Varkensproefboerderij "Zuid- en West-Nederland
richt onderzoek op produktiviteit fokzeugen
Goed aangepaste verlichting
tijdens opfok eerste vereiste
voor goede legperiode
99
Het onderzoek van het varkensproefbedrijf te Sterksel zal in 1983
vrijwel geheel gericht zijn op de (re-) produktiviteit van de fokzeugen.
In de loop van 1983 zal het kruisingsonderzoek afgesloten worden. Het
betreft de kruisingstypen die voortkomen uit het Nederlands Landvar-
ken en Groot Yorkshire. Verder zal in 1983 de voeding van zeugen in
relatie tot de produktiviteit onderzocht worden. Onderzoeksaspekten
zijn de samenstelling van het voer en wel in het bijzonder het eiwit en de
voerhoeveelheid en de verdeling van de voerhoeveelheid tijdens de
draagtijd.
de voergift per dag bij het vorde
ren van de draagtijd
3. verhoogde voergift (ca. 10%) ten
opzichte van proefgroep 1
4. verhoogde voergift (ca. 10%) met
een stijgende voergift per dag bij
het vorderen van de draagtijd.
De voerschema's luiden:
De projekten in 1983 zijn:
Vergelijking van GY x NL, NL x GY
en GY-zeugen (SF 9)
Deze proef is een vervolg op het
kruisingsonderzoek dat van 1975 tot
1980 is uitgevoerd.
De resultaten van dat onderzoek to
nen aan, dat de Fl-zeug produktie-
ver is dan de NL-zeug. In deze nieu
we kruisingsproef wordt de GY x
NL-zeug vergeleken met de recipro-
ke Fl, de NL x GY-zeug en de zui
vere GY-zeug. Voor de mestbiggen-
produktie wordt uitsluitend van
G Y-beren gebruik gemaakt. Ook het
doel van deze proef is tweeërlei:
het vaststellen van verschillen in
produktiviteit tussen kruisings
zeugen en GY-zeugen
- het vergelijken van de opfokre-
sultaten van de biggen uit de te
rugkruisingen en van GY-biggen.
Het onderzoek, dat doorgaat tot van
elke proefgroep de gegevens van ca.
100 eerste worpen bekend zijn, zal in
1983 worden afgesloten.
De invloed van voersamenstelling op
de produktiviteit van zeugen (SF 11)
Het aantal levend geboren en groot
gebrachte biggen per zeug per jaar is
de laatste tien jaren nauwelijks ge
stegen. In de praktijk bestaat de in
druk dat het zogenaamde magere
zeugensyndroom daarvan mogelijk
de oorzaak is. Daarom zal in samen
werking met het C.D.l. de invloed
van de voersamenstelling (veel-wei-
nig tapioca; sojaschroot vervangen
door granen of door granen met
dierlijk eiwit) op de produktiviteit
van zeugen op langere termijn on
derzocht worden.
Het verschil in behandeling bestaat
uit het verstrekken van voeders met
verschillende grondstoffensamen-
stelling maar met gelijke gehaltes:
EW: 0,98
re: 14,5%
lysine: 0,72%
Samenstelling:
1. Voer met veel tapioca, eiwit
vooral, afkomstig uit sojaschroot,
geen dierlijk eiwit;
2. Voer waarvan een deel van de
tapioca is vervangen door granen,
geen dierlijk eiwit;
3. Voer waarvan een deel van de
tapioca is vervangen door granen,
tevens vervanging deel soja
schroot door dierlijk eiwit.
De voergift is gelijk voor alle dieren.
Op 4, 8 en 12 weken dracht en bij
werpen en spenen zal bloed getapt
worden om verschillende bloedpa-
rameters te kunnen bepalën. In het
voorjaar 1983 zal dit onderzoek
worden beëindigd.
De invloed van voerniveau en verde
ling van het voer over de draagperiode
op de produktiviteit van zeugen (SF
12).
Dit onderzoek is een vervolg op
proef SF 11.
De voorlopige resultaten van SF 11
wijzen niet in de richting dat de
voersamenstelling en met name de
eiwitbron van invloed is op de pro
duktiviteit van zeugen. Daarom
wordt in een vervolgonderzoek na
gegaan of de voerhoeveelheid tijdens
de dracht en/of de verdeling van het
voer over deze periode van invloed is
op de produktiviteit.
De genoemde faktoren leiden tot de
volgende proefgroepen:
1Controlegroep CVB voerschema
2. dezelfde totale voeropname als
bij proefgroep 1 met een stijgen-
draagtijd
1 - 4 weken
5-8 weken
8-12 weken
13 - 14 weken
daarna
1
2,5
2,5
2,5
3,0
3,0
2
2.3
2.4
2,6
2,9
3.4
3
2,75
2,75
2,75
3,25
3,25
4
2.5
2.6
2,9
3,2
3.7
Aan alle proefgroepen zal dezelfde
voersamenstelling worden verstrekt.
De proef zal in het voorjaar van 1983
starten en tenminste 1 Vi jaar duren.
Invloed van 1 of 2 maal insemineren
in één bronstperiode en de invloed
van de beer op de bronst en vrucht
baarheid bij gelten.
Op een aantal varkenshouderijbe-
drijven worden zeugen die langdurig
bronstig zijn tweemaal geïnsemi-
neerd in een bronstperiode. Dit
brengt zowel voor het bedrijf als de
KI-veFeniging kosten met zich mee.
Daarom zal een onderzoek worden
opgezet om na te gaan wat de effek-
ten van één of tweemaal insemineren
in één bronstperiode op de vrucht
baarheidsresultaten zijn.
Het bronstig worden van opfokzeu-
gen levert op een aantal bedrijven
problemen op. Daarom zal nagegaan
worden wat de gevolgen voor de
vruchtbaarheid zijn indien een
zoekbeer wordt gebruikt bij de
bronstdetectie.
Biggen
Het onderzoek met biggen is geheel
gericht op verbetering van de huis
vesting voor gespeende biggen.
Hierbij krijgen energiebesparing en
faktoren die samenhangen met het
welzijn van de dieren de volle aan
dacht.
Ook zal onderzoek worden verricht
naar verschillende invloedsfaktoren
op de opfokresultaten zoals het laten
liggen van biggen in de kraamop-
fokhokken na het spenen, verwar
mingssystemen bij zogende biggen
en het verstrekken van een meikpre-
paraat aan zogende biggen.
De projekten zijn:
Wel of niet verplaatsen van biggen na
het spenen (SB 17)
Hoewel vergelijkingen in het verle
den hebben aangetoond dat het ver
plaatsen van biggen na het spenen
financieel aantrekkelijk is, laten
steeds meer varkenshouders de big
gen na het spenen liggen in de
kraamopfokhokken. Bij de vergelij
king van deze bedrijfssystemen zul
len naast de technische gegevens het
energieverbruik, benodigde arbeids
tijd, hokbevuiling en zo mogelijk ook
gedragswaarnemingen en beschadi
gingen van biggen geregistreerd
worden.
Vergelijking van verschillende huis
vestingssystemen voor biggen (SB
18)
Naast biggenopfokhokken met een
verhoogde roostervloer en kraamop
fokhokken zijn de laatste jaren ook
andere huisvestingssystemen voor de
opfok van gespeende biggen in de
belangstelling gekomen. Dit zijn
veelal systemen die minder energie
verbruiken én een diervriendelijker
opfok mogelijk maken.
De volgende systemen worden ver
geleken:
- biggenopfokhokken met een ver
hoogde metalen roostervloer
.een produktieve moeder..
biggenopfokhokken met een ve
hoogde kunststofroostervloer
biggenopfokhokken met een ve
hoogde halfroostervloer
biggenbungalows
grondhokken met halfrooster
vloer in stal met natuurlijke ven
tilatie.
Naast de technische resultaten zullen
ook de gezondheidstoestand van de
biggen, de hokbevuiling, de energie
behoefte en de benodigde arbeid in
het onderzoek betrokken worden.
Aan de hand van deze gegevens kan
het economisch resultaat worden
bepaald.
Het effekt van de verstrekking van
een aangezuurd kunstmelkpreparaat
tijdens de zoogperiode (SB 19)
Voor het verkrijgen van uniforme en
goed groeiende tomen biggen is het
gewenst dat de biggen naast zeugen-
melk zo snel mogelijk bijvoer opne
men. Daarom wordt in de praktijk
veelal vanaf de 10e dag biggenop-
fokkorrel verstrekt. De opname
hiervan is vooral in het begin gering.
De komst van een houdbaar aange
zuurd kunstmelkpreparaat dat via
een speciaal apparaat verstrekt
wordt biedt mogelijk perspectief
voor een hogere voeropname. Be
halve de technische resultaten van de
biggen tijdens de zoog- en opfokpe-
riode maken ook de ervaringen met
het apparaat en de arbeidsbehoefte
deel uit van het onderzoek.
Oriënterend onderzoek bij biggen
In de kraamopfokhokken zijn ten de
le kunststof of met kunststof beklede
roostervloeren aanwezig.
Het betreft volledige roostervloeren.
In verband hiermee en uit het oog
punt van energiebesparing is het
wenselijk naar mogelijkheden te zoe
ken om een biggennest te creëren b.v.
in de vorm van een biggenkist. Verder
zal onderzoek worden uitgevoerd met
een aantal biggenverwarmingssyste-
men.
Het is voor de opfokkers belangrijk te weten, dat de daglengte tijdens
de opfokperiode niet geleidelijk mag toenemen. Een konstante dag
lengte tijdens de gehele opfokperiode heeft minder bezwaren. Het
aantal uren, dat de verlichting moet branden, is afhankelijk van het
staltype en de verlichtingsmethode die wordt toegepast. Zowel op het
staltype als de verschillende verlichtingsmethoden zal in dit artikel
nader worden ingegaan. In een tweede artikel worden de verlichtings
methoden tijdens de legperiode behandeld.
de kuikens gedurende 24 uur moet
werden verlicht. Daarna wordt de
verlichtingsduur aan het hoktype
aangepast, terwijl de verlichtingspe
riode van de jonge hennen eveneens
moet worden aangepast aan het toe
komstige leghok, waarin de hennen
op 18 weken leeftijd worden ge
plaatst. In opfokhokken, waarin
daglicht binnen komt, moet het
lichtschema van de kuikens zodanig
worden afgesteld, dat met de na
tuurlijke daglengte op 18 weken
leeftijd rekening wordt gehouden.
Omdat een toenemende daglengte
tijdens de opfok de aanvangspro-
duktie vervroegt, moetien de kuikens
geboren in februari/maart vanaf de
8 ste levensweek 17 uur per etmaal
worden verlicht. De opfokker moet
er steeds weer rekening mee houden,
dat een konstante verlichting minder
produktiebevorderend werkt dan
een toenemende daglengte. De hen
nen zijn het meest lichtgevoelig tus
sen 8 en 20 weken leeftijd, terwijl in
die periode de variatie in verlich-
tingstijd tussen 8 en 14 uur het
meeste effekt heeft.
Verlichting tijdens de
opfokperiode
Door de hoge energiekosten is de
laatste jaren meer belangstelling
voor de natuurlijk geventileerde
hokken gekomen. Dit betekent, dat
de stroomkosten van ventilatoren en
gedeeltelijk de kosten van hokver-
lichting daardoor zijn komen te ver
vallen. Van deze besparing op de
verlichting kan alleen in bepaalde
jaargetijden worden geprofiteerd. In
deze natuurlijk geventileerde hok
ken is de daglengte niet het gehele
jaar te regelen. De konsequentie van
dit alles is, dat kuikens die in het
voorjaar zijn geboren, een toene
mende daglengte Ondergaan. Wan
neer de daglengte tijdens de opfok
periode toeneemt zal de jonge hen
vroeger in produktie komen. Als na
deel van dit systeemwan worden
aangevoerd, dat over een langere
produktieperiode de eieren kleiner
zijn, terwijl het aantal dubbeldooiers
groter is. Wel moet hierbij worden
opgemerkt, dat de diverse legrassen
hierop zeer verschillend kunnen rea
geren. Het streven is echter dat de
hennen rond 22 weken leeftijd in
produktie komen.
Voor alle typen opfokhokken geldt,
dat tijdens de eerste levensdag van
Het donkerhok
In een donkerhok heeft men de dag
lengte volledig in de hand. Om het
gewenste resultaat te bereiken moet
een donkerhok dan wel volledig
donker zijn. In deze hokken wordt
meestal vanaf de 3e levensdag van de
kuikens 10 uur licht per etmaal ge
geven totdat de hennen 18 weken
oud zijn. De hennen, die een derge
lijk lichtschema hebben gevolgd,
worden op 18 weken leeftijd in een
donkerleghok geplaatst of in een na
tuurlijk geventileerd leghok op een
tijdstip, dat de daglengte niet meer
dan 10 uur (december) mag be
dragen. Als de daglerigte in de pe
riode vanaf 8 weken leeftijd afneemt
heeft dit een vertraging van de aan-
vangsproduktie tot gevolg. Een ver
traging van 14 dagen van de aan-
vangsproduktie is goed mogelijk. Dit
betekent een langere periode van
uitgaven en uitstel van inkomsten.
Hoewel door toepassing van dit sys
teem een zwaarder ei en een geringer
aantal dubbeldooiers het gevolg zal
zijn hebben de meeste pluimvee
houders liever op 22 weken leeftijd
2Ö% produktie.
Konklusie
Wij mogen konkluderen, dat een
donkeropfokhok meer mogelijkheden
biedt, maar de bezwaren, die aan het
natuurlijk geventileerde opfoksys-
teem zijn verbonden, worden ruim
schoots goedgemaakt door de finan
ciële voordelen van dit systeem. Het
is echter noodzakelijk, dat in deze
hokken het lichtschema op de na
tuurlijke daglengte van 18 weken
leeftijd wordt afgesteld, terwijl ook
met de verlichtingsmogelijkheden
van het toekomstige leghek rekening
moet worden gehouden.
F. EDZERS
9