Gele roestbestrijding van perceel tot perceel
E PI PRE is een samen werkingsprojekt dat tot doel heeft om langs wetenschappelijke weg de bestrijding van gele roest in
tarwe zo veel mogelijk te begeleiden. Dit projekt ging in 1978 van start en is volgens Dr. J.C. Zadoks, lektor in de
Fytopathologie een sukses geworden mede dankzij de gulle medewerking van 300 tarwetelers en de landbouwvoorlich
ting. Het voornaamste kriterium was, wat is het rendement van een chemische ziektebestrijding. Er wordt daarbij gebruik
gemaakt van gedetailleerde kennis van gewas, schimmel en weer. De kennis wordt "op maat" gesneden voor ieder
geregistreerd perceel met behulp van door de teler zelf verstrekte gegevens. De adviezen van EPIPRE zijn dan ook
doelgericht en niet zoals de adviezen van de voorlichtingsdienst algemene adviezen. Overigens is EP1PRE slechts een
hulpmiddel bij de teelt, de teler blijft baas in eigen huis.
B
H,
D e kosten van een bespuiting bestaat uit 4 elementen. De
kosten van het bestrijdingsmiddel, de kosten van het gebruik
van trekker en spuit, de arbeidskosten en, in geval van spuiten
met een traktor, de verliezen ten gevolge van rijspoorschade.
De kosten van een bestrijdingsmiddel zijn bekend. De verliezen
ten gevolge van rijspoorschade hangt af van de breedte van de
spuitboom, het tijdstip en het aantal bespuitingen. De kosten
van gebruik van eigen trekker en spuit zijn gering en bedragen
7.50 per ha. De berekening van de arbeidskosten hangt af
van het bouwplan van het bedrijf.
EP I PRE projekt in 1978 suksesvol
Het projekt is een experiment geweest, dat ook in 1979 zal worden voortgezet, zij het in een iets gewijzigde vorm. Er
blijken opmerkelijke gegevens uit de bevindingen naar voren te komen, nl. dat er nog steeds door de boeren te veel naar de
"spuitkar" wordt gegrepen. Vaak is een chemische bestrijding niet nodig en als het dan toch wordt gedaan dan betekent
dit een onnodige kostenverhoging.
ij het EPI PRE projekt waren de volgende partners betrok-
de doelgroep: een driehonderd-tal-telers:
de geldschieter: het Nederlands Graan-Centrum;
de uitvoerder: het Laboratorium voor Fytopathologie van de
Landbouwhogeschool:
de voorlichting: het Konsulentschap te Wageningen en de
regionale voorlichters; en
de instituten: waaronder het I.P.O. met name te noemen is.
Het volgende ontlenen wij aan het praktijkverslag over 1978 dat
werd samengesteld door Ir. F.H. Rijsdijk en S. Hoekstra.
Het groeiseizoen 1977-1978
H et afgelopen seizoen is in verschillende opzichten een uit
zonderlijk seizoen geweest. De hoogte van de opbrengsten is
uniek voor Nederland (zie tabel 1). Ook de ziektesituatie was
bijzonder. Vroeg in het seizoen ontwikkelde zich op een aantal
rassen gele roest, maar afgezien daarvan waren er in grote delen
van het land ten tijde van de bloei geen ziekten van betekenis en
was de stand van de gewassen in het algemeen goed tot zeer
goed. Eind juni volgden enkele regenachtige weken; pas in de
maand juli trad op verschillende plaatsen van het land een late
maar zeer sterke graanluis ontwikkeling op. Deze late ontwik
keling heeft zowel teler als deskundige verrast.
Tabel 1. Gemiddelde opbrengstcijfers van EPIPRE-percelen on
derverdeeld in de belangrijkste rassen (gemiddeld over het gehele
land). Resultaten op grond van 75% van de percelen.
Aantal percelen
Caribo
Okapi
Anouska
Arminda
Nautica
Manella
Clement
Lely
Mengsels
Totaal gemiddelde
21
54
33
45
20
16
27
16
25
311
Opbrengst (16% vocht)
in ton/ha
7.1
7.5
7.4
7.6
7.5
7.2
7.1
.7.1
7.5
7.3
De gele roest in EPIPRE-percelen
EJ it de waarnemingen van de EPIPRE deelnemer^, en die van
het onderzoekteam bleek dat in de maand mei en de eerste week
van juni gele roest optrad in 20% van de EPIPRE percelen:
namelijk op de rassen Lely, Clement, Caribo, Manella en Ar
minda.
Op de 80 percelen met roest werd 18 maal gespoten op EPI-
PRE-advies terwijl op 26 percelen naar EPIPRE-maatstaf te
vroeg is gespoten (zie tabel 2). Voor deze 26 percelen zou over
igens wel een spuitadvies de deur uit zijn gegaan als de teler niet
zelf al gespoten had. De overige tegen gele roest uitgevoerde
bespuitingen (36 stuks) waren overbodig. Opmerking: indien
meeldauw van enige betekenis aanwezig was bij zeer lage roes-
taantasting is de bespuiting gerekend als "meeldauwbestrij-
ding" en niet als bestrijding van gele roest. Later in het seizoen
zijn op nog ongeveer 40 andere percelen zeer lage aantastingen
van gele roest aangetroffen.
Eén oorzaak van het toedienen van de te vroege en overbodige
bespuitingen is duidelijk. Ten gevolge van de enorme op-
brengstverliezen door gele roest in 1977, vooral op het ras Lely
in Centraal Nederland, hadden vele telers nog de schrik in de
benen: als zij roest aantroffen, hebben zij het zekere voor onze
kere genomen. Het vertrouwen in EPIPRE was nog niet groot
genpeg om adviezen op te volgen. In een eerste proefjaar is dat
overigens niet zo verwonderlijk.
Tabel 2. Beoordeling van de bestrijding van gele roest (met Bay-
leton) in EPIPRE percelen.
Volgens EPIPRE
Volgens
terecht gespoten
EPIPRE ten
onrechte
Aantal
Op advies
Te vroeg
gespoten
percelei
Kolom 1
Kolom 2
Kolom 3
Kolom 1 Vi
Caribo
2
2
2/2
30
Okapi
2
4
2/4
65
Anouska
1
-/I
40
Lely
9
13
6
22/6
27
Norda
2
2
2
4/2
10
Manella
9
- /9
22
Adamant
1
2
1
3/1
11
Clement
1
3
1
4/1
32
Arminda
6
/6
55
Nautica
3
- /3
25
Mengsels
1
- -
1
1/1
39
Diversen
2
4
6/- -
41
Totaal
18
26
36
44/36
397
tingen vanzelf verdwijnen. Ook bespuitingen tegen gele roest in
Manella en Nautica zijn tot nu toe vrijwel altijd zinloos, omdat
de aantastingen niet tot een schadelijk niveau oplopen.
Natuurlijk bestaat er de kans op het verschijnen van een nieuw
roestras (fysio), dat tot nog toe resistente rassen kan aantasten.
Maar juist door het intensieve roest-kijken in EPIPRE-verband
en door desamenwerking IPO-EPIPREzal een nieuw roestras
tijdig ontdekt worden. Treedt zo'n nieuw roestras op dan wor
den onmiddellijk de adviezen voor de kwetsbare rassen bijge
steld, zodat nog op tijd ingegrepen kan worden.
Gele roest in bestrijdingsproeven
O p een viertal plaatsen in ons land zijn, na kunstmatige in-
fektie, bestrijdingsproeven uitgevoerd tegen gele roest. Een on
derdeel van deze proeven was een vergelijking van het effekt
van 2x spuiten op van te voren vastgestelde tijdstippen met
bespuitingen op grond van EPIPRE-adviezen, bij een aantal
verschillende rassen. De resultaten zijn duidelijk. Bespuitingen
volgens EPIPRE-adviezen werken altijd even goed als spuiten
op van te voren vastgestelde tijdstippen; er is geen verschil in
opbrengst en spuiten volgens EPIPRE is goedkoper, omdat, met
uitzondering van zeer vatbare rassen (hier: Clement), met één
bespuiting volstaan is. Uit dezelfde proeven bleek ook dat het
ras Manella bij aantastingen van 15% op half juni nog geen
opbrengstverlies te zien geeft. Ter vergelijking: 15% komt over
een met meer dan 1000 zieke blaadjes per 10 m volgens het
telschema (of 130 blaadjes per 100 halmen).
De RIVRO-rassenproeven
Er is vrijwel geen verband tussen de in het algemeen lage
aantastingen en het effekt van afrijpingsziektenbestrijding.
Over de gehele linie is er wel een opbrengstverhoging waar te
nemen, maar in slechts enkele gevallen dekt deze de kosten van
bestrijding. In die gevallen, waar sterke opbrengstverhogingen
bereikt? werden, is in de regio een sterke aantasting door graan-
luizen waargenomen, vooral laat in het seizoen.
Zuid-Limburg vormt hierbij een uitzondering. Ook bij afwe
zigheid van sterke aantasting door graanluizen is een goede
opbrengstverhoging verkregen. De aantasting* van met name
meeldauw en bruine roest lag hier veel hoger dan elders in het
land.
Interessant is nog een RIVRO-rassenproef in Oostelijk Flevo
land, waar het effekt van afrijpingsziektenbestrijding alleen
vergeleken wordt met afrijpingsziektenbestrijding plus een be
handeling met Bayleton. In deze proef was duidelijk geen posi
tief effekt van Bayleton aanwezig met uitzondering van het ras
Lely.
In het geval van sterke luisaantastingen vermoeden we dat het
opbrengstverhogende effekt van afrijpingsziektenbestrijding
mede gevolg is van bestrijding van neveneffekten van die lui
saantastingen, nl. de zwartschimmels. In die situatie zou overi
gens meer bereikt zijn met bestrijding van de luizen zelf.
Samenvattend: kostendekkende opbrengstverhogingen door
bestrijding van "afrijpingsziekten" werden alleen verkregen als:
1ziektes als meeldauw en bruine roest in sterke mate aanwezig
waren, of
2. sterke luisaantastingen optraden.
Het verband tussen opbrengst en het gebruik van bestrijdings
middelen op EPIPRE-percelen
V an de meeste EPIPRE percelen zijn de opbrengsten en de
chemische bestrijding bekend. Met behulp van deze gegevens
kan geen uitspraak gedaan worden over bestrijdingseffekten per
perceel. Wel kan een algemene uitspraak gedaan worden over
de samenhang tussen toediening van bestrijdingsmiddelen en de
opbrengst. Er is daarbij speciaal gekeken naar het effekt van
Bayleton, Bavistin M en soortgelijke middelen.
Chemische bestrijding van graanluizen bleek gemiddeld een
500 kg/ha méér opbrengst te geven. Het effekt is het duidelijkst
in Centraal Nederland (zie tabel 3).
Toediening van Bayleton. Bavistin M etc. leidt gemiddeld niet
tot een betrouwbare opbrengstverhoging, ook niet na opsplit
sing per regio of per ras. Zo er al gemiddeld positieve effekten
waren, lagen deze aanzienlijk lager dan die van de luizenbe-
strijding van dit seizoen.
Tabel 3. Gemiddelde opbrengstcijfers van EPIPRE-percelen ge
baseerd op 75% van de percelen.
Een tweede oorzaak van overbodige bespuitingen is gebrek aan
inzicht in rasverschillen. Bespuitingen tegen gele roest op Ar
minda zijn altijd overbodig, omdat dit ras een tot nu toe zo
goede volwassen plantresistentie vertoont, dat vroege aantas-
Noord-Groningen
Oldambt
Noord-Friesland
Veenkoloniën
Haarlemmermeer
Wieringermeer
NOP en O. Flevoland
Z. Flevoland (RIJP)
Rivierklei
Zuid-Holland
Zeeuwse eilanden
Zeeuws-Vlaanderen
West Brabant
Zuid-Limburg
Aantal
percelen
25
16
18
7
14
19
44
12
6
26
41
40
25
18
Opbrengst Effekt van
(16% vocht) luizenbestrijding
(in ton/ha) (in ton/ha)
7.9
7.5
7.0
6.4
7.5
6.8
7.4
6.7
6.4
7.6
7.6
7.3
7.2
6.6
1.7
.0
Effekt sterk beinvloed ten gevolge van enkele percelen met extreem
hoge opbrengst.
- Onvoldoende gegevens beschikbaar.
Aantasting door ziektes op het moment van chemische bestrij
ding tegen meeldauw en/of afrijpingsziekten
.0
.0
- .5
.3
et is in de planteziektenkunde algemeen bekend dat aan
tasting van planten door schimmels lang niet altijd tot op
brengstverlies leidt. De meeste kuituurgewassen, en zo ook
wintertarwe, kunnen lage tot matige aantastingen van schim
mels als roesten en meeldauw verdragen zonder aantoonbaar
opbrengstverlies. Dus is spuiten tegen een ziekte op het moment
dat nog slechts enkele zieke plekjes in het gewas aanwezig zijn,
zinloos. Bladaantasting door meeldauw in wintertarwe veroor
zaakt alleen verlies als deze aantasting sterk is. Aantasting van
de aren door meeldauw leidt echter veel sneller tot aanzienlijke
verliezen. Belangrijke aantastingen treden slechts dan op als er
tenminste matig sterke aantastingen van het blad aan vooraf
gegaan zijn. Bestrijding van meeldauw kan dus uitgesteld wor
den tot het moment dat de aren verschenen zijn en er op het blad
tenminste een matige aantasting voorkomt, met uitzondering
van vroeg in het seizoen aangetaste percelen. Hiermee komen
we dan meteen op de problematiek van de afrijpingsziektenbe
strijding. Tot de afrijpingsziekten worden die ziekten gerekend
die na de bloei hun schadelijke werking uitoefenen. De belang
rijkste zijn meeldauw op de aren en bruine roest en Septoria op
de bladeren.
In verband met de wettelijke veiligheidstermijn moeten be-
spuitingen tegen afrijpingsziekten uiterlijk binnen de bloei uit
gevoerd worden.
Bij deze ziekten kan dus niet, zoals bijvoorbeeld bij de gele roest,
één of twee weken later nog eens bekeken worden hoe de aan
tasting verloopt om dan, zo nodig, alsnog een bestrijding uit te
voeren. Veel telers zijn er dan ook toe overgegaan om altijd een
afrijpingsziektenbestrijding uit te voeren. Zij beschouwen deze,
vrij kostbare, bespuiting als een verzekeringspremie.
Proeven van de laatste 5 jaar hebben echter aangetoond dat in de
meeste gevallen geen kostendekkende opbrengstverhogingen
bereikt worden.
De afrijpingsziekten meeldauw, bruine roest en Septoria kun
nen alle drie ook voor de bloei optreden. Hoe meer ziekte er
voor de bloei is, des te groter is de kans dat de ziekte na de bloei
een schadelijk niveau bereikt. Omgekeerd: een gewas dat vrij
wel gezond is tijdens de bloei, wordt hoogstens in een uitzon
deringsgeval nog zo zwaar getroffen door afrijpingsziekten dat
bestrijding meer dan kostendekkend zal zijn.
Er zijn nog geen harde kriteria gevonden voor de beslissing
wel-of-niet bestrijding van afrijpingsziekten. Toch heeft het
onderzoekteam getracht, aan de hand van een intern kriterium,
een beoordeling te geven van de bestrijding van meeldauw en
afrijpingsziekten in die EPIPRE-percelen waar voldoende ziek-
tegegevens beschikbaar waren. Van 250 bespuitingen bleek
volgens dit kriterium slechts 25% zinvol. Ter informatie van de
telers zijn deze beoordelingen, uiteraard met het nodige voor
behoud, opgenomen in het verslag per perceel.
De kosten van een bespuiting
Wanneer een graanteler in het "spuitseizoen" besluit of hij zijn
tijd zal besteden aan spuiten in tarwe of aan werken in bieten of
aardappelen, zal hij overwegen wat de meest profijtelijke tijds
besteding is. Volgens het PAGV gaat op een bedrijf met 60% of
meer granen arbeid, gestoken in wintertarwe gedurende het
spuitseizoen. niet ten koste van de overige gewassen, zodat ar
beid niet in rekening gebracht behoeft te worden. Zakt de hoe
veelheid granen in het bouwplan onder de 60% en worden
arbeidsintensieve gewassen als aardappelen en bieten ver
bouwd, dan is al heel snel besteding van arbeid in deze gewassen
financieel interessanter. De teler kan dan beter de loonwerker
bellen. Voorlopig zullen we voor EPIPRE-percelen twee cijfers
hanteren, te weten:
a. Kosten van bestrijding in eigen beheer zonder de arbeids
kosten, en
b. Kosten van bestrijding uitgevoerd door de loonwerkers.
De telers kunnen dan zelf bekijken welk cijfer op hun bedrijf
van toepassing is. De kosten van bespuitingen kunnen eenvou
dig omgerekend worden in kg tarwe, zodat direkt duidelijk
wordt hoeveel opbrengstverhoging nodig is om tenminste de
kosten te dekken.
Tabel 4. Twee berekeningswijzen van de kosten (uitgedrukt in kg
tarwe per ha) van Bayleton en Bavistin M in wintertarwe.
a. Bestrijdingsmiddel kg tarwe/ha
Bayleton 95
Bavistin M 150
b. Arbeid
Loonwerk 65
Zelf spuiten 20
c. Rijspoorschade
le bespuiting (ongeveer 2% opbrengstderving) 150 (geschat)
2e bespuiting (ongeveer 1% opbrengstderving) 75 (geschat)
Kosten per bespuiting in kg tarwe/ha
Loonwerk Zelf spuiten
Bafyleton le bespuiting) 310 265
Bavistin M le bespuiting) 365 320
Bayleton (2e bespuiting) 235 190
Bavistin M i(2e bespuiting) 290 245
In tabel 4 worden enkele voorbeelden gegeven van een derge
lijke wijze van kostenberekening van ziektebestrijding.
In het komende seizoen zullen aan dejfilers gegevens gevraagd
worden met betrekking tot bouwplan en eigen spuitapparatuur,
zodat, indien mogelijk, bij de adviezen de kosten van bespuiting
meegerekend kunnen worden.
6