Droge cijfers spreken K.N.L.C.-vraagpunt 1983 - 1984; een bezinning op de toekomst! Leghennen voorbeeld ontwikkeling Het agrarisch bedrijf en -gezin, nu en straks Akkerbouw Tuinbouw Melkveehouderij KNLC-vraagpunt 1983-1984 KNLC 100 jaar: Voor de 10 gewestelijke organisaties zelfde vraagpunt U&B. Veredelings-landbouw Arbeid Toen in 1884 het Landbouw-Co- mité als samenwerkingsorgaan van de provinciale landbouw- maatschappijen werd opgericht was er reeds enkele jaren sprake van malaise in de Nederlandse land- en tuinbouw, nadat er daar voor sprake was van een periode van betrekkelijke welvaart, het zogenaamde "gouden tijdperk". Ook toen kwam uit de nood sa menwerking, bundeling van krachten, voort. De nood in de Nederlandse land en tuinbouw was groot, er werd gesproken van achterlijk heid, niet tijdig kon worden inge haakt op de grote veranderingen: goedkoop graan van overzee, lage vrachttarieven, synthetische verf stoffen in plaats van natuurpro- dukten, veranderende prijzen van goud en zilver, opkomst van ver vangende produkten. In 100 jaar is door de inspanning van de agrarische gezinnen, daar toe mede in staat door onderzoek, onderwijs en voorlichting, zeer veel gepresteerd. Land- en tuin bouw vormen nu een modern ele ment van onze samenleving. Steeds is er bereidheid tijdig de bakens te verzetten en mede zelf richting te geven aan de toekomst. Vandaar dat, nu het K.N.L.C. 100 jaar heeft bestaan, in het gehele land aan de afdelingen van de maatschappijen een aantal toe komstgerichte vragen wordt voor gelegd om onderling te bespreken. Hopelijk resulteert dit niet al leen in een bezinning op de toe komst, maar ook in een visie op de land- en tuinbouw van morgen. Vragen:/. Welke ontwikkelingen t.a.v. de struktuur van de Neder landse land- en tuinbouwbedrijven acht U in de komende 15 jaar wenselijk? Struktuur is een breed begrip. Denk hierbij o.a. aan het aantal bedrijven, de oppervlakte, de omvang (aantal dieren en opper vlakte). omzet in guldens, aantal arbeidskrachten per bedrijf, inzet van gezinsarbeidskrachten (on dernemer, meewerkende echt - geno(o)t(e), kinderen), grond (pacht, erfpacht, eigendom), in- frastruktuur (ontsluiting, ontwa tering, verkaveling), produktie- kapaciteit en -struktuur (mate van specialisatie, soort produk ten, omvang produktie per ar beidskracht), de wijze van finan ciering, mechanisatie en automa tisering. Wenselijk: Uitdrukkelijk wordt gevraagd naar de meest wense lijke struktuur. Uiteraard kan men zich daarbij niet geheel los maken van de algemene ekono- mische en maatschappelijke ont wikkelingen en de huidige situa tie. Bedenk: Bij een gezinsbedrijf denken sommigen aan een be drijf van kleine omvang, anderen verstaan er een bedrijf onder waarvan het gezin de kern vormt, maar waar ook wel meerdere vreemde arbeidskrachten kunnen werken! 2. Wat betekent de door U gewen ste ontwikkeling: a. voor positie, de taak en funktie van de agrarische ondernemer? b. voor de (meewerkende echt ge- no(o)t(e)? c. voor de meewerkende kinderen (opvolgers)? d. voor de kinderen die voor een ander beroep dan het agrari sche kiezen? e. voor het agrarische gezin als totaal? Denk bij de beantwoording aan punten als: opleiding, voorlich ting, werktijden, funktioneren in verenigingen, besturen, politiek, psychische belasting, emancipa tie. 3. Welk beleid is, ook rekening houdend met de algemene maat schappelijke veranderingen, nood zakelijk ter ondersteuning van de gewenste ontwikkeling in de agra rische bedrijven en -gezinnen t.a.v.: de afzet van de produkten; de prijsvorming van de pro dukten; de omvang van de produktie; b.: de beloning van gezinsleden en vreemde arbeidskrachten; de werkgelegenheid; financiering; eigendom en pacht; belasting; d.: opleiding; voorlichting; dienst verlen i ng; milieu; ruimtelijke ordening; agrarische landinrichting. 4. Hebben de eerdergenoemde ontwikkelingen ook gevolgen voor de taak,' struktuur en werkwijze van de landbouworganisaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen heeft dit en welke veran deringen zijn gewenst in de orga- nisatiestruktuur? Met cijfers kan zonder veel woorden op een duidelijke manier worden aangegeven dat de tijd niet heeft stilgestaan. Bij het trekken van lijnen naar de toekomst worden de lijnen vaak recht doorgetrokken. Dat dit vaak onjuist is, blijkt uit de prognoses die veel eerder of veel later bereikt worden dan verwacht werd. Onderstaand enkele cijfers die de ontwikkelingen in de afgelopen periode aangeven. In de afgelopen twintig jaar daalde het areaal akkerbouw met ruim 100.000 hektare. Thans wordt ruim 400.000 hektare van de in totaal 2 miljoen hektare geregistreerde op pervlakte kultuurgrond door akker bouwgewassen ingenomen. Rogge en haver, in 1960 samen nog goed voor bijna 270.000 hektare, wordt nu nog op minder dan 30.000 hektare geteeld. Nieuw is de snijmais die van niets groeide tot 150.000 hektare. De oppervlakte peulvruchten daalde van 40.000 hektare tot 8.000 hektare in 1980. De laatste jaren zien we weer een toeneming, maar dit betreft voer- erwten. Vezelvlas liet het duidelijk afweten met een daling van 25.000 tot 4.000 hektare in de laatste twee decennia. Aardappelen en suiker bieten nemen met respektievelijk 138.400 en 92.700 hektare in 1960 en met 172.800 en 120.600 hektare in 1980 nu zowel absoluut als relatief een grotere oppervlakte in beslag. Hetzelfde geldt voor wintertarwe met een stijging van een kleine 90.000 hektare tot bijna 130.000 hektare. De tuinbouw heeft zich wel de eest dynamische bedrijfstak getoond. Geweldige investeringen vonden plaats, binnen enkele jaren moest soms weer een noodzakelijke aan passing of omschakeling plaatsvin den. In de glastuinbouw schakelde 28 oktober 1983 men om van kolen of oliestook naar de eerst zo goedkope gasstook. Het duur wordende gas noodzaakte op nieuw tot een grote krachtinspan ning. De dpbrengst per vierkante meter onder glas geteelde groente nam enorm toe. De oppervlakte groente onder glas steeg echter tus sen I960 en 1980 maar van 4.000 tot 4.600 hektare. In 1970 was deze op pervlakte op een hoogtepunt met 5.400 hektare. Een spektakulaire ontwikkeling voltrok zich in de bloementeelt onder glas. In 1970 was dit nog maar 500 hektare, in 1980 meer dan 4.000 hektare. Fruit onder glas, met name druiven, verdween Een zeer duidelijk voorbeeld van een sektor waarin grote veranderingen hebben plaatsgevonden, is de leg- pluimveehouderij. In enkele tiental len jaren deed zich een enorme spe cialisatie en koncentratie voor. Ook hier spreken de droge cijfers. In 1949 bestond de Nederlandse leg- pluimvee-stapel uit nog geen tien miljoen dieren. In 1978 waren er al meer dan twintig miljoen terwijl er nu, slechts vijf jaar later, bijna dertig miljoen leghennen rondlopen. Het aantal bedrijven daalde echter dra matisch: twintig jaar geleden nog 133.000, nu minder dan 5.000. Het aantal leghennen per bedrijf steeg in diezelfde periode van 150 naar ruim 5.300. Onder dat gemiddelde zitten zo'n 3.800 bedrijven, erboven ruim 1.300 bedrijven. De 3.800 bedrijven produceren tien procent van de Ne derlandse eieren, de 1.300 bedrijven negentig procent. Twee jaar geleden waren er zelfs al 73 bedrijven met meer dan 50.000 leghennen. vrijwel geheel, fn 1960 was dit nog 500 hektare. Fruitteelt, appels en peren, werd in oppervlakte gehal veerd. Onder andere door de nieuwe rassen bleef de produktie gelijk. De exportwaarde van de tuinbouw ver tienvoudigde in twintig jaar en steeg tot 8 miljard gulden. Tussen 1960 en 1980 steeg de totale Nederlandse melkproduktie met meer dan 70%. De totale produktie bedraagt nu ruin 13 miljard kg. Zo wel het aantal koeien nam toe 45%) als de produktie per koe 30%). Het grootste deel van de melkveestapel is nu ondergebracht in de meer dan 20.000 ligboxenstal- len, een twintig jaar geleden nog on bekend staltype. Veeverbetering heeft een grote belangstelling. Twin tig jaar geleden was het nog on denkbaar dat dit mede zou gebeuren i-j>* Tien gewestelijke landbouworga nisaties vormen tezamen de basis van het K.N.L.C. In 1884 werd dit initiatief tot samenwerking genomen om de krachten te bun delen om meer voor de land- en tuinbouw te bereiken. Nog steeds geeft een hechte samenwerking grotere mogelijkheden. In bijgaand schema komt deze samenwerking duidelijk tot ui ting. De weg van individueel lid van een afdeling via de provin ciale landbouworganisaties naar het K.N.L.C. en verder lijkt lang maar blijkt in de praktijk mee te vallen. Het systeem van krach tenbundeling en belangenbehar tiging is in de praktijk gegroeid. In het K.N.L.C.-vraagpunt van dit seizoen komt de vraag aan de orde of de hedendaagse en toe komstige ontwikkelingen ook ge volgen hebben voor de taak, struktuur en werkwijze van de landbouworganisaties. Op deze pagina's treft u het vraagpunt zelf aan alsook enige achtergrondin formatie die bij de uitwerking van het vraagpunt van belang kan zijn. In de fruitteelt is de hoogstamteelt zo goed als verdwenen... door import van sperma van stieren uit Amerika, Nieuw-Zeeland of Is raël of import van diepvriesem bryo's. De mechanisatie zoals melkmachine, melktank, opraapwagens, hebben het lichamelijke werk gemakkelijker gemaakt. Van het ondernemerschap wordt echter veel meer gevraagd dan twintig jaar terug. In de pluimveehouderij en varkens houderij heeft een duidelijke specia lisatie en koncentratie plaatsgevon den. In 1960 leverden nog meer dan 100.000 bedrijven eieren af, nu vindt het overgrote deel van de produktie plaats op minder dan 2.000 bedrij ven. Daarbij nam het totaal aantal leghennen bovendien sterk toe. Het zelfde geldt voor de slachtkuikens. In de varkenshouderij verliep de koncentratie minder sterk, wel nam het aantal dieren per bedrijf sterk .toe. Er worden per jaar ruim 16 mil joen slachtvarkens afgeleverd, vier keer zo veel als twintig jaar geleden. Ongeveer 38.000 bedrijven verzor gen de varkensfokkerij en -mesterij. Specialisatie zien we ook bij de be drijven met vleeskalveren. Ongeveer 2.500 bedrijven hebben zich hierop toegelegd, een kwart van het aantal van 1960, het aantal mestkalveren is de laatste 10 jaar met 25% gestegen. De grootste veranderingen hebben de afgelopen twintig jaar wellicht plaatsgevonden op het gebied van de arbeid. Met veel minder handen wordt nu veel meer geproduceerd. Dit is mogelijk geworden door het gebruik maken van mechanisering, automatisering, bio-techniek en che mische middelen. Het is eigenlijk onbegrijpelijk dat twintig jaar gele den een deel van de trekkracht op 90.000 bedrijven nog door paarden geleverd werd. Slechts een derde deel van de bedrijven had in 1960 een kunstmeststrooier. Onkruidbestrijding met wat we nu gewasbeschermingsmiddelen noe men, stond in de kinderschoenen, een cirkelmaaier was onbekend en twee derde deel van de melkveebe drijven beschikte in 1960 nog niet over een melkmachine. Kunstmatige inseminatie van melkvee was nog lang niet algemeen aanvaard, em bryotransplantatie was een onmoge lijkheid. Een komputer op het land en tuinbouwbedrijf was onvoorstel baar, nu beschikken al enkele dui zenden bedrijven over dit hulpmid del.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1983 | | pagina 9