Hoe kan de uitval van biggen worden verlaagd? Graslandverbetering wanneer en hoe Het belangrijkste kengetal in de varkensfokkerij is het aantal groot gebrachte biggen per zeug per jaar. Uit de technisch-ekonomische administratie blijkt, dat het aantal grootgebrachte biggen per zeug per jaar, de laatste jaren duidelijk is verbeterd. Deze verbetering moeten we bijna volledig toeschrijven aan een verhoging van het aantal worpen per zeug per jaar. Daarnaast is het aantal levend geboren biggen iets toegenomen. Het sterftepercentage van de levend geboren biggen blijft echter vrij konstant. Dit ligt al jaren rond de 15 a 16%. Tussen de bedrijven komen grote verschillen in uitval van biggen voor. Deze varieert van bijna 5% tot meer dan 30%. Om het aantal grootgebrachte biggen per zeug te verhogen, zal op veel bedrijven aan de biggensterfte de nodige aandacht moeten worden besteed. K4 Een stalen rooster in een kraamhok geeft minder uitval Wil men op een bedrijf komen tot verlaging van de uitval, dan zullen de uitvalsoorzaken moeten worden op gespoord. Een registratie van de uit val naar tijdstip en oorzaak is dan nodig. Immers dan verkrijgt men een juist inzicht wanneer en waardoor biggensterfte wordt veroorzaakt. In het kader van het voorlichtings programma 1984 - 1985 van het C.V.P. Tilburg is aan de biggensterf te ekstra aandacht besteed. Om meer inzicht te krijgen in de biggensterfte op de praktijkbedrijven is een big- genkontrolekaart ontworpen. Hierop konden oorzaken en tijdstip van uit val worden genoteerd. Na inventari satie en verwerking van deze gege vens waren de voornaamste oorza ken van uitval: a. doodliggen (41% van de totale uitval) b. te licht geboorte-gewicht (23% van de totale uitval) c. diarree (11% van de totale uitval) Het resterende percentage van de uitval werd veroorzaakt door: uier-, baarmoederontsteking, te weinig zog, achterblijvers, erfelijke gebre ken en onbekend. Hoe kunnen we de uitval verlagen? a. Doodliggen Uit bovenstaande uitvalsoorzaken blijkt dat doodliggen het grootste aandeel in de uitval heeft. Vooral de eerste dagen na de geboorte. Van de biggen, die worden doodgelegen, valt 78% de eerste 3 dagen uit. Welke faktoren hebben invloed op het doodliggen van biggen? 1. Uitvoering en inrichting kraam hok. - Stalen roosters geven minder uitval dan betonroosters. - Vloerafwerking. Een goede vloerafwerking is belangrijk om beschadigingen en ontste kingen zowel bij de zeug als de biggen te voorkomen. - Boxuitvoering. De uitvoering van de box is van belang in verband met het gaan liggen van de zeug en de bereik baarheid van de spenen voor de biggen. Hierbij kan ge dacht worden aan een valpijp op de onderste buis, verstel bare boxen en verhoogde on derste pijp met afwijzers. 2. Stal- nesttemperatuur. Pasgebo ren biggen hebben ten opzichte van hun lichaamsgewicht een grote oppervlakte en verliezen daardoor veel warmte. Het me chanisme dat de lichaamstempe ratuur regelt, komt langzaam op gang. De ruimte-temperatuur in de kraamstal moet daarom tij dens het biggen plm. 22 graden C bedragen en de nesttemperatuur 30 graden C. Deze temperaturen geleidelijk terugbrengen, zodat deze bij het spenen respektieve- lijk 17 graden C en 22 graden C bedragen. 3. Zogproduktie. Bij onvoldoende zogproduktie irriteren de biggen het uier van de zeug. Deze wordt onrustig en de kans op doodlig7 gen neemt toe. 4. Selektie. Oude zeugen en zeugen met slecht beenwerk liggen meer biggen dood. Ook zijn het vaak dezelfde zeugen (moedereigen schappen), die biggen doodlig gen. Een gerichte selektie onder de zeugen heeft een positieve in vloed. 16 5. Geboortegewicht. Biggen hebben bij de geboorte weinig energie reserves. Lichte biggen hebben minder zuigkracht en nemen pér zuigbeurt minder voedsel op. Ze zwakken daardoor nog meer af. Door te zorgen dat ze snel en voldoende biest opnemen, kan de uitval onder de lichte biggen worden beperkt. 6. Zeugen te laat in het kraambok geplaatst. Deze zeugen verkeren vaak in een stress toestand, waar door meer kans op doodliggen ontstaat. b. Geboortegewicht Uit de inventarisatie blijkt, dat met name de eerste levensdagen kritiek zijn voor biggen met een te laag ge boortegewicht. Onder biggen met een geboortegewicht van minder dan 1.250 gram is de sterfte erg hoog. Door de onderlinge konkurrentie worden de lichte biggen door de zwaarderê biggen verdrongen en krijgen de slechtste spenen. Het ge boortegewicht is o.a. afhankelijk van de toomgrootte en de voeding vafï de zeug tijdens de dracht. Bij grote tomen neemt het gemiddeld geboortegewicht af en de spreiding Ing. H. van Dijk, PR, Lelystad Goed grasland is voor de melkvee houderij van groot belang. Met veel en goed gras kan men de voerkosten beperken. Vooral nu uitbreiding van de melkproduktie niet meer mogelijk is, moet extra aandacht yvorde'n be steed aan de kwaliteit van het gras land. Ieder jaar zal men het grasland moeten bekijken of graslandverbe tering gewenst is. Kies de juiste tijd De periode van half juli tot eind september is de beste tijd voor gras landverbetering. Dan zijn de groei- omstandigheden (vocht en tempera tuur) gunstiger dan in het voorjaar. Daardoor krijgen de onkruiden minder kans. Ook het verlies aan op brengst is door het inzaaien in de nazomer kleiner. De oude grasmat produceert dan minder. Bij inzaai na eind september neemt de kans op mislukken snel toe. Oorzaken wegnemen Grasland verbetering is alleen ver antwoord als de oorzaken van de slechte toestand worden weggeno men. Denk aan een slechte ontwate ring of bemestingstoestand, een slecht gebruik zoals te zware snede maaien, te kort maaien, onjuiste aanwending van drijfmest. Herin- zaai kost al gauw 1000 tot 1200 per ha (inklusief kweekbestrijding). Deze kosten moeten door een hogere produktie en vooral een betere be nutting worden goedgemaakt. Dit lukt (alleen) bij een goede uitvoering van de graslandverbetering en met een juist gebruik van het nieuwe grasland. Welk grasland verbeteren Graslandverbetering is gewenst bij meer dan 10% kweek in een perceel en waarbij in de grasmat verder minder dan 30 50% goede grassen voorkomt en Engels raaigras bijna geheel ontbreekt. Op dergelijke per- in het geboortegewicht neemt toe. Het verleggen van biggen uit grote" tomen naar zeugen met kleinere to men kan de uitval beperken. De voeding van dè zeug dient aan gepast te worden aan het drachtig- heidsstadium. Een verhoging van de voergift in de tweede helft van de dracht heeft een gunstige invloed op het geboortegewicht. Ook is ekstra voer nodig als de staltemperatuur in de dragende zeugenstal daalt bene den de kritieke temperatuur. De kri tieke temperatuur ligt bij dragende zeugen op 16 graden C. Voor elke graad dat deze lager is, dient 100 gram voer ekstra te worden gegeven. c. Diarree Uitval door diarree vindt vaak plaats na de derde dag. De oorzaak ligt celen is de produktie, maar vooral ook de kwaliteit van het gras onvol doende voor goede resultaten bij de beweiding en de voederwinning. Daarnaast kan een ongelijk perceel aanleiding zijn om grasland te egali seren en te vernieuwen voor een be tere bewerkbaarheid. Kweekbestrijding bij herinzaai Bij meer dan 10% kweek in de gras mat is kweekbestrijding nodig. Glyfosaat (Round up en Agrichem Glyfosaat) en dalapon zijn hiervoor het meest geschikt. Met glyfosaat wordt gelijktijdig een aantal breed- bladige onkruiden bestreden. Van glyfosaat wordt 41 in 4001 water per ha gebruikt. Voor een goed re sultaat moet de kweek bij het spuiten 10-15 cm lang zijn. Dit is 10 a 15 dagen na maaien of weiden. Na minstens 5 dagen na het spuiten mag het gras afgemaaid of afgeweid wor den. Met de grondbewerking mag men pas 10 dagen na het spuiten be ginnen. Dalapon dient men te spuiten bij groeizaam weer als de kweek 5-10 cm lang is. De dosering is 20 kg dalapon per ha. Vijf tot tien dagen na het spuiten moet dan de grondbewer king worden uitgevoerd. Het dood gespoten gras mag hierbij niet wor den benut. Zo mogelijk ploegen De grondbewerking kan door ploe gen of overtop frezen gebeuren. Ploegen heeft de voorkeur. Daarbij kan de grond voldoende diep wor den losgemaakt, zodat ook eventueel geëgaliseerd kan worden. Tevens worden bij ploegen de onkruidzaden dieper weggewerkt. Bij ploegen is het wel gewenst de oude zode eerst stuk te maken met een ondiep werkende frees. Vervolgens moet goed kerend worden geploegd. Daarbij wel op passen dat door te diep ploegen on bekwame grond boven komt. Zorg voor goede bemesting Bij graslandvernieuwing moet tevens meestal echter in het begin. Oorzaken zijn: - Een te hoge infektiedruk in de kraamstal. - Lage immuniteitsopbouw via de zeug. - Beschikbaarheid van biestmelk. - Onvoldoende intensieve kontrole van zeugen en biggen. Uitval door diarree kan worden be perkt door: - Het laag houden van de infektie druk in de kraamstal door toe passing van het all in - all out systeem. - Een regelmatige leeftijdsopbouw van de zeugenstapel door gelijk matige vervanging. de bemestingstoestand van de grond in orde worden gebracht. Het beste is om tijdig de laag die na de bewerking bovenkomt te .laten bemonsteren. Met deze gegevens kan dan een pas sende bemesting van vooral fosfor, kali en kalk worden uitgevoerd. De bemesting (ook drijfmest) moet na het ploegen maar vóór de zaaibed- bereiding worden aangewend. Van ondergeploegde drijfmest komen de voedingsstoffen moeilijk of niet be schikbaar voor het jonge gras. Wat de stikstofbemesting betreft moet men vooral rekening houden met de gegeven hoeveelheid drijfmest en het gebruik van het nieuwe grasland. Richtlijnen zijn: nog 1 x maaien ca. 90 kg N, voor weiden 60 kg N en 45 kg N indien het grasland in de herfst niet meer wordt gebruikt. Zaaibedbereiding Een goed zaaibed betekent een vaste ondergrond met een losse, vlakke toplaag van 2 a 3 cm. Door het zaad vervolgens met een pijpenzaaima- chine 2 a 3 cm in de grond (op de vaste laag) te brengen, wordt het ri- siko van uitdrogen beperkt. De grondbewerkingen na het ploegen moeten ervoor zorgen dat een goed zaaibed ontstaat. Welke bewerkin gen nodig zijn is vooral afhankelijk van de grondsoort en de beschikbare machines. In een 2e artikel wordt in gegaan op mengselkeuze. Doorzaaien Op veengronden en zware (kom) kleigronden is ploegen en/of frezen niet verantwoord of zelfs niet moge lijk. Met doorzaaien kan op zulke gronden een redelijke verbetering van het grasbestand worden verkre gen. Bij het doorzaaien worden met een speciale machine gleuven ge maakt op 5-10 cm afstand waarin het graszaad wordt gebracht. Voor een goed resultaat moet de oude grasmat zo kort mogelijk worden afgemaaid of afgeweid en moet de grond vol doende vochtig zijn. Tevens moet het doorgezaaide grasland regelmatig Fokdieren mengen voor een goed onderling kontakt. Bij aankoop van fokmateriaal dit tijdig aan kopen, zodat de dieren zich goed aan de milieu-omstandigheden van het bedrijf kunnen aanpas sen. - De beschikbaarheid van biest melk voor voldoende antistoffen, in de eerste levensdagen, is bepa lend voor het weerstandsvermo gen voor de eerste levensweken van de biggen. - Intensieve kontrole en zonodig snelle behandeling van zeugen, de eerste dagen na het biggen. - Intensieve kontrole en als het no dig is direkte behandeling van de jonge biggen, is noodzakelijk om de beschikbare biestmelk ook beschikbaar te maken voor alle biggen. - Zorg voor een vroege en vooral hygiënische bijvoeding. Gelet op de grote verschillen in uit val van biggen tussen de bedrijven moet het mogelijk zijn om hierin verbetering te brengen. Door een goede uitvoering en inrichting van de kraamstal, een juiste voeding van de zeugen tijdens de dracht- en zoogpe- riode, noodzakelijke entingen op tijd uitvoeren en een optimale verzor ging van zeugen en biggen kan het sterfepercentage worden beperkt. Het registreren en inventariseren van de uitval van biggen geeft een inzicht naar oorzaak en tijdstip van uitval. De biggenkontrole-kaart kan hierbij een belangrijk hulpmiddel zijn. Daardoor kunnen gericht maatrege len worden genomen om het sterfte percentage van de biggen op de be drijven te verlagen. G.B.N. Kosman bedrijfsvoorlichter varkenshouderij, C.V.P. Tilburg Goed grasland is van groot belang worden afgeweid, anders krijgt het nieuwe gras onvoldoende kans voor ontwikkeling. Doodspuiten van de oude grasmat is zinvol wanneer meer dan 30% kweek in de grasmat voorkomt. Hiervoor dient men 4 liter glyfosaat (en geen dalapon) te gebruiken. De kweek moet bij het spuiten ca. 15 cm lang zijn. Na ruim 5 dagen moet het dode gras worden gemaaid en afgevoerd. Ongeveer 10 dagen na het spuiten kan men doorzaaien. Daarvoor kan men het beste ca. 25 kg BG3 per ha gebruiken. Wees zuinig op nieuw grasland Nieuw grasland is gevoelig. Daarom moet het voorzichtig worden behan deld. Dit betekent dat het (jong)vee op tijd moet worden ingeschaard of dat in een jong stadium moet worden gemaaid. Daarnaast dient jong gras land niet kort de winter in te gaan. Het beste is een stoppellengte van ca. 7 cm. Het uitrijden van drijfmest op jong grasland is niet gewenst in ver band met kans op rijschade. Tevens kunnen mollen en ook onkruid (vooral muur) veel schade doen. De bestrijding hiervan dient tijdig aan gepakt te worden. Vrijdag 5 juli 1985

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1985 | | pagina 16