KNLC K0MMENTAAR "Landschapparken geen musea" geven «J» Voedselreserves kunnen wereldmarkten meer stabiliteit Staatssecretaris Wallis de Vries gooit olie op de golven! Weinig opwindend. In de regel zal op het grootste deel van de agrarische gronden in landschapsparken de bedrijfsvoering niet we zenlijk worden belemmerd', aldus Staatssecretaris Wallis de Vries in een toespraak ter gelegenheid van de jaarlijkse Heemschutdag te Steenwijk. Zoals uit het voorgaande al blijkt had zijn inleiding als onderwerp 'de bedoeling van nationale landschapsparken'. De begripsomschrijving van het woord landschapspark.zoals die werd gegeven in de zgn.'groene nota's, ontmoette veel kritiek. De Staatsse cretaris wees de stelling dat er te eenzijdig nadruk wordt gelegd op natuur- en landschapsbescherming waardoor de leefbaarheid en ontplooiingsmogelijkheden in die gebieden worden gefustreerd, met kracht van de hand. Het is volgens hem zeker niet de bedoeling de Nationale Landschapspar ken tot 'stilstandsgebieden' te maken. De verbetering van inkomen en werkomstandigheden in die gebieden moet mogelijk blijven. De aanpak van deze problemen in land schapsparken verschilt volgens de bewindman niet wezen lijk van die in andere gebieden. Wat betreft de recreatieve voorzieningen ter plaats merkte de heer Wallis de Vries op dat wanneer deze zouden leiden tot ontoelaatbare schade, verplaatsing of zelfs opheffing van dergelijke voorzienin gen overwogen moet kunnen worden. De Staatssecretaris kondigde vervolgens het binnenkort gereedkomen van de studie 'Bebouwing en Landschap' aan, waarin de samen hang van de doelstellingen van landschapsparken en de daarin voorkomende bebouwing wordt onderzocht. De re sultaten zullen in het eindadvies van de Commisie Ver hoeve hem goede procedures zal aanreiken voor de verwe zenlijking van een beleid ter zake. Op dit punt zal echter op alle overheidsniveaus moeten worden samengewerkt om waardevolle landschappen te behouden, te ontwikkelen en maatschappelijk te laten functioneren. Geen 'stilstandsgebieden' De essentie van een deel van de kritiek komt er mijns inziens op neer dat in het voorgestelde beleid te sterk en te eenzijdig de nadruk zou worden gelegd op natuur- en landschapsbescher ming. Bovendien zouden de voorgestelde maatregelen te con serverend werken en zouden de kansen ten aanzien van leef baarheid en ontplooiingsmogelijkheden in Nationale Land schapsparken niet hoog moeten worden aangeslagen. Boven-' dien zou de betiteling 'park' deze kritiek versterken en bevesti gen. Niets is minder waar. Ik wil nog eens benadrukken dat het zeker niet mijn bedoeling is om van Nationale Landschapspar ken' stilstandsgebieden' te maken; het worden geen openlucht musea waar voor moderne ontwikkelingen en vooruitgang geen plaats is. Waar het wel om gaat is dat bij de inpassing van gewenste en nodige ontwikkelingen extra aandacht wordt be steed aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden die in die gebieden onmiskenbaar aanwezig zijn. Ik ben ervan overtuigd, dat indien deze extra aandacht en priori teitsinstelling zouden ontbreken de (historische) karakteristiek in ons nationale landschap voor een groot deel verloren gaan. Teneinde een doelbewust beleid op dit punt nodig te maken zal de overheid in Nationale Landsschapsparken prioriteiten moe ten leggen om de herkenbaarheid en aantrekkelijkheid van onze leefomgeving te behouden. Naast het natuur— en landschaps behoud zijn de landbouw, de openluchtrecreatie en het 'wonen' in de breedste zin van het woord, wel de belangrijkste facetten van het landschapsparkenbeleid. Hoewel het wonen vooral voor Bij het vraagstuk van de wereldvoedselvoorziening moeten we ons niet te zeer blindstaren op de wereldmarktsituatie van het moment. Ook in tijden dat het aanbod op de wereldmarkt overvloedig is en de prijzen laag, laat de voe ding in grote delen van de wereld veel te wenden over. Er is immers sprake van structurele tekorten in de wereldvoed selvoorziening. Het gebrek aan koopkracht in de arme landen, de vaak te geringe eigen produktie en de relatieve snelle bevolkingsgroei spelen hierbij de belangrijkste rol. Dit o.m. zei minister Van der Stee bij gelegenheid van de sluiting van de 31e Algenene Vergadering van de Europese Agrarische Confederatie die van 10 - 14 septenber 1979 werd gehouden in het RAI-congrescentrum te Amsterdam. Terwijl de produktiegroei na 1945 in de geïndustrialiseerde landen geleid heeft tot een groter aanbod per hoofd van de bevolking, is in de arme landen het meerdere praktisch volledig opgeslokt door de bevolkingstoename. De naar hoeveelheid, maar vooral in kwalitatief opzicht povere voedselvoorziening is daarom weinig of niet verbeterd. De afhankelijkheid van import en voedselhulp is er in vele landen niet minder op geworden. En dit terwijl de grote prijsstijging van energie en kunstmest hun economische posjtie in veel gevallen nog aanmerkelijk heeft verzwakt. Dit is een structureel probleem, dat in bepaalde om standigheden echter desastreuse vormen kan aannemen. In tij 4 wat betreft de karakteristieke, streekeigen bebouwing u onge twijfeld het meest zal interesseren, wil ik. voordat ik daarop inga toch ook iets zeggen over de andere twee facetten. De meeste potentiële Nationale Landschapsparken bestaan grotendeels uit agrarische cultuurlandschappen. In feite is de landbouw daar de belangrijkste grondgebruiker Vanzelfsprekend geldt daarvoor dat ontwikkelingen ter verbeteringen van inkomen en werkom standigheden mogelijk moeten blijven. Ik wil er uitdrukkelijk op wijzen dat de aanpak van de problematiek in de relatie landbouw/natuur-en landschapsbehoud binnen een Nationaal landschap in principe niet anders dan daarbuiten. Het verschil zit hem vooral hierin dat vanwege de hoge waarden op een relatief groter areaal landelijk bestaande beleidsmaatregelen zullen worden toegepast. Behalve het planologisch instrumen tarium is in dit verband het instrumentarium van de Relatienota van essentieel belang. In de Relatienota wordt onderscheid ge maakt tussen die in gebruik en beheer blijven bij boeren, maar waar met behulp van regelingen een op het natuur-en land schapsbeheer afgestemd grondgebruik wordt gerealiseerd (dat zijn de beheersgebieden); daarnaast zijn er bepaalde gronden met zo'n hoge kwaliteit en grote kwetsbaarheid dat daar een gericht natuur-en landschaptechnisch beheer nodig is en die daarom door een natuurbeschermingsinstantie moeten worden verworven (de zogenaamde reservaatsgebieden). In de beheers gebieden kan de boer op basis van vrijwilligheid een beheers overeenkomst afsluiten. Voorts introduceert de Relatienota onderhoudsovereenkomst voor uit het oogpunt van natuur en landschap van groot belang zijnde landschapselementen, zoals den van hoge wereldmarktprijzen van basisvoedingsmiddelen worden deze voor arme landen die op import aangewezen zijn, onbetaalbaar. Verder kunnen misoogsten in arme landen des astreuse gevolgen hebben, ook bij normale wereldmarktprijzen en omvangrijke voedselhulp. Kan de wereld de groeiende be volking van voedsel voorzien? Afgezien van oogstfluctuaties heeft de groei van de voedselproduktie de bevolkingsgroei bij gehouden. Verder zijn er nog grote mogelijkheden om de wereldvoedselproduktie te vergroten. Wat betreft de wereld voedselvoorziening zijn wij niet op weg naar een afgrond. Wel trekken wij op langs een afgrond. En van tijd tot tijd valt een aantal van de zwaksten erin. Dit beeld doortrekkend moet de concyasie zijrr de weg moet wat verlegd worden. En wel zo, dat er steeds voldoende ruimte tussen ons en het ravijn blijft. Deze ruimte kan wat vergroot worden door het aanleggen van reser ves. Niet alleen voor voedselhulp, maar ook als instrument voor een grotere stabiliteit van de wereldmarkten. Daarnaast moet de voedselproduktie in de ontwikkelingslanden zelf worden ver groot. Tegen deze achtergrond acht minister Van der Stee heteen goede zaak dat de laatste tijd de accenten wat verlegd zijn wat betreft de prioriteiten in het ontwikkelingsbeleid. De versterking van het platteland en daarmee van de landbouw drijgt nu zowel bij de internationale organisaties als in veel ontwikkelingslanden zelf, een hogere*prioriteit dan vroeger. Ook uit het oogpunt van werkgelegenheid is dit verstandig. Tussen nu en het jaar 2000 zal het arbeidsaanbod in de arme landen met naar verwachting 500 min arbeidskrachten toenemen. Een belangrijk deel hiervan zal in de agrarische sector moeten worden opgevangen. bijvoorbeeld houtwallen, bosjes, hagen, knotbomen en graften. De Nota Landelijke Gebieden vermeldt dat in Nederland op langere termijn maximaal lOOOOOha beheersgebied en 100000ha reservaatgebied zal worden aangewezen. Thans is een procedu re gaande waarbij 86000ha beheers- en reservaatgebieden bij voorrang kunnen worden aangewezen en waarvan een belang rijk deel zal liggen in de Landschapsparken. Maar nogmaals: in de regel zal op het grootste deel van de agrarische gronden in Landschapsparken de agrarische bedrijfsuitvoering niet wezen lijk worden belemmerd. T evreden Dat na een paar jaar experimenteren in een aantal gebieden de gedachte begint door te dringen dat behalve dat het zo ge wenst is, het waarachtig ook zo kan, stemt mij zeer tevreden. Ik heb er behoefte aan om ook mijn persoonlijke gevoelens over deze aangelegenheid tot uitdrukking te brengen. Het is voor mij een prettige opdracht om onze waardevolle karakteristieke landschappen te behouden, te bewaren en verantwoord te ont wikkelen. Maar een bewindsman moet vooral praktisch zijn, moet de uitvoering van het beleid vanuit de realiteit van de mogelijkheden stimuleren en tot ontwikkeling brengen. Daarbij stuit je op allerlei administratieve procedures, belangentegen stellingen en zelfs krampachtig vastgelopen situaties. Dat kan niet anders, maar ik wil door die procedures en discussies heen kijken naar het uiteindelijke doel, een leefbaar en herkenbaar Nederland met mooie gebieden, als een boodschap naar de toekomst blijven uitstralen. Zo was het, zo is het geworden en zo zal het daar voor de toekomst moeten blijven omdat het een waarde in zich zelf heeft die herkend en genoten zal moeten kunnen worden tot in lengte van jaren, aldus de staatssecretaris. -Bij het doornemen van de Landbouwbegroting 1980 en daarbij behorende Miljoenennota moet men wel tot de conclusie komen dat het hier om weinig opwindende lectuur gaat. Dat kan overi gens zowel positief, als negatief uitgelegd worden. Positief, om dat de cijfers aangeven dat het mes van de bezuinigingen deze keer de Landbouwbegroting niet extra heeft geraakt. Negatief, omdat de toegebrachte gaten van de laatste jaren onvoldoende worden gedicht omdat er op een aantal punten sprake blijft van vaagheid in beleid. Ongetwijfeld wel zal opwinding de opmerking in het kader van het zuivelprobleem veroorzaken. De minister sluit niet uit dat een oplossing mogelijk ook in de richting van beperking van interventies gezocht zal moeten worden, zeker als andere wegen onvoldoende uitkomst zouden bieden. Voor zover hieruit blijkt dat de minister in principe alle mogelijke oplossingen wil onder zoeken, ben ik het met hem eens. Of het nu wel zo verstandig was deze mogelijkheid hier apart te noemen, met de komende zuivel- gesprekken voor de deur, betwijfel ik. Zoals gewoonlijk biedt de paragraaf over het (EG)-landbouwbe- leid weinig nieuws. Natuurlijk staat de Memorie van Toelichting weer vol met cijfers omtrent produktiewaarde, export, aantal bedrijven en inkomensontwikkeling. Deze cijfers samenvattend moeten we tot de conclusie komen dat de agrarische sector één van de bestlopende onderdelen van onze nationale economie is, waarbij helaas alleen de inkomensvorming van de producenten aan de basis, de boer en tuinder dus, doorlopend achterblijft. In feite komt het erop neer dat de consument voortdurend te weinig betaalt voor de bijdrage die boeren en tuinders aan het voedsel pakket leveren. Het gat dat daardoor ontstaat kan onmogelijk voldoende gedicht worden door het geld dat in de landbouwbegroting voor allerlei vormen van direkte en indirekte bijdragen en subsidies aan de agrarische sector wordt uitgetrokken. Zoals bekend is deze bij drage, vooral gericht op versterking van de produktiestructuur. de laatste jaren behoorlijk aangetast. Zo kwam het Ontwikke- lings- en Saneringsfonds met een levensgroot gat in de begroting te zitten, waardoor de bijdrage van de overheid voor 1980 wel met de helft moest worden vergroot om tenminste de aangegane verplichtingen te kunnen voldoen. Helaas wordt daarmee nog nauwelijks nieuwe beleidsruimte gecreëerd om naast de terecht aangegeven prioriteitsonderwerpen bedrijfsverzorgingsdiensten en mestbanken, nog veel meer te kunnen aanpakken. Lichtpunt is hier dat de minister in elk geval zijn toezeggingen op het punt van de keuringskosten volledig in de begroting reali seert. Ook bij een andere post ter versterking van de structuur, de cultuurtechnische werken, vragen wij ons af of het wederom bevriezen van de uitgaven over enige tijd niet tot een financie ringsprobleem bij de ruilverkaveling zal leiden. Of wordt van de stagnerende ontwikkeling ten aanzien van het beheersovereen- komstenbeleid een vertragende werking op de uitvoering van ruilverkavelingen verwacht? De vage opmerkingen over het niet naar wens verlopende beleid ten aanzien -van beheersovereenkomsten, maken wel duidelijk dat we hier maar harder onze eigen lijnen als agrarisch bedrijfsleven moeten gaan trekken; zeker waar het gaat om de vraag waar de grens tussen basis en aanvullend beheer moet liggen. Uit de dikke stapels brieven is mij tenslotte vooral nog opgeval len dat de minister letterlijk schrijft alsnog de formatie ten behoeve van de voorlichting voor 1980 te handhaven". Met an dere woorden als de boeren straks voor bepaalde werkzaamheden van de voorlichting eenmaal betalen, zit het er niettemin in dat de formatie toch weer wordt ingekrompen. Ik blijf dan ook van mening dat we ons hier op alle fronten tegen deze betaling moe ten blijven verzetten. Zeker nu uit deze begroting blijkt dat men blijkbaar uiterst onzorgvuldig met de afpaling van onderwerpen waarvoor men betaling vraagt, te werk gaat. Heette het in juni nog dat "bepaalde kosten die de overheid moet maken bij finan ciële faciliteiten in rekening bij betreffende boer of tuinder zullen worden gebracht", nu wordt het woordje financieel al weggelaten en wordt blijkbaar de weg naar ook andere bijdragen reeds geo pend. LUTEIJN

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1979 | | pagina 4