Terugblik op de resultaten van onze "nationale boerderij" Overschot agrarische handelsbalans weer toegenomen Dc Akkerbouw groeide 6% Intensieve veehouderij verloor 5% Evenals vorig jaar gaf 1978-1979 voor de diverse sektoren nogal uiteenlopende ontwikkelingen te zien. Voor de landbouw in zijn totaliteit week het beeld echter wederom weinig af van dat van het voorgaande jaar. Dit blijkt uit de jaarlijkse exploitatierekening voor de landbouwsektor, die het Landbouw Ekonomisch Instituut (LEI) heeft opge steld. Opbrengsten Volgens voorlopige berekeningen bedroeg in 1978-1979 de opbrengstwaarde van de landbouwsektor ca. 19.3 mld. Voor namelijk als gevolg van de toeneming van de produktie van granen en aardappelen, groeide de opbrengstwaarde van de akkerbouw met ca. 6%. Dankzij de uitbreiding van de produktie met ruim 5.5% nam de opbrengstwaarde van de melkproduktie met 1,5% toe. De op- brengstprijs van de melk vertoonde, voor het eerst sinds enkele jaren, een lichte daling, nl. met ca. 2%. Ook de groei van de opbrengstwaarde van de rundvleesproduktie zette zich in 1978-1979 voort en wel met omstreeks 4%. Aan deze groei lag zowel een uitbreiding van de produktie als een stijging van de opbrengstprijzen ten grondslag. De produktiewaarde van de intensieve veehouderij liep in 1978-1979 met ruim 5% terug. Een en ander werd veroorzaakt door een tamelijk forse daling van de opbrengstprijzen. met name in de varkenshouderij en de leg- pluimveehouderij. Het volume van de produktie in deze sekto ren nam verder toe. nl. met ruim 8%. Non-faktorkosten genaarslasten) als berekende beloning van het vermogen be schouwd. Voor het overige vermogen - gewaardeerd tegen ver vangingswaarde - wordt een gemiddelde rente in rekening ge bracht. die aansluit bij de in de landbouw gangbare kredietvor men. met een korting voor de in de rente begrepen inflatiever goeding. Ook in 1978-1979 was de stijging van de faktorkosten weer kleiner dan in het voorgaande jaar. nl. ca. 1,5%. De oorzaak hiervan is met name gelegen in de afneming - met ca. 5,5% - van de kosten van het vermogen vastgelegd in andere kapitaalgoe deren dan grond en gebouwen. Bovendien groeiden de bere kende arbeidskosten aanzienlijk minder snel' voornamelijk als gevolg van een geringere toeneming van de in de berekening gebruikte uurloonkosten 5%). Het arbeidsvolume daalde met 2.5%. Netto-toegevoegde waarde O, "e netto-toegevoegde waarde in de landbouw - het verschil tussen de produktiewaarde (opbrengsten) en de kosten van door andere bedrijfstakken geleverde goederen en diensten (non- faktorkosten) - bedroeg in 1978-1979, volgens voorlopige bere kening, ruim 5,7 mld; een afneming met bijna 2% in vergelij king met het voorgaande jaar. De netto-toegevoegde waarde in de landbouwsektor is ongun stig beïnvloed door de teruggang van de resultaten in de inten sieve veehouderij. Rentabiliteit van de bedrijven "nder de non-faktorkosten worden verstaan de kosten van de uit andere bedrijfstakken aangetrokken goederen en diensten. De non-faktorkosten. die ruim 60% van de totale kosten uitma ken. namen ten opzichte van 1977-1978 slechts weinig toe, nl. met ruim 1%; het volume steeg met ca. 4%, het prijsniveau daalde met 2,5%. Veruit het belangrijkste bestanddeel van de non-faktorkosten vormt het veevoeder. In 1978-1979 werd hiervan 7% meer gebruikt, evenwel tegen eveneens 7% lagere prijzen. Bij de meststoffen trad een lichte teruggang in het ver bruik op bij opnieuw slechts matig gestegen prijzen. Faktorkosten Onder de faktorkosten worden verstaan de volgens bepaalde uitgangspunten berekende kosten van de primaire produktie- faktoren in de landbouw (arbeid, grond, kapitaal). De hande narbeid van ondernemers en meewerkende gezinsleden wordt hierbij gewaardeerd tegen de loonkosten per uur volgens de kollektieve arbeidsovereenkomsten voor een vakarbeider. Voor werknemers zijn de betaalde arbeidskosten in rekening ge bracht. De kosten van het vermogen, belegd in grond en in de bij de grondgebonden produktie behorende gebouwen, zijn berekend op pachtbasis. Zodoende wordt de gebruikelijke netto-op brengst bij verpachting van boerderijen (brutopacht minus ei- Dc Na een jaar van stagnatie is in 1978 het volume van de afzet van agrarische produkten weer met ruim 6% geste gen. Het overschot op de handelsbalans van agrarische produkten is in dat jaar toegenomen tot 8,23 mld. De toeneming is voor een deel te danken aan de stijging van de export en voor een ander deel aan een daling met 7% van het invoerprijspeil. Dit o.m. schrijft minister Van der Stee in de paragraaf die handelt over verwerking en afzet van agrarische produkten in de Memorie van Toelichting op de begroting 1980 van zijn departement. Ontwikkelingen bij de export Een analyse van het verloop van de agrarische export toont aan dat het herstel van de groei in 1978 te danken is aan een toeneming van de afzet naar de hoogontwikkelde landen. Is in 1977 van de agrarische export 86,4% naar de OESO-landen gegaan, en 76,8% naar de EG. in 1978 zijn deze percentages resp. 87.4 en 77.4. De export naar alle andere regio's is teruggelopen. Onze afzetstrategie dient voor de komende jaren in de eerste plaats gericht te zijn op het behoud van onze belangrijke positie op de hoogontwikkelde koopkrachtige markten. Het verloop van de export in 1978 toont aan dat de mogelijkheden daartoe aanwezig zijn. Hierbij moeten we ons echter realiseren dat het om hoogontwikkelde afzetmarkten gaat, waar de steeds kriti scher wordende konsument produkten verlangt van een goede en konstante kwaliteit tegen een redelijke prijs. Voortdurende aandacht voor aanpassing en vernieuwing van het aangeboden assortiment is hierbij van groot belang. Ontwikkelingen bij de verwerkende industrie De ontwikkeling in de voedings- en genotmiddelenindustrie We moeten het voornamelijk hebben van de hoogontwikkelde koopkrachtige markten. is in 1978 bevredigend geweest. Niet alleen is er een betrekkelijk grote toename van de produktie (ca. 6%) en afzet geweest, maar ook is er sprake geweest van een duidelijke verbetering in de rentabiliteit, die de vorige jaren voortdurend onder sterke druk heeft gestaan. Zowel de stijging van de vraag uit binnen- en buitenland als het vergrote aanbod van te verwerken grondstof uit de primaire landbouw hebben bijgedragen tot de vrij forse toeneming van de produktie. De met ca. 7% gestegen melkaan- voer en de zeer goede oogsten van fabrieksaardappelen en sui kerbieten hebben dan ook de resultaten in 1978 sterk beïnvloed. Hoewel de ontwikkelingen in de voedingsmiddelenindustrie een zeker vertrouwen rechtvaardigen met betrekking tot de toe komstmogelijkheden, kunnen deze per sektor sterk verschillen. Minister Van der Stee hoopt hier binnenkort op terug te komen in de bedrijfstakverkenningen die. in samenwerking met zijn ambtgenoot van ekonomische zaken, binnen het kader van een meer gericht sektorbeleid worden voorbereid. HSBSSS111 Vv-^: "s<" "e hiernavolgende tabel geeft een overzicht van de gemid delde arbeidsopbrengst per ondernemer in de verschillende ka- tegorieën bedrijven waarvoor het LEI een bedrijfsekonomische boekhouding voert. De arbeidsopbrengst is een rentabiliteits- kengetal, dat wordt bepaald door de opbrengsten te verminde ren met de werkelijk gemaakte en de berekende kosten. Daar van is het voor de ondernemer berekende arbeidsloon uitge zonderd. De berekende kosten, die aan de hand van bepaalde gekozen uitgangspunten worden vastgesteld, zijn niet altijd werkelijke uitgaven. De arbeidsopbrengst wijkt daardoor door gaans af van bijvoorbeeld het ondernemersinkomen of het fis cale inkomen. Bij deze rentabiliteitscijfers zijn als kosten voor gepachte grond en gebouwen de werkelijk betaalde pachtsommen in rekening gebracht. Voor grond en gebouwen in eigendom zijn de kosten berekend op het niveau van de pachtprijzen, die voor verge lijkbare objekten in hetzelfde gebied in dat jaar gangbaar zijn. Op bedrijven die volledig eigendom zijn van de ondernemer liggen de werkelijke kosten voor grond en gebouwen hoger. Deze berusten op eigenaarslasten en afschrijving, onderhoud en verzekering van gebouwen, drainage, bedrijfswegen en derge lijke, alsmede een rentevergoeding voor het in de grond en ,s\ i| bedrijfsgebouwen vastgelegde vermogen. Landelijk wordt voor 1978-1979 het verschil voor de grotere akkerbouw- en weidebe- drijven geraamd op 700,— per ha. Deze raming betekent niet dat het feitelijke inkomensverschil tussen pacht- en eigendoms- bedrijven ook zoveel bedraagt. Het voor 1978-1979 geraamde verschil tussen de kosten van grond en gebouwen op eigendomsbasis en van pachtprijzen ligt ca./ 50,— per ha lager dan de raming voor het voorgaande jaar. Dit ondanks het feit dat de prijzen van grond en gebouwen verder zijn gestegen. Dat het verschil thans kleiner wordt ge schat, vindt zijn oorzaak in enerzijds de stijging van de pacht prijzen en anderzijds de verlaging van de in rekening gebrachte rente. De verlaging van de rentevoet is ten dele gevolg van de ontwikkeling van de marktrente en ten dele resultaat van een wijziging in de uitgangspunten van de berekening, die inhoudt dat de nominale rentevoet voortaan wordt verminderd met de helft van de verwachte inflatiegraad. De wijziging in de bere keningsmethode heeft voor 1978-1979 geleid tot een verlaging van de rentevoet met 0,5%. Uit de LEI-gegevens blijkt dat de rentabiliteit van de weidebe- drijven in 1978-1979 verder is verbeterd. De vrij aanzienlijke daling van de krachtvoederprijzen en de stijging van de mel- kopbrengst per koe zijn hierbij zonder twijfel belangrijke fak- toren geweest. Ook op de akkerbouwbedrijven liggen de bedrijfsuitkomsten in 1978-1979 beduidend hoger dan in het voorgaande jaar. De oorzaak hiervan moet vooral worden gezocht in de toeneming van de kilogramopbrengsten van met name granen en aardap pelen bij, gemiddeld genomen, gelijk gebleven prijzen. De ren tabiliteit van de veredelingsbedrijven heeft zich in 1978-1979 niet op het niveau van het voorgaande jaar kunnen handhaven. Dit werd met name teweeg gebracht door een daling van de opbrengstprijzen voor de belangrijkste produkten van de inten sieve veehouderij, die slechts ten dele werd gekompenseerd door de lagere voederkosten. Gemiddelde arbeidsopbrengst per ondernemer in guldens (op pachtbasis) Akkerbouwbedrijven Noordelijk Droogmakerijen Zuidwestelijk Veenkoloniën kleigebied en IJsselmeer kleigebied en Noordelijk polders zandgebied Grotere bedrijven 1974/75 62.300 63.700 23.500 51.100 1975/76 76.400 109.000 82.200 36.400 1976/77 186.300 217.200 73.100 39.100 1977/78 15.600 5.800 4.000 30.000 1978/79 1) 30.000 45.000 15.000 44.000 Kleigebieden Veenkoloniën Kleinere bedrijven 1974/75 17.800 19.400 1975/76 3.1.100 18.800 1976/77 44.900 11.500 1977/78 1.600 11.100 1978/79 1) 8.000 18.000 Weidebedrijven Noordelijk kleigebied Westelijk weidegebied Zandgebieden Weide- en zand gebieden Grotere bedrijven Kleinere bedr. 1974/75 23.600 13.900 14.800 9.000 1975/76 28.700 26.000 27.000 14.400 1976/77 21.300 15.300 3.200 9.000 1977/78 46.600 30.600 34.600 18.800 1978/79 1) 51.000 38.000 39.000 21.000 Gemengde bedrijven Overwegend akkerbouw op klei Overwegend rundvee Aanmerkelijke veredeling Grotere Grotere Kleinere Grotere Kleinere bedrijven bedrijven bedrijven bedrijven bedrijven 1974/75 21.900 8.800 1.400 7.800 2.400 1975/76 49.300 25.100 7.700 44.800 15.600 1976/77 65.700 9.000 - 5.200 16.100 4.300 1977/78 13.300 27.800 11.600 29.800 11.300 1978/79 I) 25.000 30.000 8.000 15.000 9.000 1) Deze cijfers dragen een voorlopig karakter

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1979 | | pagina 7