Meer regeren, minder regelen
"Landbouw heeft grote
behoefte aan mensen met
bestuurskwaliteiten"
Herinneringen II
Oktobervergadering van het KNLC:
Baron Collot d'Escury over Topkaderkursus:
derwijs in een andere struktuur te
recht zullen komen. Dit heeft voor
het landbouwonderwijs onder meer
tot gevolg het opgaan van de hoogste
twee leerjaren van de ongeveer 130
lagere agrarische scholen in een zes
tigtal agrarische opleidingscentra.
De harde kern van deze centra zal
Een landbouwbeleid waarin de boeren en tuinders vertrouwen kunnen
hebben en houden. Dat vond het hoofdbestuur van het K.N.L.C. in zijn
vergadering van 4 oktober j.l. veel belangrijker dan meer regelingen die
de nodige bedrijfsontwikkeling kunnen afremmen, zoals vestigings
voorwaarden. Uiteraard besprak het hoofdbestuur om te beginnen
datgene wat de rijksbegroting 1984 de land- en tuinbouw nog heeft te
bieden. Verder, zoals gezegd, de kwestie van wel of niet vestigingsre
gelingen (in de intensieve veehouderij en het loonbedrijf). Andere be
langrijke punten waren deze keer de ontwikkeling van net (agrarisch)
onderwijs en de financiering van het praktijkonderzoek. Aan het EG-
landbouwbeleid kwam het hoofdbestuur deze keer nauwelijks toe. Dat
gaf trouwens niet: in beperkte samenstelling had het daarover in de
afgelopen maanden al uitgebreid beraadslaagd en veel schot zit er in
Brussel bepaald niet in.
Rijksbegroting 1984
De bezuinigingen in de landbouw
begroting, vorig jaar ingezet, zijn
doorgetrokken; voortgegaan wordt
dus met de beknotting van de kon-
kurrentiekracht van een produktieve
sektor, die een goede post in het na
tionale huishoudboekje vertegen
woordigt, zo oordeelde het hoofd
bestuur. Het aandeel van de land-
bouwbezuinigingen in het totaal
blijft tot in 1988 onevenredig groot.
En dat terwijl Brussel straks ook nog
de nodige inkomensdruk denkt te
moeten geven. Erger vond het
hoofdbestuur eigenlijk nog het ge
brek aan geloof in de verdere ont
wikkeling van de Nederlandse land
en tuinbouw die uit de toelichting op
de landbouwbegroting spreekt. Wat
kan een ministerie met zo'n instelling
nog voor boeren en tuinders beteke
nen?
De lastenverlichting voor het be
drijfsleven is wat de zelfstandigen in
land- en tuinbouw betreft, helaas
niet zo konkreet ingevuld als ten
aanzien van de vennootschapsbelas
ting; er zal een behoorlijke verrui
ming voor alle zelfstandigeninko
mens moeten komen' aldus het
hoofdbestuur, evenals een verlaging
van de premies voor de volksverze
keringen naast die van de werkge
verspremies (verhoging van de
A.A.W.-premie past daar niet in)..
Kritiek werd tenslotte nog geleverd
op de lastenverzwaring die op ener
gieterrein dreigt: de verhoging resp.
herziening van de aardgas- en eiek-
triciteitstarieven ten nadele van de
kleinere verbruikers, die veelal in de
stooktuinbouw en de veredelings-
landbouw te vinden zijn.
Vestigingsregelingen
Het hoofdbestuur besprak aan de
hand van een diskussienota van het
Landbouwschap de wenselijkheid
van vestigingsregelingen in en nabij
land- en tuinbouw. In het bijzonder
de intensieve veehouderij en het
loonbedrijf. Het zag niets ip voor
waarden te stellen aan het bedrijf.
De bedrijfsontwikkeling en de kon-
kurrentiekracht kunnen alleen maar
gevaar lopen, er zijn of ontstaan al
voldoende remmen van andere aard
(Hinderwet, Meststoffenwet, be
stemmingsplannen, dierziektemaat-
tregelen) en fraude is niet te voorko
men. Allesbehalve deregulering!
Om de toetreding tot speciaal de in
tensieve veehouderij in de hand te
houden zou aan persoonseisen te
denken zijn. Maar ook hier maken
vooral de praktische uitvoeringspro
blemen het hoofdbestuur bijzonder
terughoudend, en eigenlijk ook af
wijzend. Aan de hand van het ver
dere beraad in het Landbouwschap
wil het hoofdbestuur er nog wel eens
op terugkomen.
Financiering praktijkonderzoek
Even terughoudend reageerde het
hoofdbestuur op de plannen van de
overheid om over de hele linie het
praktijkonderzoek (met name de
proefstations) voortaan op 50/50-
basis samen met het landbouwbe
drijfsleven te financieren. Thans be
taalt de overheid b.v. dit onderzoek
in de akkerbouw, vollegrondsgroen-
teteelt en rundveehouderij nog voor
het overgrote deel. Pas onder hele
duidelijke voorwaarden, en bij een
goed beleid voor het hele landbouw
kundig onderzoek, kan naar de me
ning van het hoofdbestuur de geor
ganiseerde landbouw hierin stappen.
De regionale proefbedrijven zullen
enerzijds mee bezien moeten worden
en anderzijds het werk van de insti
tuten die door de overheid gefinan
cierd blijven. De zeggenschap van
het bedrijfsleven zou daadwerkelijk
.versterkt moeten worden. Het on
derzoek op de proefstations zou ge
heel gericht moeten zijn op de land
en tuinbouwproduktie; het zgn.
maatschappelijk-relevante onder
zoek moet dan elders ondergebracht
worden. Vers twee is dan nog de
manier waarop het landbouwbe
drijfsleven mee zou moeten finan
cieren; het hoofdbestuur liet dit punt
nog maar rusten.
Onderwijs
Uitvoerig stond het hoofdbestuur stil
bij de vraag hoe moet worden inge
speeld op de toekomstige ontwikke
lingen die te verwachten zijn rond
het agrarisch onderwijs. De overheid
is bezig aan plannen tot reorganisatie
van het voortgezet onderwijs, waar
bij lager- en middelbaar beroepson-
worden gevormd door de bestaande
Middelbare Landbouwscholen. Aan
deze kern zullen eveneens de leer
lingstelsels en vakscholen en ook het
kort middelbaar beroepsonderwijs
worden toegevoegd. De onderbouw
van de lagere agrarische scholen zal
volgens deze plannen opgaan in het
nieuw te ontwikkelen voortgezet ba
sisonderwijs.
Deze ontwikkeling kan tot gevolg
hebben dat de provinciale landbouw-
maatschappijen en het K.N.L.C. hun
scholen zien overgaan in andere han
den. Het bedrijfsleven dient echter,
volgens het K.N.L.C., aktief bij het
besturen van scholen voor beroeps
onderwijs betrokken te blijven.
Daarom wil het K.N.L.C., mede na
mens de aangesloten provinciale
landbouworganisaties de overdracht
bevorderd zien van Rijksmiddelbare
landbouwscholen aan de provinciale
landbouwmaatschappijen van het
K.N.L.C. Het K.N.L.C.-sekretariaat
zal de wensen die in K.N.L.C.-kring
hieromtrent leven inventariseren, zo
dat nader overleg hierover met de
overheid en de betrokken Rijksscho
len kan plaatshebben.
14 oktober 1983
Binnenkort gaat de dertiende topkaderkursus van start. Een kursus
waar jonge boeren en boerinnen zich niet alleen de vaardigheden kun
nen aanleren die men nu eenmaal nodig heeft in een kaderfunktie maar
die ook inzicht verschaft in hoe de maatschappij ekonomisch, politiek,
sociaal en kultureel in elkaar zit. Dit alles helpt je een eigen mening te
vormen en die ook aan anderen duidelijk te kunnen maken.
"Een voortreffelijke zaak, zo'n kur
sus, zo zei baron Collot d'Escury
desgevraagd. De heer Collot die
voorzitter is van de Zeeuwse Water-
schapsbond, is van mening dat het
bestuurlijk bezigzijn een vak is
waarin grote behoefte bestaat aan
mensen met een goede bestuursop-
leiding. "Weinig mensen, ook agra
riërs, hebben, hoe goed ze in hun ei
gen vak ook zijn, de vaardigheden en
het inzicht die nodig zijn voor het
goed funktioneren in een dergelijke
funkties. Je moet "bij blijven". In de
agrarische wereld heb je met veel in
stanties, regelingen e.d. te maken. In
de besturen zeker ook in water
schapsbesturen zitten steeds meer
vertegenwoordigers van een steeds
groter aantal groeperingen.
Je zult je dus als boer of boerin
moeten kunnen meten met anderen
anders gaat de stem vanuit de agra
rische wereld langzaam maar zeker
verloren".
Ook drs. K.C. v. Kempen, voorzitter
van het Bestuur van de Suiker Unie
vindt dat de topkaderkursus een po
sitieve invloed heeft op de kwaliteit
van de bestuurders. De kursus trekt
mensen die belangstelling hebben
voor kaderfunkties wat betekent dat
men zeer gemotiveerd is. Zij zijn dan
ook de potentiële bestuurders en
vertegenwoordigers van de land
bouw. "Voor talloze funkties wordt
bij veel koöperaties, ook bij de Sui
ker Unie, een profielschets gemaakt.
Naast de eis dat men praktiserend
6
K.C. van Kempen: Profielschets
boer moet zijn is één van de belang
rijkste eisen dat men inzicht heeft in
de regionale, landelijke en liefst ook
in de Europese politiek. Ook moet
men de voorkomende problemen
snel kunnen doorzien. De topkader-
kursisten voldoen na afloop van de
opleiding aan deze eisen", aldus v.
Kempen.
De leden van de Hollandse Maat
schappij van Landbouw kunnen dit
jaar voor het eerst deelnemen aan de
kursus. Voorzitter Geerligs: "De
kursus zit mijns inziens goed in el
kaar. Hoe de uitwerking zal zijn zul
len we nog moeten afwachten. We
zijn er echter niet voor niets mee be
gonnen. Het lijkt ons een positieve
zaak om de bestuursleden van onze
afdelingen en kringen de kans te ge
ven zich door middel van deze kursus
bij te scholen".
door
P. Lindenbergh
te Wemeldinge
Het vreemde weikvolk bracht wel
wat levendigheid in het dorp We
meldinge, maar ernstige ongere
geldheden kwamen niet voor. Er
werd wel eens gestaakt voor kor
te, tijd, men noemde dat lavei-
steken. Het schijnt dat de Engel-
sche maatschappij niet al te best
georganiseerd was.
Vóór dat er een spade in den
grond gestoken was, waren er op
de Londensche Beurs reeds tar-
wearen te zien, die in den nieuwen
polder zouden gegroeid zijn. Het
waren prachtige aren....
Bij de indijking werd heel slordig
met geld omgesprongen en er was
zoo weinig contróle, dat de vlet
ters zich méérmalen lieten betalen
voor één aangevoerde vracht
schorregrond.
Bij het werk aan het kanaal hoor
de men van zulken misbruiken
niet.
Het werk aan den polder werd
krachtig voortgezet, de grond
moest zoo spoedig mogelijk in
cultuur komen, maar er kwamen
tegenspoeden, misschien ook wel
als gevolg van onvoldoende ken
nis. De nieuwe dijk brak door,
maar ten slotte kwam de polder
indijking toch klaar, al was de
aangewonnen polder ook iets
kleiner dan de opzet.
De polder is vele jaren door de
Engelschen bebouwd. De heer
Harrisson was een groot deel van
dien tijd directeur. Bij de bebou
wing bleek dat één-derde van den
grond bestond uit zeer goede klei,
één-derde uit middelmatige en de
rest uit zeer lichte klei. De lichte
klei is gebruikt als weiland en de
andere gedeelten als bouwland,
waarvoor de grond zeer geschikt
was.
Door den spoorweg is de polder in
tweeën gesplitst, beide gedeelten
liepen in 1906 bij een geweldige
storm door dijkbreuken onder
water. Zoodra het mogelijk was,
zijn de gaten in de dijken weer
dicht gemaakt, maar voor het
Noordelijk deel, dat eenige weken
bij iederen vloed onder het zoute
water der Ooster-Schelde kwam,
waren 12 jaren noodig om de vo
rige vruchtbaarheid terug te krij
gen. Veel vlugger ging dat bij het
Zuidelijk deel, dat niet zoo lang
overstroomd bleef door het veel
minder zoute water der Wester-
Schelde.
Na het herstel der dijken is alles in
eigendom overgegaan aan een
Nederlandsche vennootschap, die
in eigen beheer den grond exploi
teert.
Met het graven van het kanaal
ging het nog minder voorspoedig.
Er werd grond verplaatst en er
werden diepe putten gegraven
voor de schutsluizen, maar tot
fundeering en opmetselen kwam
men niet. Het water uit den sluis-
put te Wemeldinge werd door
stoompompen gemalen in het
door een dijk afgesneden Weste
lijk deel van den Verderfpolder en
vervolgens met een hevel over den
zeedijk gebracht.
De Engelsche maatschappij ge
raakte in finantieële moeilijkhe
den en in het jaar 1857 werd het
werk gestaakt. Van de onderhan
delingen, die nu volgden, is weinig
bekend, doch in 1861 was de uit
voering overgedragen aan den
Staat der Nederlanden, die het
werk in gedeelten bij aanbeste
ding liet uitvoeren door Neder
landsche aannemers. Alles had
toen verder een regelmatig ver
loop.
Het water uit den sluisput te We
meldinge werd nu in den polder
gepompt en door de watergangen
naar de suatiestuwen gevoerd,
waardoor het in de Ooster-Schel-
de terecht kwam. Hierdoor ont
stond er wel eens bezwaar voor
den geregelden afvoer van pol
derwater en er kwam zeer veel
medegepompt drijfzand in de
watergangen, die dikwijls moes
ten worden, gedolven om op be
hoorlijke diepte te blijven.
Het genoemde drijfzand, waaruit
de bodem beneden de derrielaag
bestaat, gaf bij het graven van den
sluisput te Wemeldinge groote
bezwaren, maar de noodige maat
regelen werden getroffen en het
gelukte hier een sluis te bouwen,
die een voorbeeld is van mooi
metselwerk en die later bleek ge
heel te voldoen aan de bestem
ming, veel beter dan de Hans-
weertsche schutsluis op het andere
kanaaleiland, waar men na de
voltooiing mede gesukkeld heeft.
Bij de hervatting van het werk in
1861 bleek, dat er een brug zou
komen bij den Postweg en een
pont bij den Bonzijweg. Met deze
pont was men te Wemeldinge niet
tevreden. Men verlangde een
brug. Er is een verzoekschrift in
gediend bij de regeering en de
burgemeester en een wethouder
hebben voor dit belang bij den
Minister gepleit. Als gunstig ge
volg hierop is de Bonzijbrug ver
kregen, hoewel de Waterstaat
groot bezwaar had tegen een brug
zoo dicht bij de schutsluis.
Door het graven van dit kanaal is
de welvaart bevorderd en de be
volking toegenomen in Wemel
dinge, ongerekend de vlottende
bevolking, die hier geen blijvend
domicilie had.
In den zomer van 1866 kwam het
groote werk klaar, en in October
van dat jaar werd het kanaal vooj
het verkeer geopend.
De Minister Heemskerk voer met
een Koninklijk stoomjacht van
Wemeldinge naar Hansweert.
Onze Burgemeester maakte den
tocht mede, en de nieuwe water
weg was geopend. Een eerewacht
van burgers van Wemeldinge op
paarden gezeten en rijdende over
het jaagpad, begeleidde het vaar
tuig.
Het kanaal bleek spoedig in een
behoefte te voorzien en kwam nu
en dan een zeeschip door en de
binnenvaart maakte er druk ge
bruik van. De vaart was geheel
vrij van sluis-, brug- en havengeld.
Na weinig jaren nam de vaart zoo
toe, dat de schutgelegenheid on
voldoende was. Er werd op beide
einden, bewesten de eerste, een
tweede, doch kleinere sluis bijge
bouwd en in onzen tijd hebben wij
gezien dat er ten oosten der eerste
luis een veel grootere is bijge
maakt, eerst te Hansweert en later
ook te Wemeldinge.
(wordt vervolgd)
De jaarlijkse bestedingen van weeskinderen.
De kinderen werden door de armmeesters, die de volledige be
schikkingsmacht hadden, ten toon gesteld en vaak na loven en
bieden voor een jaar uitbesteed.