Intensivering verbreedt bestaanbasis
klein akkerbouwbedriif
GOED NIEUWS!
GTïïënïeer GToës b.v,
VOUW BM VflUWET
Minister heeft vertrouwen in
plannen van Landbouwhogeschool
EN., er is nu ook weer een dealer
voor de Bevelanden en Walcheren:
Akkerbouwbedrijven in ontwikkeling in het Zuidwesten
is er met zijn nieuwe trekkerserie.
Trekkers in de middenklasse (48-95 PK)
die de goede Volvonaam met ere dragen.
fi
QJ
CL
O
u
QJ
QJ
fi
QJ
Lm
QJ
QJ
In de afgelopen jaren is het aantal akkerbouwbedrijven in het zuidwestelijk zeekleigebied toegenomen.
Onder akkerbouwbedrijven worden in dit verband bedrijven verstaan waarvan de produktie (in sbe) voor meer
dan 60% uit akkerbouwprodukten bestaat. De toeneming is opmerkelijk omdat in het algemeen het aantal
bedrijven vermindert. De toeneming komt doordat er zich meer veehouderij - of tuinbouwbedrijven ontwik
kelen (doordat de genoemde produktierichtingen worden ingekrompen), dan dat akkerbouwbedrijven worden
opgeheven of zich meer op veehouderij of tuinbouw gaan toeleggen.
Van 1975 tot 1980 is het aantal akkerbouwbedrijven met 300 toegenomen. Ten opzichte van het totaalaantal
in 1975 lijkt dit weinig, maar men moet bedenken dat ook een groot aantal akkerbouwbedrijven - ca. 250 -
tussen 1975 en 1980 stopte. Daarnaast gingen er zich meer dan 500 toeleggen op onder meer de tuinbouw en
soms op de veehouderij. Uit bijgaande tabel blijkt dat er tegen de uitstroom van bijna 800 bedrijven een
instroom stond van meer dan 1100 bedrijven.
Bij de kleine bedrijven, tot 15 ha, was de instroom slechts 24% groter dan de het vee afstootten en voornamelijk
uitstroom. Dit komt omdat er in de afgelopen jaren veel kleine akkerbouw- akkerbouw overhielden werden
bedrijven werden beëindigd. Bij de middelgrote en grotere akkerbouwbe- daarentegen verkleind in de opper-
drijven was de instroom ruim 60% groter dan de uitstroom. vlakte.
In de "fuik"
Vanuit de situatie in 1980 bezien,
blijkt 77% van de dan aanwezige ak
kerbouwbedrijven ook in 1975 al
akkerbouwbedrijf te zijn. De andere
bedrijven hadden in 1975 nog over
wegend tuinbouwgewassen of vee
houderij of waren gemengd of ze
bestonden nog niet. Het verminde
ren van de tuinbouw en daardoor
overgaan op uitsluitend akkerbouw
heeft zich wonderlijk genoeg vooral
op bedrijven van minder dan 15 ha
voorgedaan. Middelgrote akker
bouwbedrijven ontstonden vooral
doordat de veehouderij op gemeng
de bedrijven werd afgestoten. Vooral
bij de kleinere bedrijven doet zich de
vraag voor of men niet in een fuiksi
tuatie terecht is gekomen.
Op de kleine oppervlakte is het nor
maal gesproken onmogelijk om al
leen met akkerbouw de kosten te
verdienen. Men zal dan moeten uit
zien naar andere middelen van be
staan zoals 'n nevenberoep of men
zal genoodzaakt zijn het bedrijf ge
leidelijk op te teren. Dit laatste bete
kent onontkoombaar een verminde
ring van het aantal bedrijven op lan
gere termijn. Met het beëindigen van
de beroepskarriëre zal het ook met
het bedrijf gedaan zijn. In veel ge
vallen gaat het om al wat oudere on
dernemers die zijn teruggeschrokken
voor de investeringen, die voor het
handhaven van de melkveehouderij
nodig waren. Zij zagen op tegen het
vele zware werk in de tuinbouw en in
de veehouderij, als ze geen opvolger
hadden. Voor de ontwikkeling van
het gebied op langere termijn kan
deze overgang naar akkerbouw een
voordeel zijn. Bij de beëindiging van
de bedrijven kan er grond beschik
baar komen voor bedrijfsvergroting.
Voor zover er geen vervangende in-
Intemsivering geeft jongere bedrijfshoofden een betere bestaansbasis
komsten konden worden verkregen
en voor zover het ook om jongeren
ging zal de individuele situatie voor
de betrokken boeren echter aanmer
kelijk zorgelijker zijn geworden.
Verkleining en vergroting
De zorgen voor de inkomensontwik
keling worden mede ingegeven door
de gekonstateerde verandering van
de bedrijfsomvang. Dit betreft dan
niet zozeer de verandering van de
oppervlakte maar van het aantal sbe
per bedrijf.
Als geheel nam de oppervlakte van
de bedrijven die zowel in 1975 als in
1980 overwegend akkerbouw had
den met 1% toe. De kleinere bedrij
ven breidden hun oppervlakte ver
houdingsgewijs iets meer uit dan de
grotere. Ook de bedrijven met eerder
overwegend tuinbouw hadden meer
hektaren gekregen. De bedrijven die
Van veel meer invloed zijn de ver
anderingen in de bedrijfsomgang in
sbe (standaardbedrijfseenheden).
Dit blijkt uit een vergelijking van de
omvang van groepen van bedrijven.
In genoemde periode van 5 jaar nam
het gemiddelde aantal sbe per bedrijf
met 5% toe. De akkerbouwbedrijven
die eerder overwegend tuinbouw of
vee hadden, waren gemiddeld met
30% verkleind. Bij gemengde bedrij
ven waarvan de tuinbouw en vee
houderij verminderden was de ver
kleining gemiddeld 11%.
Het verminderen van de veehouderij
en de tuinbouw heeft vooral op de
bedrijven met een kleine oppervlakte
tot een versmalling en een verklei
ning van de inkomensbasis geleid.
Maar ook op de bedrijven groter dan
15 ha zag men doorgaans geen kans
de nadelen van de vermindering van
de veehouderij of de tuinbouw op te
vangen. In sbe gemeten werden deze
bedrijven ca. 20% kleiner.
De akkerbouwbedrijven die meer
tuinbouwgewassen gingen telen
werden sterk vergroot; in 5 jaar tijd
47%. Ook het vergroten van de vee
houderij ging met een belangrijke
bedrijfsvergroting gepaard; gemid
deld 13%. Deze uitbreidingen von
den vooral plaats op de akkerbouw
bedrijven van minder dan 30 ha.
Intensivering
De vergroting van de produktieom-
vang met 3% op de akkerbouwbe
drijven in de periode 1975-1980 was
een gevolg van de oppervlaktever
groting en van de intensivering van
het grondgebruik. Gemiddeld kwam
op de akkerbouwbedrijven in 1980
het aantal sbe op 4.7 per ha. De be
drijven die zich gingen toeleggen op
de tuinbouw hebben een veel hoger
intensiteitsniveau nl. 8 sbe per ha.
Op deze bedrijven was het grondge
bruik ook in 1975 al wat intensiever.
Opmerkelijk is dat de kleine akker
bouwbedrijven zowel in 1975 als in
1980 een lager intensiteitsniveau
hadden dan de grotere. In de tussen
liggende periode is het verschil in
intensiteit tussen kleine en grote be
drijven niet verminderd. Bij de in
komensvorming kampen de kleinere
akkerbouwbedrijven dus niet alleen
met het nadeel van het geringe aan
tal hektaren maar zij slagen er in het
algemeen niet in om dit nadeel te
verminderen door een intensiever
gebruik van de grond. Een deel van
de kleine akkerbouwbedrijven zag
evenwel kans door intensivering de
bedrijfsomvang uit te breiden.
Konklusie
Het veel voorkomend verschijnsel dat
gemengde bedrijven zich specialise
er Wijnen
ren op de akkerbouw, behoeft als het
gaat om oudere boeren zonder opvol
ger veelal niet als een ernstig pro
bleem te worden beschouwd. Na ver
loop van tijd kan de vrijkomende
grond beschikbaar komen voor de
noodzakelijke oppervlaktevergroting
van veel akkerbouwbedrijven. Het
grote aantal kleine en middelgrote
akkerbouwbedrijven en de lasten die
de verwerving van de grond meestal
met zich meebrengt maken het echter
waarschijnlijk dat hierdoor slechts in
beperkte mate aan de oplossing van
het probleem van de kleine akker
bouwbedrijven wordt bijgedragen.
Voor zover het om jongere bedrijfs
hoofden gaat is het dan ook van groot
belang mogelijkheden te scheppen
om het grondgebruik op de talrijke
kleine akkerbouwbedrijven te inten
siveren. Daardoor kan de bestaans
basis worden verbeterd en kunnen
deze bedrijven blijven bestaan. Voor
al maatregelen op infrastruktureel
gebied zoals een goede watervoorzie
ning kunnen hierbij van groot belang
zijn.
C. Wijnen,
LEI-gestationeerde voor Zeeland
De minister van landbouw en visserij, ir. G. Braks, heeft zijn vertrouwen
uitgesproken in de wijze waarop de Landbouwhogeschool bezig is een
plan te trekken voor de komende jaren. Hij zei ervan uit te gaan dat dit
plan van belang zal zijn voor het brede, nog pas uitgebreide taakveld
van zijn ministerie en derhalve voor de Nederlandse samenleving. Van
de kwaliteit van de plannen van de hogeschool wil de minister mede zijn
beslissingen laten afhangen over de mate waarin de hogeschool de
komende jaren zal moeten bezuinigen. De minister ontving donderdag
10 februari het bestuur van de Landbouwhogeschool voor een onder
houd over het ontwikkelingsplan 1983-1987.
Albert Plesmanweg 5 - Industrieterrein de Poel,
Postbus 143 - 4460 AC Goes - Telefoon 01100-12820
17-18-19 maart a.s.
kunt u de nieuwe Volvo's zien op onze show.
Nadere aankondiging volgt.
u
O
■o
Goede zaak
De door de Landbouwhogeschool
gevolgde methodiek van jaarlijkse
ontwikkelingsplannen noemde de
minister een goede zaak omdat de
gehele landbouw daarmee de kans
krijgt met de Landbouwhogeschool
mee te denken. Hij benadrukte de
noodzaak dat de hogeschool in haar
plannen kiest voor een duidelijke
plaats temidden van het grote geheel
van het landbouwkundige onderwijs
en onderzoek.
Sprekend over de taakverdeling tus
sen universiteiten en hogescholen
vroeg de voorzitter van het college
van bestuur ir. P. van der Schans zich
af wat een evenwichtige verdeling
van de door de overheid geëiste be
zuiniging voor de landbouwhoge
school zal moeten betekenen. De
minister van onderwijs en weten
schappen heeft van de andere uni
versiteiten en hogescholen een totaal
gevraagd van 258 min, te bereiken
in 1987. De minister van landbouw
en visserij wil dat "zijn" hogeschool
naar evenredigheid bijdraagt.
12