Aantal opvolgers op agrarische
bedrijven neemt fors toe
over geld
en goed
HP
Wijziging landbouwvrijstelling
In het huidige studiefinancieringstel
sel wordt ervan uitgegaan, dat in de
eerste plaats de ouders verantwoor
delijk zijn voor het levensonderhoud
van een studerend kind. Als het ver
mogen en/of het inkomen onvol
doende is kan er een verzoek voor
studietoelage worden gedaan. Het
stelsel van toelagen is erg ingewik
keld. Er moet bovendien uitgerekend
worden wat voordeliger is: óf een
toelage óf kinderbijslag met een klei
nere toelage.
Rijksstudietoelagen voor:
Wetenschappelijk onderwijs;
Hoger beroepsonderwijs;
Opleiding voor kleuterleidsters;
Overig Voortgezet onderwijs
voor 21-jarigen en ouder.
Wie in aanmerking wil komen voor
een studietoelage moet:
De Nederlandse nationaliteit be
zitten;
Zijn ingeschreven bij een door de
rijksoverheid bekostigde of aan
gewezen onderwijsinstelling;
Voldoende studieresultaten be
halen;
De militaire dienst geregeld heb
ben;
Bij de aanvang van de studie
jonger dan 27 jaar zijn.
De toelage, voor het studiejaar
1984/1985 bedraagt maximaal
10.420,— voor uitwonende alleen
staande studenten en 6.773,— voor
thuiswonende studenten. Dit wordt
verhoogd met kollegegeld en in
schrijfgeld of kursusgeld en voor de
thuiswonende studenten met een
vergoeding voor eventuele reiskos
ten.
Voor het voortgezet onderwijs be
staat de toelage voor 80% uit beurs
(gift) en voor 20% uit renteloos
voorschot (na afloop van de studie
terugbetalen). Voor het hogere be
roepsonderwijs en het wetenschap
pelijk onderwijs wordt van de toela
ge een bodembbdrag 1.600,—
renteloos voorschot berekend, het
resterende bedrag bestaat voor 70%
uit beurs en 30% uit renteloos voor
schot.
De hoogte van de toelage is afhan
kelijk van:
Het belastbaar inkomen van de
ouders over het kalenderjaar
voorafgaand aan het studiejaar;
De vermogensbelasting van de
ouders. Indien er geen ouderlijke
bijdrage overblijft van het belast
baar inkomen wordt ook geen
bijdrage gevraagd over het ver
mogen;
Het inkomen en vermogen van de
ouders tellen niet meer mee als de
student 27 jaar of ouder is of al 5
jaar financieel onafhankelijk is
geweest;
De inkomsten en het vermogen
van de student.
Deeltijd studenten
Studenten die erkende deeltijdstu
dies, schriftelijke kursussen of oplei
dingen aan de open universiteit vol
gen, kunnen in principe óók in aan
merking komen voor studiefinancie
ring.
Deze tegemoetkoming in de studie
kosten die als gift wordt verstrekt,
kan bestaan uit:
Een tegemoetkoming in de kos
ten van boeken en leermiddelen;
Een vergoeding voor het wettelijk
voorgeschreven kursusgeld en
voor het examengeld;
Een vergoeding in de reiskosten.
Bij de beoordeling van de aanvraag
wordt het inkomen van de ouders
buiten beschouwing gelaten.
Van belang voor deze regeling:
Het inkomen van de aanvrager;
De leeftijd van 21 jaar hebben op
1 augustus 1984;
Een schriftelijke kursus moet op
leiden tot een diploma in een ge
lijkwaardige mondelinge part-ti
me onderwijssoort.
Aanvragen
Rijksstudietoelagen moeten worden
aangevraagd vóór 31 januari, voor
afgaand aan het studiejaar.
Aanmeldingen van aspirantstuden
ten worden indien ze voor 31 augus
tus worden ontvangen nog in behan
deling genomen.
Rentedragende studieleningen
Rentedragende studieleningen is een
mogelijkheid voor studenten die op
grond van financiële omstandighe
den niet in aanmerking kunnen ko
men voor een rijksstudietoelage of
om welke reden dan ook van toe
kenning afzien.
Onder bepaalde voorwaarden kun
nen zij bij een aantal banken een
rentedragende studielening afslui
ten. De staat stelt zich garant voor
deze leningen.
Aanvraagformulieren en brochures
zijn bij de onderwijsinstellingen of
bij de Centrale Direktie Studiefi
nanciering verkrijgbaar.
Voor meer informatie kunt u zich
ook telefonisch, schriftelijk of in een
persoonlijk gesprek wenden tot de
Centrale Direktie Studiefinancie
ring,
Kempkensberg 4, Postbus 30006,
9700 RH Groningen, tel. 050-249111.
Het aantal oudere bedrijfshoofden met een opvolger in de lanri- en
tuinbouw is na 1980 met 3.500 toegenomen tot ruim 24.900 in 1984.
Daarmee is het aantal opvolgers terechtgekomen op het niveau van het
begin van de jaren zeventig. Tegenover deze toename staat een nog
steeds teruglopend totaal aantal agrarische bedrijven. Ook het per
centage bedrijven met een ouder bedrijfshoofd waarop een opvolger
beschikbaar is, is in de afgelopen vier jaar fors toegenomen van 36%
naar 43%. Hiermee is een einde gekomen aan een periode van enkele
tientallen jaren van daling, zowel van het absolute aantal opvolgers als
van het opvolgingspercentage.
Dit is volgens het Landbouw-Ekonomisch Instituut af te leiden uit
onlangs vrijgekomen gegevens van de CBS-landbouwtelling 1984.
Werkloosheid buiten land- en tuin
bouw
Nader onderzoek zal inzicht moeten
geven in de faktoren die deze om
mekeer in de ontwikkeling van het
aantal opvolgers hebben beïnvloed.
Het ligt voor de hand daarbij te
denken aan de werkloosheid buiten
de land- en tuinbouw. Deze werk
loosheid kan ertoe hebben geleid
dat enerzijds van degenen die in 1980
als opvolger werden aangeduid er
meer dan voorheen opvolger zijn
gebleven, en anderzijds meer agrari
sche jongeren zich alsnog als opvol
ger hebben aangemeld.
Een bijdrage aan de toename van het
aantal opvolgers kan ook zijn gele
verd door de sinds kort opgetreden
stijging van het aantal bedrijfshoof
den van vijftig jaar en ouder op
hoofdberoepsbedrijven. Bedrijven
dus, waar de opvolgingskwestie ak-
tueel is. Deze stijging was echter
kleiner dan die van het aantal op
volgers.
Tenslotte kan de regeling rond de
recente superheffing voor een be
perkt aantal bedrijven in de melk
veehouderij van invloed zijn ge
weest. Volgens die regeling kunnen
sommige bedrijven (minder dan 45
koeien, niet-gegroeid bedrijf, be
drijfshoofd niet ouder dan 65 jaar) in
aanmerking komen voor een gerin
ger kortingspercentage onder voor
waarde dat er een opvolger op het
bedrijf is.
Ook meer vrouwelijke opvolgers
Behalve meer mannelijke zijn er ook
meer vrouwelijke opvolgers geko
men. Bij de mannen nam het aantal
opvolgers toe van 21.084 tot 24.389
en bij de vrouwen van 327 tot 532.
Het aantal mannelijke en vrouwe
lijke opvolgers is in alle provincies
toegenomen, maar in Noord-Bra
bant en Limburg het sterkst. Deze
provincies nemen samen ongeveer
veertig procent van de totale toena
me voor hun rekening. Ten opzichte
van 1980 is het aantal opvolgers hier
met ruim een derde gestegen. Vóór
1980 was in beide provincies overi
gens al sprake van een lichte stijging.
In de meeste andere provincies zijn
er twee tot driehonderd opvolgers
bijgekomen. In de drie noordelijke
provincies bedroeg de stijging onge
veer twintig procent, daarentegen in
het oosten en westen ruim tien pro
cent. Vóór 1980 is in al deze gebieden
het aantal opvolgers - soms zelfs vrij
sterk - gedaald.
De groei van het aantal opvolgers is
vooral veroorzaakt door de groep
van twintig jaar en ouder. De situatie
op de arbeidsmarkt heeft waar
schijnlijk een aantal agrarische jon
geren ertoe gebracht zich - in tegen
stelling tot eerdere voornemens - als
opvolger aan te melden. Dit geldt
vermoedelijk meer voor de groep
boven 25 jaar dan voor degenen van
20 tot 25 jaar, van wie sommigen nog
een studie volgen en de beroepskeu
ze niet altijd vaststaat. In de meeste
provincies heeft de ontwikkeling van
het aantal opvolgers naar leeftijds-
kategorie veel weg van de landelijke
situatie, behalve in Noord-Brabant
en Limburg waar het aantal opvol
gers tussen 20 en 25 sterker dan el
ders steeg.
Hoger onderwijsniveau
Ruim de helft van de opvolgers heeft
hoger of middelbaar agrarisch on
derwijs gevolgd. Vier jaar geleden
was dit nog 44%. Deze ontwikkeling
loopt grotendeels parallel met de
uitbreiding van het aantal leerlingen
bij het middelbaar agrarisch onder
wijs, waaraan steeds meer agrarische
jongeren deelnemen.
In dezelfde periode nam het aantal
opvolgers met lager agrarisch onder
wijs af van 37 tot 28%. Het onderwijs
van de opvolgers is dus in snel tempo
op een hoger niveau gekomen. Hier
bij lijkt het feit een rol te spelen dat
tot voor kort juist de hoger opgeleide
agrarische jongeren vaker voor een
werkkring buiten het ouderlijk be
drijf kozen, terwijl recentelijk de ho
ge werkloosheid deze weg voor een
deel heeft afgesneden.
Meer thuis meewerkende opvolgers
De meeste opvolgers werken - zoals
tot nu toe steeds het geval is geweest -
op het ouderlijk bedrijf. In 1980 wa
ren dat er 15.300 en in 1984 17.305.
Sommige opvolgers werken op een
ander land- of tuinbouwbedrijf. Ook
de agrarisch verwante sektor (loon-
werkbedrijven, bedrijfsverzorgings-
De staatssekretaris van Financiën zal
binnenkort met een wetsvoorstel ko
men tot wijziging van de landbouw
vrijstelling in de inkomstenbelasting
en de vennootschapsbelasting.
De huidige landbouwvrijstelling re
gelt zoals bekend de onbelastbaar
heid van ontstane boekwinsten op
landbouwgrond binnen de onderne
ming van de landbouwer. Er is dan
geen belasting verschuldigd indien
het land met winst wordt verkocht
(of naar privé wordt overgebracht)
indien dit land binnen de onderne
ming bedrijfsmatig is gebruikt en de
meerwaarde is ontstaan door van
buiten de onderneming komende
oorzaken. Bij veehouderijbedrijven
is voorts de voorwaarde gesteld dat
tenminste 60% van het totale voer op
eigen bedrijf wordt verbouwd.
Met name moderne veeteeltbedrij
ven kregen met deze laatste bepaling
steeds meer moeite.
Verruiming
De wijzigingsvoorstellen zullen o.a.
tot doel hebben het begrip land
bouwbedrijf te verruimen waardoor
innovatieve ontwikkelingen die in
het landbouwbedrijf hebben plaats
gevonden mede onder het begrip
landbouwbedrijf in fiskale zin kun
nen vallen. De verruiming van de
huidige landbouwvrijstelling houdt
in dat voortaan onder landbouwbe
drijf wordt verstaan een bedrijf dat is
gericht op het voortbrengen van
produkten van akkerbouw, van wei-
debouw of van tuinbouw - daaron
der begrepen fruitteelt en het kwe
ken van bomen, bloemen, bloem
bollen en paddestoelen - danwel op
het in het kader van veehouderij
fokken, mesten of houden van die
ren. Tot het landbouwbedrijf worden
ook gerekend binnenvisserij en vis-
teelt. Alle begrippen moeten ruim
worden opgevat. In het persbericht
van het Ministerie van Financiën
worden vervolgens een groot aantal
voorbeelden gegeven wat zoal tot het
landbouwbedrijf kan worden gere
kend. In ieder geval behoren daartoe
ook de bedrijven die in feite zijn
aangewezen op ingekocht voer, de
zogenaamde intensieve veehouderij.
De keerzijde van de medaille is ech
ter dat de landbouwvrijstelling komt
te vervallen indien sprake is van
winsten op landbouwgrond die ver
band houden met aanwending van
deze grond buiten de agrarische
sfeer, de zogenaamde bestemmings
wijzigingswinst. De boekwinst die in
die situatie wordt behaald, zal in het
vervolg moeten worden gesplitst in
een vrijgesteld deel (feitelijke waar
deverandering van de landbouw
grond zelf) en een belast deel (waar
deverandering tengevolge van de
wijziging van de bestemming voor
doeleinden buiten de agrarische
sfeer). Prijswijzigingen binnen de
zogenaamde vrije grondprijzen blij
ven derhalve onder de landbouw
vrijstelling vallen.
Wanneer op een bepaald perceel op
dit moment een te verwachten be
stemmingswijziging ligt, kan middels
een overgangsmaatregel de waarde
stijging ontstaan voor de datum van
inwerkingtreding van deze wijzigin
gen (verwacht wordt 1 maart 1985)
nog geheel onder de lanbouwvrij-
stelling vallen. Hiertoe is een schrif
telijk verzoek nodig van de eigenaar
van het betreffende perceel aan de
inspekteur der direkte belastingen,
die de hieronder te begrijpen waar
destijging bij beschikking vaststeld.
Het zal derhalve nodig zijn deze per
celen grond tijdig te signaleren, opdat
de latente verborgen) bestem
mingswijzigingswinst tijdig wordt
vastgesteld.
B. Veerbeek
diensten, agrarische handel, toeleve
ring en verwerking) biedt werkgele
genheid aan een deel van de opvol
gers. Een klein deel heeft een baan in
de niet-agrarische sektoren. Het
aantal opvolgers in de agrarisch ver
wante en de niet-agrarische sektor
steeg van 2.040 tot 2.540. Ook het
aantal studerende opvolgers ver
toonde een stijging: van 2.625 haar
3.485.
Nadere gegevens
Voor een goed inzicht in de achter
gronden van het opvolgingsgebeuren
zijn aanvullende gegevens nodig, die
waarschijnlijk binnen afzienbare tijd
beschikbaar zijn. In eerste instantie is
een nadere analyse noodzakelijk per
bedrijfstype en naar grootteklassen,
zowel op landelijk als op regionaal
niveau. Verder moet worden nage
gaan op hoeveel, welke bedrijven en
waar al eerder een opvolger was.
Belangrijker is echter het verkrijgen
van inzicht in de situatie van bedrij
ven waar in 1980 geen en in 1984 wel
een opvolger was. Dat geldt zowel
voor bedrijfshoofden die in 1980
vijftig jaar of ouder waren als voor
degenen die pas na 1980 vijftig jaar -
het telkriterium voor de bedrijfsop
volging - zijn geworden.
Tegen de achtergrond van genoemde
verschijnselen zal uiteindelijk de
vraag beantwoord moeten worden in
hoeverre de recente toename van het
aantal opvolgers van invloed zal zijn
op de vermindering van het aantal
land- en tuinbouwbedrijven.
Tabel 1. Ontwikkeling van het aantal opvolgers naar provincie
Provincie
Aantal
Toename
Opvolgingspercentage
opvolgers
in 1984
1984
1980
t.o.v.
1984
1980
Groningen
1.207
218
22Z
44
36
Friesland
1.955
294
18Z
49
39
Drenthe
1.230
224
22Z
33
26
Overijssel
3.437
347
11Z
44
40
Gelderland
4.082
430
12Z
42
35
Utrecht
931
87
10Z
46
37
Noord-Holland
1.880
175
10Z
41
36
Zuid-Holland
2.920
248
11 z
44
39
Zeeland
1.094
125
I3Z
4L
36
Noord-Brabant
3.850
970
34Z
44
34
Limburg
1.618
438
37Z
36
29
IJsselmeerpolders
716
-82
-10Z
64
65
Totaal
24.921
3.510
16Z
43
36
Bron: CBS-Landbouwtellingen.
Tabel 2. Aantal opvolgers naar schoolopleiding
Schoolopleiding
Middelbaar of hoger agrarisch onderwijs
Lager agrarisch onderwijs
Ander voortgezet onderwijs
Geen voortgezet dagonderwijs
Totaal
1984
13.115 53Z)
7.104 28Z)
4.265 17Z)
437 2Z)
1980
9.383 44Z)
7.972 37Z)
3.225 15Z)
831 4Z)
24.921 (100Z) 21.411 (100Z)
Bron: CBS-Landbouwtellingen.
9 noverber 1984
3