Produktie land- en tuinbouw
steeg sterker dan verbruik
Hoe halen wij 1990??
Stijgende produktie
Achterblijvend verbruik
Dus: exporteren
KNLC-vraagpunt 1983-1984
Een visie op de toekomst:
Bezuinigingen
Europese Gemeenschap
De Nederlandse land- en tuinbouw heeft in de jaren zeventig een vrij
sterke produktiegroei laten zien. De uitbreiding was het grootst bij de
sektoren en produkten met hoge financiële opbrengsten per hektare.
Het binnenlands verbruik is veel minder gestegen, zodat een steeds
groter deel van de produktie in het buitenland moest worden afgezet.
De export is dan ook nog sterker toegenomen dan de produktie.
De totale door de land- en tuinbouw
voortgebrachte hoeveelheid produk
ten lag in 1982 ruim 60% hoger dan
rond 1970 (grafiek 1. in de grafiek is
1970 op 100 gesteld). De Nederland
se produktie is deze periode meer
dan twee maal zo snel gegroeid als
het gemiddelde van de andere EG-
landen. De produktiegroei was ver
uit" het sterkst in de tuinbouw, waar
in twaalf jaar ongeveer een verdub
beling plaatsvond (grafiek 2). Binnen
de sektor tuinbouw trad er een daling
op bij fruit en een stagnatie bij de
vollegrondsgroenten (met uitzonde
ring van de wintergroenten). De
glasgroenteteelt en vooral de sier
teelt onder glas waren dus de "dra
gers" van de produktietoename in de
tuinbouw.
De produktiegroei van de akker
bouw bleef duidelijk achter (grafiek
2). Daarbij moet worden opgemerkt
dat het snelst "groeiende" akker-
bouwprodukt van de laatste jaren -
de snijmais - om verschillende rede
nen niet in deze cijfers is opgenomen.
Behalve een forse stijging van de
hektare-opbrengsten - de produktie
van wintertarwe is bijvoorbeeld ge
stegen van zo'n 5000 kg per hektare
rond 1970 tot meer dan 7000 kg in
1982 - trad binnen de akkerbouw een
verschuiving op in de richting van
meer intensieve teelten. Het aandeel
van de hakvruchten in het totale ak-
kerbouwareaal (exkl. snijmais) nam
toe van 40% tot bijna 55%.
Aangezien de veehouderij ongeveer
twee derde van de totale produktie-
waarde van de agrarische sektor voor
zijn rekening neemt, is het niet ver
wonderlijk dat het lijntje voor de
veehouderijprodukten vrijwel gelijk
loopt met dat van de totale agrariT
sche produktie. Zoals te verwachten
was, voerde de intensieve veehoude
rij bij de groei van de dierlijke pro
duktie de boventoon: het aantal eie
ren is meer dan verdubbeld, de
voortgebrachte hoeveelheid var
kensvlees steeg van 0.7 tot 1.2 mil
joen ton 75%), en de produktie
van pluimveevlees nam "slechts"
met ca. 40% toe. De melkproduktie
was in 1982 ruim anderhalf maal zo
groot als twaalf jaar tevoren. Dit
laatste was te danken aan een hogere
produktie per koe (van 4400 tot 5200
kg, dus een stijging van 20%), maar
vooral aan het bijna 30% grotere
aantal koeien.
In het algemeen is er dus een duide
lijke tendens geweest om produktie-
takken met een hogere geldelijke
opbrengst per hektare het sterkst uit
te breiden. Dat was in de praktijk de
enige manier om de produktie' per
man te vergroten. Inmiddels is echter
wel duidelijk geworden dat deze in
tensivering ook zijn schaduwkanten
heeft. Te denken valt b.v. aan de
mestoverschotten en de infektiedruk-
in bepaalde gebieden met veel in
tensieve veehouderij en aan de sterke
"vernauwing" van het bouwplan in
de akkerbouw. Op grond daarvan
valt te betwijfelen of de intensivering
de komende jaren in hetzelfde tempo
kan worden voortgezet als in het
jongste verleden.
De onderste lijn van grafiek 1 geeft
de ontwikkeling van het verbruik
van landbouwprodukten in Neder
land weer, gemeten af-boerderij. Het
verbruik van landbouwprodukten
betreft voor het grootste deel mense
lijke konsumptie. met daarnaast een
beetje industriële verwerking (b.v.
vlas). Het verbruik voor veevoe
dingsdoeleinden is buiten beschou
wing gelaten. De lijn uit de grafiek
8
heeft betrekking op het verbruik van
alle agrarische produkten, zowel
Nederlandse als geïmporteerde, met
uitzondering van de sierteeltproduk-
ten.
Het blijkt dat het verbruik van agra
rische produkten sinds 1970 voort
durend is gestegen, zij het dat zich de
laatste jaren een afvlakking van de
groei lijkt voor te doen. De groei van
het verbruik blijft duidelijk achter bij
die van de produktie; in feite is de
produktie ongeveer twee maal zo
snel gestegen.
Binnen het konsumptiepatroon heb
ben zich vrij grote verschuivingen
voorgedaan. Het verbruik van ak-
kerbouwprodukten (brood, aardap
pelen) nam in het algemeen af en dat
van groenten en fruit is gestegen. In
de zuivelsektor zien we een daling
van verbruik van konsumptiemelk,
maar tegelijk een stijging bij kaas,
yoghurt etc. en ook bij boter. De
laatste paar jaren is er overigens «o-
wel bij boter als bij kaas weer sprake
van een stagnatie. De konsumptie
van vlees is in totaal met een kleine
35% gestegen, namelijk van ca. 55 kg
in 1970 tot naar schatting 74 kg per
hoofd in het afgelopen jaar. Dit
kwam vooral voor rekening van de
goedkopere vleessoorten; pluimvee
vlees en varkensvlees gaven een toe
name van de konsumptie per hoofd
van ruim 50% te zien. Het verbruik
van rundvlees bleef in de jaren ze
ventig vrijwel konstant en loopt de
laatste jaren zelfs duidelijk terug.
Het geheel overziende kan worden
vastgesteld dat de konsument vooral
meer vitaminerijke produkten en
meer eiwitten ging gebruiken. Het
verbruik van zetmeelprodukten is
daarentegen gedaald. Per saldo
kwam dit erop neer dat de konsu
ment is overgestapt op duurdere
produkten. Of deze tendens zich, ge
let op de koopkrachtontwikkeling,
zal voortzetten, is de vraag, mede
omdat bij voedingsdeskundigen de
laatste jaren toch een wat grotere te
rughoudendheid valt te signaleren
met betrekking tot een verdere toe
name van het vleesverbruik.
Wanneer de produktie sterker stijgt
dan het binnenlandse verbruik blijft
er maar één mogelijkheid over: meer
exporteren. De afgelopen 12 jaar is
dit vrij goed gelukt. De uitgevoerde
hoeveelheid land- en tuinbouwpro-
dukten - inklusief voedingsmidde
len, maar exklusief produkten van
(sub-)tropische oorsprong zoals kof
fie en chocolade - is in die periode
ruimschoots verdubbeld (grafiek 3).
Ook bij de stijging van de geëxpor
teerde hoeveelheden zijn er aanzien
lijke verschillen tussen de diverse
produkten en produktgroepen. Er
viel slechts één daling te konstateren,
namelijk van de uitvoer van vlees
waren, waarvoor vooral de hammen-
export verantwoordelijk was. Aan
de andere kant stonden sterke
"groeiers", zoals eieren (ongeveer 4
maal zoveel als in 1970), sierteelt-
produkten (bijna 3 maal) en var
kensvlees) (ruim 3 maal). Globaal
genomen is de uitgevoerde hoeveel
heid van tuinbouwprodukten en van
veehouderijprodukten meer dan
verdubbeld, terwijl die van akker-
bouwprodukten gemiddeld met een
kleine 40% is gestegen. Er is dus een
duidelijk verband met de eerderge
noemde verschillen in produktie
groei.
Uit grafiek 3 valt verder af te leiden
dat de groei van de uitvoer naar
EG-landen tot omstreeks het midden
van de jaren zeventig sterker was dan
van die naar niet-EG-landen. Sinds
dien heeft zich - met uitzondering
van 1982 - dé omgekeerde tendens
voorgedaan. Desondanks gaat nog
ongeveer 75% van de Nederlandse
Grafiek I. Produkti<
'crbruik lahd- en i<
produktei
(tot.)
Grafiek 2. Produktie van akkerbouw, veehouderij
en tuinbouwprodukten
C. v. Bruchem
agrarische export naar EG-landen.
Rond 1970 was dit ruim 80%, dus het
aandeel van de EG-landen is iets ge
daald.
De export naar Derde Landen ver
toonde, vooral in het begin van de
jaren zeventig, sterke fluktuaties,
hetgeen wijst op het nogal wisselval
lige karakter van deze uitvoer. Export
binnen de EG-muren brengt minder
risiko's met zich mee. Aan de andere
kant begint de EG-markt langzamer
hand erg vol te raken, terwijl er in
(een aantal) niet-EG-landen meer
groeimogelijkheden zijn. Overigens
moet worden bedacht dat de agrari
sche uitvoer naar Derde Landen voor
een deel afhankelijk is van export
restituties in het kader van het EG-
markt- en prijsbeleid en, gezien de
budgettaire problemen, is de kans
aanwezig dat deze resituties in de
komende jaren minder rijkelijk ter
beschikking komen dan voorheen.
C. van Bruchem
Grafiek 3. Geëxporteerde hoeveelheden agrarische
produkten en voedingsaiddelen
(«produceerde hoeveelheid (Bron: CBS)
....verbruikte hoeveelheid (Bron: LEI)
akkerbouvprodukten
veehouderijproduktei
tuinbouwprodukten
(Bron: CBS)
totale export
export naar niet EG-landen (Bron: CBS/LEI)
In het jaar 1990 zal Nederland bijna vijftien miljoen inwoners tellen.
Dat is een toename van 4,5 procent. Het Centraal Bureau voor de
Statistiek heeft het zo uitgerekend. Als natie lijken wij daarmee een
uitzondering te zijn op de algemene verwachting dat in de geïndustria
liseerde wereld de totale bevolking slechts zeer gering zal groeien of
zelfs zal afnemen. In vele, minder ontwikkelde landen daarentegen blijft
het menselijk bestaan veel meer gericht op het verwekken van een groot
zegenrijk nageslacht. Het gevolg daarvan is dat naar verwachting de
wereldbevolking vanaf 1975 verdubbeld zal zijn tot 6300 miljoen men
sen in het jaar 2000. Hoe al deze wereldburgers te voeden? Dat is de
gigantische opgave waar wij met z'n allen voor staan.
De komende jaren zal de bevolking
in de lage landen langzaam maar
zeker vergrijzen. In 1990 verwacht
men dat een zesde deel ouder zal zijn
dan zestig jaar. Dat zijn dan 2,5 mil
joen mensen waarbij het "zwakke
geslacht" overheerst: 1.458.000
vrouwen en 1.078.000 mannen.
Hoe zal het er dan met de werkende
bevolking voorstaan? Zoals de zaken
nu gaan verwacht men dat er de ko
mende jaren niet genoeg werk zal
zijn om iedereen aan een baan te
helpen.
Groepen jongeren zullen geen werk
kunnen vinden. En dat terwijl er bij
voorbeeld in land- en tuinbouw re
gelmatig door de zelfstandige on
dernemers vele overuren worden ge
maakt. Het probleem is de verdeling
van loon en van arbeid. Dat zal grote
spanningen oproepen.
De gemiddelde werkweek is van 46.6
uur in 1960 verminderd tot 40 uur in
1980. De vakanties zijn in die perio
de voor de doorsnee burgers ver
lengd van 15 dagen tot 24 dagen.
Deze ontwikkeling zal zich onge
twijfeld voortzetten. Denk aan het
inleveren van loon voor meer werk,
ook al wil bijna de helft van de
mensen helemaal niet korter werken
als daardoor het inkomen daalt.
Veel mensen zullen dus in 1990 over
veel vrije tijd beschikken, terwijl zij
minder geld te besteden zullen krij
gen. Ook de komputer en andere
elektronische hulpmiddelen werken
dat in de hand. Wat betekent dit voor
land- en tuinbouw en de mensen die
erin werken?
Wanneer er bezuinigd moet worden
op de gezinsuitgaven blijkt dat de
meeste mensen vooralsnog eerder
bereid zijn op hun levensmiddelen
pakket te bezuinigen dan op auto en
vakantie. Gevolg: toenemende kon-
kurrentie in de voedingsmiddelen-
sektor. De konsumenten zullen niet
direkt minder gaan eten, maar ge
noegen nemen met een mindere en
goedkopere kwaliteit.
Anderzijds kan verwacht worden dat
men steeds meer gaat letten op wat er
op tafel komt vanwege eigen ge
zondheid.
Wanneer ontwikkelingslanden kans zien zich met behulp van rijke landen uit het
moeras te werken, dan betekent dat zeer zeker een vergroting van de wereld
handel ook in landbouwprodukten
Overigens zullen levensmiddelen al
tijd aan bepaalde minimumnormen
moeten voldoen, zeker ook als deze
bestemd zijn voor export.
Omdat de vrije tijd van de mensen
verder zal toenemen, is te verwach
ten dat meer dan tot nu beslag zal
worden gelegd op het platteland
voor rekreatie-mogelijkheden. Het
binnenlandse toerisme zal ongetwij
feld groeien. Dat vraagt om meer
voorzieningen dan er nu aanwezig
zijn.
Voor de ontwikkeling en het bestaan
van de Nederlandse land- en tuin
bouw is van heel groot belang of de
Europese samenwerking en integra
tie blijft stagneren of weer op gang
komt. Om politieke redenen zullen
Spanje en Portugal bij de EG komen.
Mits de besluitvaardigheid beter
wordt in Brussel- kan de vergroting
van de Europese Gemeenschap een
nieuwe stimulans geven aan de ver
wezenlijking van oude idealen. Bin
nen een vrije markt heeft agrarisch
Nederland goede kansen.
Tenslotte is het van essentiële bete
kenis wat er verder in de wereld ge
beurt. Wanneer de politieke verhou
dingen killer worden en het protec
tionisme toeslaat, heeft dat zeker zijn
weerslag op de positie van de Ne
derlandse land- en tuinbouw.
De honger in de wereld is groot.
Wanneer de ontwikkelingslanden
kans zien zich - met behulp van rij
kere landen - uit het moeras omhoog
te werken en het platteland tot ont
wikkeling te brengen, betekent dat
zeer zeker een vergroting van de
wereldhandel, ook in landbouwpro
dukten. De aarde is groot genoeg om
in 1990 alle monden te voeden. Wij
zullen dat jaar wel halen. Maar de
grote vraag is: Hoe?
(Basisgegevens voor dit artikel zijn
ontleend aan "1990 is vandaag be
gonnen". Het is een uitgave van "Het
Spectrum", geschreven door mede
werkers van TNO)
28 oktober 1983