met een
gewas aan de bodem wordt ont
trokken, is ook uit milieu-oogpunt
onnodig en leidt tot welhaast
onoplosbare problemen.
Maar wel kan door verandering
van de voersamenstelling het fos
faatgehalte van de mest worden
verlaagd. De animo hiervoor zal
echter niet groot zijn wanneer alle
mest over één kam wordt gescho
ren. Daarom pleit de schrijver voor
een individuele bepaling van het
fosfaatgehalte van de mest.
Ir. J.P. Cornelissen
CLO-Instituut voor de Veevoe
ding
"De Schothorst"
Lelystad
men dat de fosfaatnorm het einde
van vele varkens- en pluimvee-
bedrijven zal betekenen. Juist de
mest van varkens en pluimvee is
rijk aan fosfor, aanzienlijk rijker
dan rundermest. Maar de fos
faatnormen zijn nog niet inge
vuld. Te berekenen is dat er, in
dien er niet meer fosfor op het
land mag worden gebracht dan er
precies met een gewas aan wordt
onttrokken (fosfaatonttrekkings-
norm), een derde van de 90 mil
joen ton mest niet op het in Ne
derland beschikbare land kan
worden geplaatst.
Maarzo'n stringente fosfaatnorm
kan o.i. niet zijn bedoeld, ook op
lange termijn niet. Alle mestkel-
ders in Nederland tesamen zou
den te klein zijn om de mest te
bergen, deze zou de straat op ko
men. Maar ook uit milieu-over
wegingen heeft men er onvol
doende argumenten voor. Op het
land gebrachte fosfaat spoelt
vrijwel niet uit, wordt in de bo
dem goed vastgehouden en wat
ekstra fosfor doet daar geen
kwaad. De bijdrage'van de land
bouw aan een fosforvervuiling
van ons oppervlaktewater is dan
ook zeer bescheiden. De voor
naamste vervuilers moeten bui
ten de landbouw worden gezocht.
Het grootste probleem in de mest
is, zoals gezegd, de stikstof. Maar
de stikstof is als norm voor het
gebruik van organische mest niet
goed te hanteren, in de mest niet
doordat een meer of minder groot
deel van de stikstof als ammoniak
kan vervluchtigen en in de grond
niet doordat een sterk wisselend
deel kan uitspoelen als nitraat.
Een wet die is gebaseerd op zo'n
"ongrijpbare" norm is gedoemd
te mislukken. Een fosfaatnorm
heeft deze bezwaren niet.
Tegen het kiezen van een fos
faatnorm is o.i. niet zoveel be
zwaar, als deze wordt gehanteerd
om het dumpen van mest tegen te
gaan en om een overmatige ni
traatuitspoeling te voorkomen.
Men heeft het dan tevens in de
hand er op toe te zien dat er geen
ekstreme hoeveelheden fosfor op
bepaalde percelen terecht komen.
De veestapel is sinds 1974 met 50% toegenomen.
Op de lange duur zou de buffer-
kapaciteit van de bodem wel eens
niet geheel toereikend meer kun
nen zijn.
Om het gebruik van slachtvar
kensmest in de akkerbouw geen
belemmeringen in de weg te leg
gen zal ook aandacht aan het ko
pergehalte moeten worden bes
teed. Op De Schothorst gaan wij
op dit moment na of met een
sterk verminderd maar meer se-
lektief gebruik van ekstra koper
in het voer (alleen voor jonge
dieren) het gunstige effekt op de
groei zoveel mogelijk overeind is
te houden. De hoeveelheid koper
in de slachtvarkensmest zou dan
tot V} van de oorspronkelijke
hoeveelheid zijn teruggebracht.
Wij moeten er overigens wel re
kening mee houden dat er in Ne
derland nog heel wat gronden
zijn met een tekort aan koper.
Een enkel woord over het ele
ment cadmium, dat ook in ver
band wordt gebracht met het ge
bruik van organische mest. Dit
zware metaal, dat in spoorhoe-
veelheden overal in de natuur
voorkomt, is in wat hogere kon-
sentraties al gauw giftig en is dan
via de lucht of via het voedsel een
bedreiging voor de gezondheid
van mens en dier.
Wij hebben nu geruime tijd de
mengvoeders onder CLO-kon-
trole op cadmium laten onder
zoeken. De gegevens zijn zonder
meer geruststellend, dit geldt dus
ook voor de daaruit voortkomen
de dierlijke mest. Het "grote
wild" ligt ook hier buiten de vee
houderij.
Het fosforgehalte van het voer en
dus van de mest is gemakkelijker
te verlagen dan het eiwit (stikstof)
gehalte. Eiwit is op dit moment
niet duur, er wordt daarom wel
eens wat weinig kritisch mee om
gesprongen. Toch zijn de moge
lijkheden om op eiwit te besparen
niet groot.
In de rundveehouderij is, met
name in de typische weidegebie
den, een verlaging van de eiwit
gift mogelijk door wat meer gras
te vervangen door bietenpulp of
snijmais. De snijmaisteelt is ech
ter voor de gronden in deze ge
bieden geen alternatief voor het
grasland, de snijmais zal dus van
elders moeten worden aange
voerd. Zo'n maatregel staat dan
wel haaks op het streven naar een
zo hoog mogelijk gebruik van
ruwvoer van eigen grond.
In de zeugenhouderij, slachtvar-
kenshouderij en bij de slachtkui-
kens is eiwit te besparen door het
voer vaker en beter aan te passen
aan het produktiestadium van de
dieren: een apart voer voor dra
gende zeugen ert drie voeders
voor slachtvarkens en slachtkui-
kens i.p.v. twee. Van een vervan
ging van het goedkope en uitste
kende soja-eiwit door syntheti
sche aminozuren verwachten wij
niet veel. De voeders worden dan
al gauw veel duurder en wij zien
de internationaal werkende che-
mie-konserns er nog niet toe
overgaan alleen voor Nederland
een (ekstra) aminozurenproduk-
tie op gang te brengen.
Als er met bovengenoemde maat
regelen in de bedrijfsvoering'10%
op de uitstoot van stikstof in de
mest en urine kan worden bes
paard mogen wij blij zijn.
Bovenstaande maatregelen, die
een eiwit(N)-besparing geven,
leiden ook en ongeveer in dezelf
de mate tot een fosforbesparing.
Maar met fosfor is nog meer mo
gelijk.
Onderzoek van de laatste jaren
heeft ons geleerd dat de fosfor-
behoefte van de dieren lager is
dan wij tot voor kort hebben
aangenomen. De fosfornormen
voor de voeders zijn ook scherper
te stellen als wij de beschikbaar
heid (verteerbaarheid) van de
fosfor in de verschillende vee
voedergrondstoffen beter ken
nen. Door de gezamenlijke Ne
derlandse mengvoederbereiders
is onlangs met ekstra geld van het
Produktschap voor Veevoeder
het reeds lopende onderzoek
hierover op de overheidsinstitu
ten in een hogere versnelling ge
bracht.
Er is echter een meer effektieve
en reeds direkt toepasbare moge
lijkheid om het fosforgehalte van
de voeders te verlagen zonder de
fosforvoorziening van onze die
ren in gevaar te brengen en wel
door in de voeders meer tapioka,
granen en peulvruchten op te ne
men en minder graanafvallen, die
veel onverteerbaar fosfor bevat
ten, zoals maisglutenvoermeel,
tarwegries en rijstvoermeel. De
graanbijprodukten worden
hoofdzakelijk als energiebron
gebruikt, ze moeten in hoofdzaak
worden geïmporteerd en met de
ze produkten importeren wij veel
overtollig fosfor.
Hoe het een en ander werkt is
eenvoudig aan te geven met als
voorbeeld het voer voor slacht
varkens (van 22 - 108 kg).
De afvoer van mest naar de akkerbouwgebieden is slechts beperkt op
gang gekomen.
A
B
C
fosforgehalte voer
gAg
6
5,5
5,0
vastgelegd in varken
g
♦1.7
1.7
1.7
in mest urine
g
3,8
175
Desparing in mest+urine t.o.v. A
-
12
23
VERVOLG PAG. 11
10
Vrijdag 9 augustus 1985