KNLC KOMMENTAAR
gropatax
«TO
ft m
H et sociaal-economisch beleid in ons land is de laatste dertig
jaar in sterke mate mede gevormd via de permanente overleg- en
adviesorganen, die door overheid, werknemers- en ondernemer
sorganisaties zijn tot stand gebracht in de vijftiger jaren. Het
meest in het nieuws is in dit kader wel de Sociaal-Economische
Raad (SER), het toporgaan van de publiekrechtelijke bedrijfsor
ganisatie. Via de SER kunnen werknemers- en werkgeversorga
nisaties, aangevuld met een 15-tal onafhankelijke kroonleden,
zich uitspreken over vrijwel allerbelangrijke sociaal-economische
en in feite maatschappelijke zaken die zich voordoen. Die in
spraak van het bedrijfsleven heeft er gedurende de vijftiger en
zestiger jaren sterk toe bijgedragen, dat we in Nederland een vrij
goed sociaal-economisch klimaat kenden, met een grote mate
van arbeidsrust. Immers, werkgevers en werknemers participeer
den in feite mee in het regeringsbeleid. Langzamerhand is daar
verandering in gekomen. Enerzijds brachten nieuwe problemen
en onderhandelingsmethodieken met zich mee, dat werkgevers
en werknemers vaak wat minder bereidheid toonden om te
trachten tot gezamenlijke standpuntbepaling te komen. Dat be
tekent de laatste jaren steeds meer verdeelde adviezen van de
SER.
W at is er eigenlijk met de Onteigeningswet aan de hand en
waar maakt men zich zo druk om? Het gaat met name over de
prijs, die voor landbouwgrond betaald moet worden. Artikel 40
van de wet geeft hiervoor een regeling. Dit artikel bepaalt, dat
bij onteigening de werkelijke waarde van de grond ver
koopwaarde) moet worden betaald. Wat is deze werkelijke
waarde? Het is duidelijk, dat in ieder geval de agrarische waarde
moet worden betaald. De problemen ontstaan echter als de
grond een andere dan agrarische, zgn. rendabele, bestemming
heeft gekregen of zal krijgen, in de meeste gevallen woning
bouw. Men spreekt dan over de waarde van de grond als "ruwe
bouwgrond".
I n de fiskale literatuur hebben de wenselijkheid en de
uitvoerbaarheid van een konsumptiebelasting regelmatig de
aandacht. Een konsumptiebelasting wordt in
Over Grond-
en
Pachtzaken
Wijziging onteigeningswet
Inspraak
Nieuwe overlegvormen
3
1
De intensieve veehouderij in de nederlandse landbouw
Rl eeds jaren is de grondpolitiek een heet hangijzer. Zo is men
onder meer van mening, dat de Onteigeningswet op bepaalde
onderdelen moet worden gewijzigd. In de regeringsverklaring van
het kabinet Den Uyl in 1973 werd gesproken over een nieuwe
grondpolitiek om speculatie tegen te gaan.
Daarom moest er een voorkeursrecht van gemeenten bij verwer
ving van onroerend goed komen en moest de vergoeding bij
onteigening naar gebruikswaarde geschieden. Gesteld werd dat
de overheid in belangrijke mate. met name door bestemmings
planvoorschriften, bepaalt in welke richting de bebouwing zich
zal ontwikkelen en welke bebouwing er zal komen. De regering
achtte het gerechtvaardigd, dat maatregelen werden getroffen
om te bereiken, dat de waardestijging van onroerend goed niet
zondermeer de grondeigenaar ten deel zou vallen. Een juister
uitgangspunt werd het gebruik dat van de grond gemaakt werd
geacht; het bestaande gebruik zou immers de waarde bepalen,
wanneer er geen verandering zou plaats vinden. De afloop is ieder
bekend. Het kabinet viel begin .1977.
Waarschijnlijk zal het Kabinet Van Agt binnen afzienbare tijd
weer de grondpolitiek behandelen. De storm is inmiddels losge
barsten.
Soms heb ik weieens de indruk dat de SER-zitting niet veel meer
is dan een bijzonder soort persconferentie, waar een ieder ver
halen voor de publiciteit voordraagt. Aan de andere kant hebben
de respectievelijke regeringen de laatste jaren ook tot een verval
van de SER-invloed bijgedragen. Vooral dan door, weliswaar de
SER te bedelven onder adviesaanvragen, maar uiteindelijk prak
tisch alle adviezen in de wind te slaan. Dat is te billijken bij
verdeelde adviezen. Helaas worden ook adviezen, waar wel een
In de Nederlandse intensieve veehouderij, die ca. 14% van de
produktie van de land- en tuinbouw voor haar rekening neemt,
zijn ruim 40.000 arbeidsplaatsen. Te zamen met de mengvoede
rindustrie, de slachterijen en de vleeswarenindustrie omvat de
direkt met de sektor verbonden werkgelegenheid meer dan 70.000
arbeidsplaatsen. De export van varkens-, pluimvee- en kalfsvlees,
voornamelijk naar landen van de Europese Gemeenschap, is van
groot belang.
Intensieve veehouderij hoofdzakelijk in het oosten en zuiden
van het land.
De produktie van de intensieve veehouderij is sinds 1960 meer
dan verdubbeld. Vooral de varkenshouderij is sterk gegroeid en
neemt thans ca. 70% van de produktie in deze sektor voor haar
rekening. De leghennenhouderij heeft zich op ongeveer het
zelfde niveau gehandhaafd, terwijl ook de slachtkuiken- en
vleeskalverenhouderij na een snelle opkomst in de zestiger ja
ren, zich hebben gestabiliseerd.
De groei van de intensieve veehouderij heeft vrijwel uitsluitend
plaatsgehad in het oosten en zuiden van het land. waar thans
80% van de landelijke produktie is gekoncentreerd.
Minder gemengde bedrijven door specialisatie en opheffing.
Op ongeveer een derde van de agrarische bedrijven in Neder
land komt intensieve veehouderij van enige omvang voor.
Hieronder zijn veel nevenbedrijven. Het aantal gemengde be
drijven met intensieve veehouderij neemt echter snel af. o.a. als
gevolg van specialisatie en door opheffing van kleine gemengde
bedrijven wegen het ontbreken van een opvolger.
De eigenaar zal geen genoegen meer nemen met de zuiver
agrarische waarde, er ontstaat een prijs die hoger ligt. Is dit zo
vreemd?
In het algemeen gaat het (ok laat grond, die aan wegen ligt,
buiten beschouwing) om betrekkelijk geringe bedragen boven
de agrarische waarde.
Naar mijn mening is dit volkomen terecht. De eigenaar vraagt
niet aan de gemeente of zij zijn grond a.u.b. wil kopen. Hij word)
daartoe gedwongen.
Om dan (regeringsverklaring 1973) van spekulatic te spreken, is
in de meeste gevallen volstrekt onterecht. Vaak is de boer bij een
onteigening de dupe; hij wil immers geen geld, maar grond. En
dan te bedenken, dat de uitgifteprijs van grond voor woning
bouw bijna nergens meer lager ligt dan 100,— per ca. (exkl.
18% B.T.W. overigens).
duidelijke richting door de werkgevers en werknemers gezamen
lijk aan is gegeven, vandaag de dag ook heel gemakkelijk terzijde
geschoven.
.A. 1 met al lijkt de wijze waarop we sedert de vijftiger jaren als
regering, werkgevers en werknemers met elkaar overleg plegen
aan een grondige herbezinning toe. De massa sociaal-economi
sche en maatschappelijke problemen die voor de tachtiger jaren
op ons af komen, rechtvaardigen zeer zeker een verbetering van
de besluitvormingsprocedures. Het zal duidelijk zijn dat daarbij
ook de rol en de positie van de Tweede Kamer betrokken moeten
worden. Het wordt steeds duidelijker, dat het hedendaagse Par
lement met zijn beperkte uitrusting volstrekt niet meer bij de tijd
is waar het onze hele ingewikkelde sociaal-economische proble
matiek betreft. Dat betekent in feite onvoldoende democratisch
tegenspel tegen de 15 a 16 zware ministeriële bureaucratieën.
Ook binnen onze landbouwwereld is het goed zich af te vragen of
onze besluitvormingsprocedures nog wel bij de tijd zijn en vol
doende ruimte laten voor reële medezeggenschap van boeren en
tuinders en hun medewerkers. Het is duidelijk dat hier steeds een
centrale taak ligt voor de standsorganisaties, landelijk maar ze
ker ook gewestelijk. Het komt er daarbij vooral op aan, dat de
gekozen bestuurders/bedrijfsgenoten voldoende mogelijkheden
hebben om wezenlijk het beleid te bepalen.
Binnen alle organisaties, waarmee we in de landbouw worden
geconfronteerd, binnen het Landbouwschap en de produkt-
schappcn en zeker ook binnen onze somtijds zeer groot geworden
agrarische coöperaties. Dat vergt in de eerste plaats goed toe
gerust en getrainde bestuurders en een zodanige vergoeding, dat
het ook mogelijk is om de beste mensen daarvoor te kiezen. Het
vereist ook dat met name de gewestelijke centrale standsorgani
saties over een goed apparaat kunnen beschikken, dat voldoende
tegenspel kan bieden ten opzichte van de 'ambtelijke macht'
waarmee we ook in de agrarische wereld steeds meer te maken
krijgen. Aan beide zaken hopen we vooral ook binnen onze
KNLC-geledingen de komende tijd meer aandacht (en geld) te
kunnen besteden. LUTEIJN
Op veel gemengde bedrijven had de intensieve veehouderij tot
voor kort slechts een aanvullende funktie naast de melkvee
houderij. Door vergroting van het aantal varkens, pluimvee of
vleeskalveren en met het soms gelijktijdig beëindigen van de
melkveehouderij, neemt het aantal gespecialiseerde
bedrijven toe. De helft van het aantal varkens en ca. 70% van de
vleeskalveren, leghennen en slachtkuikens bevinden zich thans
op bedrijven die zich op deze diersoorten gespecialiseerd heb
ben. Een toenemend deel van de produktie van de intensieve
veehouderij wordt voortgebracht op bedrijven zonder of met
weinig kultuurgrond. Vooral bij de leghennen-, vleeskalveren-
en slachtkuikenhouderij is dit het geval. De varkenshouderij
heeft nog overwegend plaats op bedrijven met meer dan 5 ha
grond.
Grotere veestapels
Het gemiddeld aantal dieren per bedrijf is in 5 jaar tijds ver
dubbeld. De produktie heeft in hoofdzaak plaats op bedrijven
met tenminste 250 slachtvarkens, 40 fokzeugen, 8000 leghennen
of 20.000 slachtkuikens. Deze bedrijven, ca. een kwart van het
totaalaantal, nemen ruim van de produktie voor hun reke
ning.
Landbouw-Ekonomisch Instituut
eze publikatie kan uitsluitend worden besteld door overschrijving van
13,75 op girorekening no. 41 22 35 t.n.v. het Landbouw-F.konomisch
Instituut te Den Haag. Vermeld dient te worden: "Zend publikatie no.
2.125".
De plannen van het kabinet Van Agt m.b.t. de Onteigeningswet
zijn nog niet exakt Wel heeft men een persbericht de wereld
ingestuurd, dat alleen maar voor onzekerheid heeft gezorgd.
In een interview in de Trouw van 5 juli j.l. is prof. De Haan
(gronddeskundige van het C.D.A.) zeer pessimistisch over de
plannen.
Als men alles overziet is helaas de enige konklusie betreffende
de wijziging van de Onteigeningswet: politieke stokpaardjes en
ontwetendheid onkunde).
Mr. H. van Es.
u e huidige inkomstenbelasting is gebaseerd op het sys-
teem van heffing zodra een inkomen wordt behaald.
Er wordt hierbij geen rekening gehouden, waarvoor dat
inkomen benodigd is.
De besteding van het inkomen is in dit systeem derhalve niet
van belang en dat is bij ondernemers een trieste zaak, omdat
zij hun bedrijven mede moeten financieren met ingehouden
niet verteerde) winsten. Indien deze winsten eerst nog
eens worden afgeroomd door de fiskus blijft voor eigen
financiering maar maximaal de helft over.
Andere landen kennen soms de mogelijkheid om niet aan
het bedrijf onttrokken winsten minder zwaar te belasten.
Zoals b. v. in Duitsland de vennootschapsbelasting twee ta
rieven kent, waarbij het tarief voor ingehouden winst be
langrijk lager is dan het tarief voor uitgedeelde winsten
Hierbij kan dan nog worden aangetekend dat dit hoge tarief
verrekenbaar is met de inkomstenbelasting van de natuur
lijk persoon, die het dividend ontvangt. Dus ook geen c.q.
belangrijk minder dubbele heffing dan bij ons nog wel het
geval is.
de regel omschreven als een belasting die niet het inkomen
maar de totale konsumptie van een individu tegen een pro
gressief tarief belast, waarbij het er niet toe doet uit welke
bron (inkomen of vermogensintering) die konsumptie wordt
gefinancierd. Ze wordt in de literatuur veelal bestudeerd als
een alternatief voor de huidige inkomstenbelasting.
Het verschil tussen de inkomstenbelasting en een kon
sumptiebelasting is allereerst, dat nu niet meer de inko
mensbaten belast worden, maar dat belast zullen zijn de
bestedingen van de persoon in kwestie. Besparingen hebben
daarom nog geen belastingheffing tot gevolg en daarmee is
het bezwaar, dat aan het begin van dit artikel door mij is
gesignaleerd met betrekking tot het huidige systeem, ver
vallen. Voorts wordt het door sommigen als een voordeel ten
opzichte van een inkomstenbelasting gezien, dat de aan
wending van privé-vermogenswinsten wordt belast. Want
dat is dan wel het gevolg.
K.onsumptie kan plaats vinden uit inkomen danwel uit
vermogen en omdat er geen scheiding meer is tussen be
drijfsvermogen en privévermogen, zal elke onttrekking uit
het vermogen bestemd voor konsumptie belast zijn.
Een vrijstelling zoals wij die thans nog kennen voor privé-
vermogenswinsten is er dan niet meer bij. Voorts wordt als
argument naar voren gebracht, dat een progressieve belas
ting die de totale konsumptie en niet het inkomen als
grondslag heeft, beter past in onze konsumptiemaatschap
pij, waarin iemands welstand en welzijn blijkbaar niet wor
den afgemeten aan zijn inkomen maar aan uiterlijke teke
nen van de aanwending van dat inkomen. Het zou recht
vaardiger zijn iemand te belasten terzake van de konsumptie
van zijn inkomen, dan ter zake van de verwerving ervan.
Een konsumptiebelasting geeft in de winstsfeer op het uit-
voeringsvlak voor de belastingdienst en belastingplichtige
voordelen, omdat de fiskale winstbepaling, zoals we die nu
kennen bij een konsumptiebelasting, niet langer noodzake
lijk is. Immers fiskaal is alleen nog van belang dat wordt
vastgesteld wat ten gunste van een individu voor konsump-
tieve doeleinden aan de onderneming wordt onttrokken of
uitgedeeld, dan wel wat door hem wordt ingebracht.
Tegenover deze in de literatuur genoemde voordelen staan
nadelen. Tot nu toe is nergens ter wereld een progressieve
konsumptiebelasting van de grond gekomen. Ook al mag
deze belasting in haar grondvorm misschien relatief een
voudiger lijken, in de praktijk zal zij door allerlei onver
mijdelijke verfijningen, bijvoorbeeld met het oog op een
malige grote konsumptieve uitgaven (boten e.d.) en tot de
vraag wat konsumptie (niet aftrekbaar) en wat besparing
(aftrekbaar) is, snel een gekompliceerde belasting worden.
En op dit laatste zitten we beslist niet te wachten, gelet op de
roep die er al jaren is: te komen tot een eenvoudiger belas
tingsysteem. En dat laatste zou ik U allen willen toewensen.
Veerbeek.