Hardfruit voor zachte prijs.
Landbouwbedrijven in de
middengroep hebben
problemen met
continuïteit.
zuidelijke landbouw maatschappij
Vanuit: de Z.L.M. gezien
De land- en tuinbouw in Denemarken
Ontwikkelingsmogelijkheden
VRIJDAG 1 OKTOBER 1982
68e JAARGANG NO. 3650
and-en
Z.l.m. tuinbouwblad
De pluk van het hardfruit is momenteel in volle gang. Voor de betrekkelijk korte tijd waarin de oogst geplukt
moet worden, is veel tijdelijk personeel aangetrokken. Deze plukkers hebben duidelijk plezier in hun werk. De
kwaliteit en de kilo's geven daar ook alle reden toe. Niet de prijs die vooral voor de appelen ver onder de de maat
blijft. Overigens geeft de foto een beeld van de pluk in de peren waarvoor betere prijzen worden betaald.
Wanneer wij het over de land- en tuinbouw in Europa
hebben is het bijzonder moeilijk daar een juist beeld van
te schetsen. Grote verschillen in bedrijfsomstandigheden
tussen bijvoorbeeld de lage landen aan de zee en de
berggebieden in Europa. Deze verschillen komen duide
lijk naar voren in de diskussie zoals die vorige week op het
C.E.A.-kongres in Kopenhagen zijn gehouden. Grote
verschillen in bedrijfsomstandigheden waardoor het niet
eenvoudig is bepaalde standpunten in te nemen en
daarmee verder te werken. Dat wordt nog ekstra be
moeilijkt doordat verschillende landen in Europa niet of
nog niet zijn aangesloten bij de Europese Gemeenschap.
Toch is het goed dat je als bedrijfsgenoten, vrouwen,
jongeren en afzetorganisaties elkaar ontmoet en met el
kaar diskussieert over de mogelijkheden en de problemen
waar wij in West Europa als land- en tuinbouw mee te
maken hebben. De land- en tuinbouw blijft in de samen
leving een belangrijke rol spelen als voedselproducent in
de eerste plaats maar ook als beheerder van de gronden
waarop men leeft en werkt, of anders gezegd: het land
schap beheert.
Op de C.E.A.-kongres is vrij uitvoerig gesproken over de
taak die wij als land- en tuinbouw hebben bij het beheer
van het landschap en de bescherming van het milieu. De
uitgangspunten die men daarbij hanteert zijn mede af
hankelijk van de bedrijfsomstandigheden. Ook vanuit de
Nederlandse situatie is dat niet vreemd als wij denken aan
beheersgebieden en zelfs kennen ook wij de bergboe-
renregeling. Wel is het duidelijk dat de omstandigheden
waarin boeren werken met een bergboerenregeling in
Nederland nogal wat anders is dan in de bergen van
Zwitserland of Oostenrijk. Opmerkelijk is het daarbij dat
in veel berggebieden part-time boeren de enige moge
lijkheid is om het bedrijf in stand te houden. In de bergen
is het een algemeen belang dat daar boeren bereid blijven
het bedrijf voort te zetten, niet zozeer vanuit ekonomisch
belang maar noodzakelijk tot het behoud van het land
schap. Of misschien toch wel een ekonomisch belang
wanneer wij denken aan de touristenindustrie in de
berggebieden.
Het is goed dat wij als land- en tuinbouw ook via het
C.E.A. duidelijk kenbaar maken de funktie die wij als
land- en tuinbouw vervullen is onze samenleving.
Wanneer het C.E.A.-kongres in Denemarken wordt ge
houden gaat zeker ook de belangstelling uit naar de si
tuatie waarin de Deense land- en tuinbouw verkeert.
Vanuit Nederland kennen wij Denemarken als een land
met een goed funktionerende landbouw die wij op de
verschillende eksportmarkten tegenkomen, vandaag de
dag echter heeft de Deense landbouw het erg moeilijk.
Misschien is Denemarken te last bij de E.E.G. aangeslo
ten en heeft daardoor een achterstand opgelopen. Meer
dunkt me, moet de oorzaak gezocht worden in het politieke
klimaat in Denemarken. De landbouw is door het belas
tingstelsel te veel uitgemolken en daar mogen wij in Ne
derland lering uit trekken. Het eigen vermogen is daar
De agrarische bedrijven waarvan het voortbestaan op
langere termijn onzeker is komen vooral voor in de mid
dengroep. Tot de middengroep behoren melkveebedrijven
met ongeveer 20 tot 45 koeien en akkerbouwbedrijven met
ongeveer 20 tot 35 ha. In vergelijking met de grotere
bedrijven zijn ze minder gemoderniseerd en is de productie
per man lager. De melkproductie per koe is op de bedrijven
in middengroep gemiddeld lager dan op de grotere bedrij
ven en op de akkerbouwbedrijven blijven de opbrengsten
per ha. achter.
De bedrijfsomvang is op deze bedrijven de laatste jaren
in vergelijking met de grotere bedrijven weinig uitge
breid. Daardoor hebben ze in het algemeen een geringere
schuldenlast en zijn ze met een lagere veebezetting per ha
minder aangewezen op vooraankopen dan de grotere
bedrijven. Ze zijn daarom minder gevoelig voor risico's.
Dit blijkt uit een studie die de afdeling structuur heeft
gedaan naar het functioneren van agrarische bedrijven in
de middengroep.
De middengroep omvatte in 1980 ongeveer lA van de
landbouwbedrijven. Op deze bedrijven was de rentabili
teit de afgelopen jaren veelal te laag en bood het inkomen
onvoldoende mogelijkheden om te besparen voor het in
stand houden van het bedrijf en voor de noodzakelijke
investeringen. Het voortbestaan kan daardoor op langere
termijn in gevaar komen. Vooral voor jongere bedrijfs-
hoofden en talrijke ouderen met een opvolger is dat een
ernstig probleem.
Volgens de studie zal een deel van deze bedrijven door
vergroting of intensivering het voortbestaan wel veilig
kunnen stellen. Deze bedrijven kunnen bij hun investe
ringen gebruik maken van de bestaande subsidieregelin
gen. In de afgelopen 10 jaar hebben een aantal soortge
lijke bedrijven ook wel gebruik gemaakt van de rente
subsidieregeling. Dit waren voornamelijk melkveebe
drijven, die nu niet meer tot de middengroep behoren.
Voor een deel van de bedrijven is het echter moeilijk om
de achterstand in te lopen. De bedrijfsoppervlakte is te
klein, de grond ligt verspreid, er is weinig gemechani
seerd of men moet werken in ondoelmatige gebouwen.
Verhogen van de productie per koe en per ha is dan het
enige middel dat overblijft om de bedrijfsresultaten
enigzins te verbeteren.
door te veel aangetast wat vooral voor bedrijven met
eigen grond funest is geweest. En juist in Denemarken
kent men veel eigendomsbedrijven. Funest, mede als
gevolg van de hoge rentestand die ook nu nog ongeveer
20% bedraagt.
Toch zijn de Deense boeren geen pessimisten. Dat blijkt
o.a. uit het feit dat er steeds weer ondernemers zijn die
het opnieuw aandurven. Ik vind dat het optimisme van de
Deense boer ook tot uiting komt in het onderhoud van de
gebouwen. Alles ziet er bijzonder verzorgd uit. Het is een
uitzondering dat je een bedrijf tegenkomt wat verwaar
loosd is. Als bijzonderheid wil ik zeker vermelden het feit
dat Denemarken twee landbouworganisaties kent. Niet
zoals hier, vanuit kerkelijke overtuiging. Nee, daar is er
een splitsing tussen de grote en kleine bedrijven.
Het zou voor de hand liggen in Denemarken wel een
antwoord te krijgen op de vraag die ons zo sterk bezig
houdt: wat is nu groot en wat is nu klein? Maar ook daar
bleef men ons het antwoord hierop schuldig. Behalve dan
een wat vaag antwoord dat ook de opleiding wel van
invloed was voor de keuze die men maakt.
De algemene konklusie kan zijn na het C.E.A.-kongres dat
de bedrijfsomstandigheden tussen de verschillende be
drijven per land groot zijn om maar niet te spreken over
de verschillen tussen de Europese landen onderling. En
toch is het de moeite waard elkaar te leren kennen en
zoveel als mogelijk samen op te trekken. Het C.E.A. kan
daarbij een belangrijke rol spelen.
Doeleman