In Zeeland is deel melkleverende
bedrijven weinig doelmatig van opzet
Chandor
Wereldmelkproduktie steeg
le halfjaar met 3 procent
nu in prijs
verlaagd
Produktie veestapel
fors omhoog
Konsulentschap voor de Akkerbouw
en de Rundveehouderij te Goes
m
Tabel 1
Net als in de rest van (Zuid-)Nederland, zij het in mindere mate, worden de ontwikkelingen in de Zeeuwse
melkveehouderij gekenmerkt döor schaalvergroting, intensivering, specialisatie en sanering (zie tabel 1).
Ongeveer 1 /6 deel van de melkleverende bedrijven beschikt over een ligboxenstal, waarin een kleine 40% van
de Zeeuwse melkveestapel is gehuisvest. Weer ongeveer 1/6 deel van de melkleverende bedrijven beschikt
over een moderne grupstal waarin nog eens een kwart van de Zeeuwse melkveestapel is gehuisvest.
Dit impliceert dat 2A deel van de melkleverende bedrijven in Zeeland met ruim lA deel van de melkveestapel
vaak weinig doelmatig van opzet is. Meestal zijn dit gemengde bedrijven met melkveehouderij als neventak.
Zeeland is overigens ook de provincie met de grootste relatieve afname in het aantal bedrijven met rundvee
en melkvee en in de oppervlakte grasland. In tegenstelling tot de rest van (Zuid-)Nederland is zelfs het aantal
stuks melkkoeien, jongvee en overig vee afgenomen evenals de oppervlakte kultuurgrond t.b.v. de rundvee
houderij.
Het areaal snijmaïs is in 10 jaar tijd
evenwel verzesvoudigd. De veebe
zetting in GVE/ha is daardoor be
hoorlijk beneden de zelf-voorzie-
ningsgrens 2,75 GVE/ha) ge
bleven. waardoor mede dankzij bij-
produkten uit de akkerbouw ook in
een wat vreemd verlopend jaar als
1983 toch over voldoende ruwvoer
tegen een redelijke prijs kan worden
beschikt. Ook de mestafzet vormt in
onze provincie geen probleem. Om
dat als gevolg van het bovengeschet
ste het aantal kg melk per ha voer-
oppervlakte iri Zeeland laag is, kan
er beslist uitbreiding in de melkvee
houderij in Zeeland plaatsvinden.
Bij gemiddelde technische resultaten
zou de melkveehouderij voor een
aantal kleinere gemengde- en akker
bouwbedrijven zeker perspektief
bieden, m.n. ook als op het moment
akkerbouw bedreven wordt op daar
voor minder geschikte grond.
Het Landbouw Economisch Insti
tuut (LEI) houdt van een aantal be
drijven elk jaar de bedrijfsekonomi-
sche resultaten bij. Het LEI onder
scheidt twee groepen te weten de
steekproefbedrijven en de studiebe-
drijven. De groep steekproefbedrij
ven wordt geacht representatief te
zijn voor de bedrijven in een be
paalde regio. De studiebedrijven
kunnen betiteld worden als "voorlo
pers", modern van opzet en vaak met
goede technische resultaten.
Zowel bij akkerbouw als bij melk
veehouderij en bij de gemengde be
drijven heeft het LEI dus steek
proefbedrijven en studiebedrijven.
De LEI-steekproefbedrijven melk
veehouderij met 0-60 melkkoeien,
voornamelijk gelegen .in West-Bra
bant, maar voor een klein deel ook in
Zeeland, beschikken gemiddeld over
20 ha met 43 melkkoeien. Met
technische resultaten beneden het
Zeeuwse gemiddelde skoren zij qua
arbeidsopbrengst van de onderne
mer over de jaren 1977-1982 bijna
even hoog als het Zuidwestelijke ak
kerbouwbedrijf met 30 ha en zelfs
9.000.— hoger dan het gemengde
bedrijf van 30 ha!
Het berekend arbeidsinkomen van
het gezin ligt bij de groep gemengde
bedrijven en de groep melkveesteek-
proefbedrijven respektievelijk
12.000.— en 16.000,— hoger dan
bij het 30 ha akkerbouwbedrijf. Op
de veehouderijbedrijven wordt dan
ook door het gezin een veel groter
aantal uren in het bedrijf meege
werkt dan op het akkerbouwbedrijf.
Kortom: het 20 ha melkveehouderij
bedrijf levert het gezin gemiddeld
over de jaren '77-'82 ongeveer
ƒ16.000,— per jaar meer arbeidsin
komen op dan het 30 ha akker-
bouwbedrijf.
De produktieresultaten van de via
melkkontrole geregistreerde Zeeuw
se veestapel (65% van de melkkoei
en) liggen overigens vrij hoog. Ge
tuige tabel 3.
eiste is. Dit blijkt elk jaar weer uit de
overzichten van de deelboekhou-
dingbedrijven, die door het LEI
worden uitgewerkt. Bepalend zijn:
kwaliteit en prijs van het kalf;
kwaliteit en prijs van het voer en
voederrantsoen;
uitvalpercentage;
verkoopprijs.
De Zeeuwse vleesveehouder haalt
zijn uitgangsmateriaal uit Noord-
Brabant, maar ook uit België en hij
heeft het voordeel dat voor het ruw
voer, maar ook voor bijvoorbeeld
perspulp en voeraardappelen niet de
hoogste prijs behoeft te worden be
taald.
Tijdens de afmestperiode (4-16
maanden) moet voor een eenheid
van 100 stieren 2 uur per dag
worden uitgetrokken. Daarnaast
moeten er elk jaar 100 kalveren wor
den opgefokt (0-4 maanden). Met
het opfokken (in 4 koppels van elk 25
kalveren) moet worden gestart in het
begin van september. Na 8 weken
wordt het tweede koppel opgezet en
ir. R.A. Molhoek
vervolgens het derde en het vierde
koppel. Gedurende de eerste acht
weken van de opfokperiode moet
2,5 uur per dag voor 25 kalveren
worden uitgetrokken. Het opfokken
kan ook geheel of gedeeltelijk wor
den vervangen door het aankopen
van zogenaamde "starters"; dit zijn
stiertjes van 4 maanden oud, die
direkt in de afmeststal kunnen wor
den geplaatst.
ir. R.A. Molhoek
C.A.R.-Goes
Tabel 2
Bedrijfsgroottestruktuur
(1982)
Noord-Brabant
Op relatief veel bedrijven wordt het vee nog niet op de meest efficiënte manier
gehouden.
Voor een eenheid van 70 melkkoeien
met bijbehorend jongvee wordt een
investering van 800.000,— be
groot. Dit zal voor een aantal poten
tiële "omschakelaars" beslist teveel
zijn. De vraag is of met een derge
lijke omvang moet worden gestart.
Voor een aantal gemengde bedrijven
zal een specialisatie in de richting
van melkveehouderij mindei; ver
mogen vragen, m.n. bij de posten
gebouwen en erfverharding, sleufsi
lo's e.d., werktuigen en levende in
ventaris. Ook de overige posten val
len daardoor lager uit.
Aantal melkkoeien 390.600
Melkkoeien in ligboxstal 318.000
in ligboxstal 81
Melkkoeien/bedrijf ligboxstal 67
Melkkoeien/bedrijf grupstal 17
Limburg
93.300
61.000
65%
63
21
Zeeland
18.500*
6.800
37%
71
22**
Nederland
Zuid-Nederland
Zeeland
Vleesveehouderij
Vanouds was in de akkerbouwgebie
den o.a. in het Zuidwesten de rood-
vlees (stieren)produktie van belang.
Deze tak van veehouderij is met de
opkomst van snijmaïs als voederge
was in belangrijke mate toegenomen
in de provincies Gelderland, Overijs
sel, Limburg en Noord-Brabant, waar
nu ruim 75% van het jongvee voor de
mesterij (exklusief mestkalveren) ge
houden wordt. Zeeland neemt met
8,4% van het jongvee voor de mesterij
een vijfde plaats in.
De rentabiliteit van de roodvlees-
produktie is vanaf het jaar 1980-1981
tot nu goed geweest. Gemiddeld is
over de laatste 10 jaar een arbeidsin
komen van ƒ200,— per afgele
verde stier gerealiseerd. Bij eenhe
den van 60 a 100 afgeleverde stieren
per jaar moet gerekend worden met
een investering van ƒ2.000,— a
2.200,— per stier voor gebouwen,
aanvullende mechanisatie en alge
mene kosten. Bovendien moet tot het
moment van afleveren (16 maanden)
per stier 2.000,— worden uitge
geven, waarvan 600,— a 700,—
voor de aankoop van het kalf en nog
eens 1.150,— voor de aankoop
van voer. Resteert 270,— aan kos
ten van rente, sterfterisiko en die
renarts. Er wordt gerekend met een
prijs van 4.000,— per ha snijmaïs,
zijnde de saldoderving van de voor
1972
1982
+/-
1972
1982
/-
1972
1982
Grondgebruik
oppervlakte
kultuurgrond
2.113.802
2.005.219
5.2
542.531
509.471
-
6.1
130.641
126.112 -
3.5
snijmaïs
29.448
146.919
399
13.979
69.491
397.1
359
2.667
642.9
grasland
1.317.056
1.178.098
10.6
260.646
217.801
-
16.5
18.868
15.040 -
20.3
oppervlakte t.b.v.
rundveehouderij
1.352.760
1.327.331
1.9
277.511
288.201
3.9
19.912
17.929 -
10.0
Rundveehouderij
12.423
bedrijven met melkvee
103.972
61.907
- 40.5
22.982
-
46
2.160
1.007 -
53.4
aantal melkkoeien
1.977.012
2.438.629
23.3
386.376
503.371
30.2
19.670
19.475 -
1.0
jongvee/100 melkkoeien
83.3
77.5
105
88.5
124
113
melkkoeien/bedrijf
19
39.4
16.8
40.5
9
19*
melkkoeien/ha
1.46
1.84
1.39
1.75
0.99
1.09
SVE/ha
2.09
2.58
2.2
2.66
2.31
2.22
Er zijn in feite slechts 620 melkleverende bedrijven in Zeeland met 30 melkkoeien/bedrijf.
Volgens gegevens van de F.A.O. is de wereldproduktie van melk in het
eerste halfjaar 1983 met ongeveer 3% ten opzichte van vorig jaar
toegenomen, dit ondanks een stagnerende vraag in vele delen van de
wereld, naar melk en melk- en zuivelprodukten.
Het gevolg is verder toenemende voorraden en toenemende druk op de
internationale prijzen.
In 1981 en 1982 steeg de wereldmelkproduktie met resp. 9.3 en 1.6%.
In de tweede helft van het jaar is het tempo van de toename evenwel
vertraagd, voornamelijk door ongunstige klimatologische omstandig
heden.
Tabel 3
jaar
5000 kg 5000-6000 kg 6000 kg aantal melkkoeien
1970
1975
1982
77,9%
50,8%
15,6%
20,9%
46,2%
48,2%
1,2%
3,0%
36,1%
7.949
9.408
11.940
De gekontroleerde Zeeuwse veesta
pel zit met een gemiddelde produktie
van 5.750 kg melk per koe al een heel
eind in de richting van de LEI-stu-
diebedrijven.
Een eventuele omschakeling van een
gemengd- of akkerbouwbedrijf naar
een zuiver melkveehouderijbedrijf
vraagt wel een behoorlijke investe
ring
10
snijmaïs bestemde ha de teeltkos-
ten.
Het houden van vleesstieren biedt
zeker op dit moment, maar wellicht
ook op langere termijn, goede mo
gelijkheden voor vergroting van het
arbeidsinkomen op een akkerbouw
bedrijf waar arbeid over is. Het is
echter wel een tak van veehouderij
waarvoor veel vakmanschap een ver-
Een duidelijke toeneming van de
melkproduktie is ook gekonstateerd
in Skandinavië en Oostenrijk.
In de Sovjet-Unie - 's werelds tweede
grootste producent - is de produktie
in het le halfjaar met niet minder
dan 13% gestegen, najaren van da
ling in de melkproduktie.
In Polen steeg de melkproduktie
zelfs nog meer.
In de Verenigde Staten steeg de
melkproduktie met ruim 2%, terwijl
in Canada de produktie daalde. Ook
in Nieuw Zeeland en Australië zal de
produktie toenemen.
De vrij sterke toename van de melk
produktie in de ontwikkelde landen,
die ruim drie kwart van de wereld-
Advertentie I.M.
maakt inzaai van groenbemesters
en graszaad mogelijk.
melkproduktie voor hun rekening
nemen is vooral toe te schrijven aan
een verbeterde voederpositie, een
gunstige melk-voërprijsverhouding
en, vooral in de EG een toenemend
aantal melkkoeien.
In de ontwikkelingslanden steeg
vooral in India de produktie, evenals
in China en N. en Z. Korea.
In Zuid-Amerika daalde de produk
tie, behoudens in Cuba, waar de af
gelopen tien jaar de melkproduktie
zich verdubbelde.
De gemiddelde produktie van de ge
kontroleerde Nederlandse koeien
steeg in het pas afgesloten kontrole-
jaar met 136 tot 5625 kg. Daarbij
steeg het vetgehalte tot 4.12, terwijl
het eiwitgehalte op 3.38 gehand
haafd bleef. Meer over de pas be
kend geworden cijfers op pagina
1715.
Perspektief
Het perspektief op korte termijn ziet
de F.A.O. in een lichte toename van
het verbruik en een daling van de
produktie. In 1983/84 is de ruwvoe-
derpositie minder gunstig dan vorig
seizoen, terwijl de prijsverhouding
melk/veevoeder minder gunstig is
geworden, vooral in Europa. Ook in
de Sovjet-Unie wordt een daling van
de produktie verwacht.
Een wat gunstiger ontwikkeling van
het verbruik is in sterke mate afhan
kelijk van een verwacht ekonomisch
herstel.
Niettemin zal de overschotrestitutie
ook in 1983/84 voortduren.
De steunverlening aan het peil van
de melkprijs zal in de ontwikkelde
landen zeker een bedrag van rond 9
miljard vergen.
In de Verenigde Staten zal de garan
tieprijs in de Verenigde Staten ver
laagd worden, door verhoging van de
heffing van 4% tot 8% van de steun
prijs.
Van de te verwachten produktie van
mager melkpoeder in de Gemeen
schap, die geraamd wordt op 2.6
miljoen ton in 1983, zal naar aange
nomen wordt, ongeveer 1.5 miljoen
ton een weg vinden in de veevoeder-
sektor. Inbegrepen de vervoedering
van natte ondermelk zal waarschijn
lijk het equivalent van 2 miljoen ton
melkpoeder vervoederd worden en
wel gesubsidieerd. In de Verenigde
Staten zal dat in minder sterker mate
het geval zijn.
Niettemin raamt men dat de gesub
sidieerde afzet van ondermelk, al
dan niet in poedervorm op basis van
mager melkpoeder rond 2.5 miljoen
ton gaan bedragen, wat overeenkomt
met 50% van de wereldproduktie aan
mager poeder.
30 september 1983