De opbrengstvorming
van wintertarwerassen
Nieuwe methode stekken: zuiniger met
energie
Bewortelingsduur tot bijna de helft teruggebracht
In een eerdere editie van dit blad
werd onder dezelfde titel een arti
kel geplaatst. De erbij horende ta
bellen zijn toen weggevallen. Om
dat de inhoud van het artikel goed
aansluit bij dit Rassennummer,
worden de tabellen met verkorte
tekst hier vermeld.
Tabel 1. Opbrengstpatroon van 4 wintertarwerassen in 1981 en 1982
Rasseneigenschappen
De keuze van het ras is de eerste
teeltmaatregel, die de teler neemt.
Bij wintertarwe is de rassenkeuze
medebepalend voor de later uit te
voeren teeltmaatregelen. Raseigen
schappen, als strostevigheid en ziek
teresistentie, spelen een rol bij de
stikstofbemesting en het gebruik van
gewasbeschermingsmiddelen, zoals
chloormequat en fungiciden. Verder
wordt bij goedgekeurd zaaizaad het
1000-korrelgewicht van het zaad op
het label vermeld, zodat ook de
zaaizaadhoeveelheid exakter kan
worden benaderd.
Diverse raseigenschappen worden in
de RIVRO-rassenlijst kwantitatief in
waarderingscijfers vermeld. In de
toekomst zal de teelttechniek moge
lijk in toenemende mate op het ras
worden afgestemd. Ongetwijfeld
gaan dan raskenmerken als uitstoe-
ling, aarvorming en korrelzetting
daarbij een rol spelen. Meer kennis
van de absolute waarden van deze
raseigenschappen is dan nodig.
In 1981 en 1982 werd informatie over
deze raseigenschappen verzameld in
RIVRO-rassenproeven, gelegen op
een zestal regionale proefboerde-
rijen. Van deze rassenproeven waren
2 gelegen op de noordelijke zeeklei
(EH Ebelsheerd; FH Fedde-
maheerd), 2 op de centrale zeeklei
(BEM Prof. J.M. van Bemmelen-
Opbrengst
aren
korrel8
1000-korrel
(kg/ha)
per m2
per aar
gewicht
Noord (EH FH)
Arminda
7890
445
39,3
45,3
Okapi
7990
427
35,3
54,1
Nautica
7920
394
39,7
51,5
Centraal (BEM KL)
Arminda
8510
535
38,0
41,4
Okapi
8580
492
34,2
51,3
Nautica
8240
404
39,9
51,7
Marksman
8030
390
45,1
46,4
Zuidwest (WS RH)
Arminda
9090
524
40,0
42,3
Okapi
9380
564
34,1
49,3
Nautica
8870
460
40,5
48,6
Marksman
9280
470
45, 5
45,2
hoeve; KL Kandelaar) en 2 op de
zuidwestelijke zeeklei (WS West
maas; RH Rusthoeve).
Opbrengstanalyse
In tabel 1 zijn de gegevens naar lig
ging van de proefboerderijen in 3
groepen onderscheiden. Behalve in
niveau kwamen geen duidelijke ver
schillen voor in de tot standkoming
van de korrelopbrengst tussen de
groepen. Binnen elke groep waren de
opbrengstverschillen tussen de ras
sen gering; de wijze, waarop de kor
relopbrengst tot stand komt, liep
echter van ras tot ras uiteen. Uit de
tabel kan afgeleid worden, dat
- Arminda en Okapi duidelijk
meer aren bezaten dan Nautica
en Marksman;
- het aantal korrels per aar erg
hoog was bij Marksman en laag
bij Okapi;
- het 1000-korrelgewicht hoog was
bij Okapi en Nautica en laag bij
Arminda;
De gegevens van deze tabel geven
eens te meer aan dat korrelopbreng
sten van 8-10 ton per ha voor de
diverse rassen op zeer uitenlopende
wijze tot stand komen. Uit oogpunt
van opbrengst en oogstzekerheid kan
worden gesteld, dat 475-550 aren/m2
thans als meest wenselijk kan wor
den beschouwd. Voor een korrelop
brengst van 10 ton per ha en een
1000-korrelgewicht van 50 gram zijn
dan 36-42 korrels per aar noodzake
lijk. In tabel 2 zijn de gemiddelden
van de onderzochte rassen over 1981
en 1982 weergegeven.
Verschillen in eigenschappen ten
aanzien van de opbrengstkompo-
nenten maken, dat het tot stand ko
men van een hoge korrelopbrengst
van ras tot ras verschilt. Rekening
houdend met de genetische variatie
in de opbrengstkompönenten kan
voor elk ras de "optimale" wijze van
de korrelproduktie worden aangege
ven. In tabel 3 is dit vermeld voor een
korrelopbrengst van 10 ton per ha; in
deze tabel is tevens een goed in het
gehoor liggende richtlijn vermeld.
Aan het eind van dit verslag zij er
nogmaals op gewezen, dat de ver
melde gegevens slechts zijn bedoeld
om wat inzicht te geven in de ver
schillen in raseigenschappen bij
wintertarwe. De teler krijgt daarbij
inzage in de grootte van de diverse
opbrengstkomponenten, zoals het
Dr.ir. A. Darwinkel,
PAGV te Lelystad
aantal aren per plant, het aantal
korrels per aar en het 1000-
korrelgewicht. De onderzoeker zal
zich kunnen afvragen of de verschil
len in het tot stand komen van de
korrelopbrengst tussen rassen een
aanpassing van de teelttechiek be
hoeft. In elk geval zal een goede
kennis van de rasseneigenschappen
de teeltwijze ongetwijfeld ten goede
komen.
Tabel 2. Opbrengstanalyse van Arminda, Okapi, Nautica en Marksman
korrel
aren
t korrels
1000-korrel
korrels
opbrengst
per
m2 per aar
gewicht
per m2
Arminda
8.500
502
39, 1
43,0
19.800
Okapi
8.650
494
34,5
51,6
16.800
Nautica
8.350
419
40,0
50,6
16.500
Marksman*
8.650
430
45,3
45,8
19.000
niet op
Ebelsheerd en Feddemaheerd.
Tabel 3. Benadering van een optimaal produktiepatroon voor Arminda, Okapi,
Nautica en Marksman (opbrengstniveau: 10 ton per ha)
korrel
aren
korrels
1000-korrel
korrels
opbrengst
per m2
per aar
gewicht
per m2
richtlijn
10.000
500
40
50
20.000
Arminda
10.000
550
40
45
22.500
Okapi
10.000
525
35
55
18.500
Nautica
10.000
475
40
52,5
19.000
Marksman
10.000
475
45
47,5
21.000
Aan de Landbouwhogeschool is een nieuwe methode ontwikkeld voor
het stekken van planten. Hierdoor is een forse tijdwinst mogelijk en
daardoor kan veel zuiniger met energie worden omgegaan. De tijdwinst
zit vooral in een bekorting van de tijd die de stek nodig heeft om flink
wortel te schieten. Bij sommige planten is die bewortelingsduur met
bijna de helft teruggebracht.
De nieuwe methode, die ontwikkeld is door de vakgroep tuinbouw-
plantenteelt van de Landbouwhogeschool, komt er in het kort op neer
dat de stekken een tijdje in het donker in plastik worden bewaard en wel
bij een bepaalde temperatuur. Na het uitplanten in de stekbak vormt
zich dan veel sneller een goed wortelstelsel.
De methode heeft al resultaten te zien gegeven bij chrysanten, rozen en
anjers en bij de potplant Codiaeum. Waarschijnlijk is de nieuwe me
thode vrij algemeen toepasbaar.
Als stekken, voor het uitplanten, een aantal dagen bij een bepaalde temperatuur
bewaard worden, wortelen ze daarna sneller
De beworteling van stekken vereist
dure voorzieningen. Vooral in de
eerste week van de beworteling is een
stek kwetsbaar. Dat was aanleiding
voor de vakgroep tuinbouwplanten-
teelt te onderzoeken of de beworte
ling sneller kan.
Voor de proeven werd gebruik ge
maakt van de stentmethode die voor
de roos is ontwikkeld. Hierbij wordt
een takje op een stuk onbewortelde
onderstam geënt, waarna de kombi-
natie in een stekbak moet vergroeien
en bewortelen. Een onderstam is in
dit geval een stukje stengel. Het
bleek dat deze stengelstukjes zonder
nadelige invloed bij 0 graad Celcius
bewaard kunnen worden. Die ont
dekking deed de vraag rijzen of tij
dens die bewaring misschien reeds
het eerste deelproces van de bewor
teling op gang gebracht zou kunnen
worden.
Er werd een proef gedaan met sten
geldeeltjes van een roos (Indica Ma
jor) die veel als onderstam gebruikt
wordt. De stukjes stengel werden in
het donker in plastik bij diverse
temperaturen bewaard en de duur
van de behandeling werd gevarieerd.
Daarna werden enten op de stengel
deeltjes aangebracht en twee weken
later werden de resultaten beoor
deeld. De stekken werden vooraf
behandeld met een bewortelings-
hormoonv ze werden verpakt in
vochtdicht plastik en rechtopstaand
in een donkere temperatuurcel ge
plaatst, waarna een konstante tem
peratuur werd gegeven. Na de tem-
peratuurbehandeling werd geënt, de
nieuwe kombinatie (stent) werd op
de normalè manier gestoken in de
stekbak. Gebleken is dat een voor
behandeling van drie weken bij vier
graden de stenten een grote voor
sprong geeft op onbehandelde ex
emplaren; ze hebben duidelijk een
veel beter ontwikkeld wortelstelsel.
Spektakulair
Behalve met de roos werden ook
proeven gedaan met gewone stekken
van andere bloemisterijgewassen.
Trosanjers bijvoorbeeld kunnen
zonder bezwaar geruime tijd bij 0-1
graad Celcius worden bewaard. On
derzocht werd of bewaring van deze
stekken bij een hogere temperatuur
een positieve invloed heeft op het
eerste deel van de wortelvorming.
Het bleek dat twaalf dagen bewaring
bij 14 graden Celcius de beste resul
taten gaf. De beworteling was 84%
verbeterd ten opzichte van de anjer-
stekken die bij 0 graad Celcius waren
bewaard.
Van de chrysant, het meest vermeer
derde bloemisterijgewas (ca. 700
miljoen stekken per jaar) is bekend
dat de stekken moeilijk zijn te bewa
ren. Gezien de grote kommerciële
belangen is toch ook bij dit gewas
onderzocht 'of voorbehandeling zin
heeft. Het resultaat was spektakulair.
Bij de kultivar "Pink Boston" kon de
bewortelingsduur dit najaar met een
week worden bekort. Stekken die
twaalf dagen bij 10 graden Celcius
bewaard waren hadden een week na
het planten een kluitgewicht van
veertig gram terwijl onbehandelde
stekken in diezelfde week niet verder
kwamen dan een kluit van 1,5 gram.
Voor de potplant Codiaeum werd
dezelfde proef opgezet. De stekken
werden behandeld bij een tempera-
tuurreeks van 2-25 graden Celcius
gedurende nul tot 15 dagen. Hierbij
bleken temperaturen lager dan 9
graden nadelig te zijn voor de stek
ken. Een behandeling van negen da
gen bij 21 graden Celcius gaf de beste
resultaten te zien.
Efficiënter
Het onderzoek zal nog met diverse
andere gewassen voortgezet worden.
Bestudeerd wordt nog of het seizoen
invloed heeft op de resultaten, wat de
meest ideale manier van verpakken
is en hoe de vochttoestand van de
stekken moet zijn.
Nu het effekt van de voorbehande
ling duidelijk is aangetoond krijgen
de vermeerderaars de mogelijkheid
efficiënter gebruik te maken van hun
bewortelingsruimten. De aange
toonde effekten zullen echter eerst
nog samen met proefstations en ver-
meerderingsbedrijven operationeel
gemaakt moeten worden.
Herman Pothof
Van links naar rechts: een onbehandelde stek, een stek zes dagen bewaard bij 10
graden C, een stek 15 dagen bewaard bij 15 graden C (stekken van chrysant)
9