Erf beplanting staat er, maar wat nu? De ene heg is de andere niet H et bestrijden van onkruid kan op drie ma nieren gebeuren: a) Schoffelen T. Loot, Leylandcypres' (vervolg) Taxus Groen blijvende heesters Bladverliezende heesterhagen omdat zij eendichtezode kunnen gaan vormen en daardoor het neerdalende regenwater meer tegenhouden dan de niet-zode-vormende zaadonkruiden. ONKRUIDBESTRIJDING Schoffelen is verreweg het meest eenvoudig en gemakkelijk uit te voeren. Bovendien is het effekt dat er mee wordt bereikt erg gunstig. Door te schoffelen bij droog weer zal het on kruid snel en doeltreffend afsterven. Door het schoffelen ontstaat er een dun laagje losse grond op de vaste ondergrond. Dit dunne laagje, snel uitdrogende losse grond houdt het verdampen van vocht uit de ondergrond tegen, doordat de dunne vochtkanaaltjes in de on dergrond verstopt raken door losse grond- deeltjes. De ondergrond blijft dus langer vochtig en dat is een belangrijk bijkomend voordeel. Tijdens droogteperioden in voorjaar en zomer kan dit Bij fimen wordt de bovenste 5 tot 10 cm van de bovengrond los geslagen en vermengd. Bij droog weer uitgevoerd leidt ook deze methode tot het snel afsterven van het onkruid. Een na deel is, dat wel eens beschadiging van de wor tels plaatsvindt. Ook kan veel frezen nadelig zijn voor de struktuur van de grond, c) Met chemische middelen (spuiten) Ook deze methode van onkruidbestrijding is niet gemakkelijk toepasbaar voor iedere bezit ter van een beplanting. Ze vereist naast ge schikte apparatuur ook goede kennis van zaken en ervaring. Afhankelijk van het gebruik van het juiste middel en de juiste dosering, alsmede van een passende weersituatie en het goede tijdstip van uitvoering, kan echter ook door spuiten een goede onkruidbestrijding plaatsvinden. Als nadelen van deze manier kan genoemd worden beschadigingen van de beplanting bij onzorgvuldige toepassing en de kans op struk- tuurbederf van de grond. De volgende middelen worden vrij veel ge bruikt: Dalapon; doodt alleen de grassen. Door dit middel wordt dus reeds de meest belangrijke konkurrent opgeruimd. Wanneer het eenmaal zo ver is, zijn er heel wat jaren voorbijgegaan de jonge beplanting voor achteruitgang of zelfs afsterven behoeden. Een ander bijkomende voordeel van schoffelen is dat de struktuur van de grond nagenoeg niet aangetast wordt. Dit is in de meeste gevallen gunstig voor de jonge beplanting, b) Met de frees Dit is een minder tijdrovende methode van onkruidbestrijding. Niet iedereen beschikt echter over een freesmachine. Hierdoor ligt deze manier niet binnen ieders bereik. Frezen wordt vooral toegepast op grotere oppervlak ten. Gramoxo; heeft een sterk aantastende werking op de groene delen van alle planten. Naast grassen en zaadonkruiden kan dus ook, bij on zorgvuldig spuiten of bij veel wind beschadi ging van de beplanting plaatsvinden. Simazin; een middel ter bestrijding van éénja rige onkruiden, die nog in het kiemstadium verkeren. Het moet dus toegepast worden op grond waarop nog nagenoeg geen onkruid zichtbaar is. De grond moet goed gesloten zijn. Het middel voorkomt onkruidgroeL Stafmedewerker Staatsbosbeheer, Fries Landbouwblad Er zijn in het verleden en er worden vooral ook de laatste tijd veel erfbeplantingen aangelegd. De aktie "Zet er een boom bij" van de gezamenlijke landbouworganisaties, Bedrijfsontwikkeling en Staatsbosbeheer heeft hier duidelijk toe bijgedragen. Het aantal men dat in de afgelopen jaren werd beplant loopt in de honderden. Het is daarom wellicht goed de aandacht eens te vestigen op de verdere verzorging van zo'n erfbeplanting. Als een beplanting er eenmaal staat zal zich immers bij velen de vraag voordoen: Wat moeten we er nu verder mee? Moeten we er nog iets aan doen of kunnen we alles maar gewoon laten groeien? Dit artikel geeft een beknopte, algemene richting aan voor de verdere verzorging van de erfbeplanting. EFFEKT Als de erfbeplanting pas is aangelegd, is het effekt ervan altijd gering. Vaak komen de kleine sprieterige struikjes ternauwernood boven het gras en onkruid uit; van een beschermende werking en van beschutting is nog geen sprake. Dit vormt voor vele bezitters van een pas aan gelegde beplanting wel eens een beetje een te leurstelling. Zij hadden er wat meer van ver wacht. Toen zij aan een erfbeplanting dachten, stonden hen een geheel ander beeld voor ogen. Zij dachten aan de met hoge bomen en struiken omgeven fraaie boerenerven, die je zo af en toe in het landschap tegenkomt; deze vormden voor velen het voorbeeld toen zij besloten tot het aanbrengen van een erfbeplanting. Die teleurstelling is begrijpelijk, want de tot volwasenheid uitgegroeide erfbeplanting is het uiteindelijke doel. Maar die fraaie, oude erf beplantingen zijn eens, lang geleden, ook aan gelegd met kleine boompjes en struikjes; eens waren dat ook onbetekende beplantinkjes. Na vele jaren kregen ze pas het karakter en de vorm, die ze nu hebben. Ze moesten groeien, zich ontwikkelen, en dat neemt tijd. GROEIOMSTANDIGHEDEN B eplantingen moeten groeien; hoe beter de omstandigheden des te beter gedijen ze, des te eerder beantwoorden ze aan de bedoeling van degene die ze heeft aangelegd. Om te groeien hebben bomen en struiken licht, vocht en voedsel nodig en een redelijke bo- demstruktuur. Is er te weinig licht, dan groeien ze te snel; is er geen vocht, dan verdrogen ze; is er onvoldoende voedsel in de grond, dan groeien ze te traag. Ze reageren altijd op de faktor die in het mini mum is; in een dichtgeslagen of dichtgetrapte grond groeien ze slecht, ook al is die grond nog zo rijk aan voedsel; als vocht, bodemstruktuur en voedselsituatie goed is en er is geen licht, dan groeien ze te snel en krijgen de struiken een lange, slappe vorm. ONDERHOUD O nderhoud heeft ten doel een normale ont wikkeling van de beplanting mogelijk te maken. Dit betekent dat de belemmeringen, die deze ontwikkeling in de weg staan, moeten worden opgeheven. Het onderhoud gedurende de eerste 3 a 4 jaar nadat de beplanting is aangelegd is erg be langrijk. De bomen en struiken zijn dan het meest kwetsbaar. Ze bevinden zich in een ge heel andere situatie dan op de kwekerij, waar ze vandaan komen. De jonge beplanting moet nieuwe wortels gaan vormen; de verspreiding van de wortels is nog gering. Het aanwezige licht vormt in deze periode doorgaans geen belemmering voor een goede groei. Anders ligt het met het vocht in de grond. Meestal is een tekort aan vocht er de oorzaak van dat een beplanting niet of onvoldoende wil groeien. (Een slechte bodemstruktuur en een tekort aan voedsel in de grond buiten be schouwing gelaten, omdat deze oorzaken in veel mindere mate voorkomen). Het opheffen van een tekort aan vocht zal in de meeste gevallen dan ook leiden tot groei. Hierbij moet overigens opgemerkt worden dat bomen en struiken vaak weinig groei vertonen gedurende het eerste jaar nadat ze zijn geplant; het blijft meestal bij het uitlopen van de bla deren. Vochtgebrek wordt vooral veroorzaakt door de aanwezigheid van onkruid. De vlak onder het grondoppervlak wortelende onkruiden geven het regenwater dat op de bodem valt geen ge legenheid door te dringen tot de dieper in de grond zittende wortels van de beplanting. Of, met andere woorden: de wortels van het on kruid verbruiken het water in de grond, waar door er een vochttekort ontstaat voor de be planting. Onderhoud betekent de eerste 3 a 4 jaar daar om in feite niets anders dan het bestrijden van het onkruid. Onkruid kan in verschillende vorm aanwezig zijn: grassen en zaadonkrui den. Grassen vormen de grootste belemmering De Leylandcypres (Cupressocyparis leylandii) is een onwaar schijnlijk snelle groeier. Sedert de zestiger jaren is hij hier in kuituur en heeft in die betrekkelijk korte tijd zijn verdiensten meer dan bewezen. De grootste verdienste is zijn snelle groei. Een plant van 50-60 centimeter van de kwekerij bereikt na twee groeiseizoenen in de tuin niet zelden een hoogte van twee meter. Ze kan goed geknipt worden maar tot op zekere hoogte kan dat knippen wat verwaarloosd worden, al gaat dat uiteraard ten koste van het strakke aanzien. Het heldergroene loof geeft een afscheiding van leylandcypres een fris karakter. De leylandcypres heeft één bezwaar, ze vormt in de volle grond geen goede wortelkluit en dat is voor een conifeer van levens belang. Gelukkig heeft de zogenaamde container-teelt hier uit komst geboden en worden de leylandcypressen in grote aantal len in pot gekweekt. In die potten vormen ze een prima wortel stelsel en is hergroei voor nagenoeg 100% gegarandeerd. Een goede aanschafhoogte is 40-60 cm, groter heeft weinig zin want snel groot zijn ze toch. De leylandcypres is in enkele jaren tijd vanwege haar snelle groei en grote windbestendigheid een zeer populaire haagconifeer geworden voor mensen die geen tijd hebben om te wachten op een eigenlijk veel mooiere heg. C.J. Nouse Beveland B.V. Die eigenlijk veel mooiere heg is de taxus-heg. De taxus is een hoogconifeer met een geweldige staat van dienst. De planten worden vele eeuwen oud en zulke grijsaards van hagen is hun leeftijd maar zelden aan te zien. Het opkweken van een fraaie taxusheg vergt enig geduld. Taxus weet zich heel fijn te vertakken, maar om die fijne vertakkingen te verkrijgen moet hij regelmatig getrimd worden. Door dat regelmatige trimmen wint de heg slechts langzaam maar niet temin gestaag aan hoogte en na verloop van een aantal jaren is het resultaat een donkergroene juweel van een heg. Donker groen is taxus de langste tijd van het jaar maar in het voorjaar en in de nazomer na het trimmen verschijnen de nieuwe twijgjes in een levendig brons waardoor die bejaarde heg de indruk geeft een ware verjongingskuur te ondergaan. Van taxus zijn een paar soorten als haagplant bruikbaar. De oudste en bekendste is de Taxus baccata die afhankelijk van het knipregiem tot een robuuste brede haag kan uitgroeien. Ten gerder zijn de hagen die van Taxus med(a Hicksii of Hillii gevormd worden. Dat tenger zijn heeft ook konsequenties voor de plan tafstand, want planten we Taxus baccata op 40 cm plantafstand dan is voor Taxus media Hicksii een plantafstand van 25-30 cm gewenst. Fijne groen blijvende hagen kunnen we verkrijgen met Lonieera pileata of nitida en Berberis stenophylla. Lonieera nitida, een kamperfoeliesoort, is door de fijne blaadjes en dichte vertwij- ging een van de aardigste, charmanste haagplanten. De zuur- bessoort Berberis stenophylla is eveneens fijnbladig maar de grovere vertakking en de venijnige stekels maken van deze aar dige haagplant een soort wolf in schaaps-kleren en dus nuttig daar waar weerbaarheid geboden is. De min of meer groen blijvende Ligustrum ovalifoHmn staat als ouderwets bekend. Niettemin blijft het een plant die onder moeilijke groeiomstandigheden kans ziet om een uitstekende haag te vormen. Een andere gouwe ouwe is de hulst. Groeit weliswaar langzaam maar wie er een jaar of wat tegen aan wil gooien heeft uitzicht op een exklusief stukje tuinbegrenzing. De laurierkersen behoren tot het grove slag plantenvolk. Vooral de robuuste, om haar forse groei veel gebruikte Prunus lauro- cerasus "Rotundifolia" is met haar licht groene grote bladeren een ruwe bonk die eigenlijk alleen onder bij zijn karakter be horende grove omstandigheden zou moeten worden gebruikt. Na het knippen van zo'n laurierheg worden de verknipte bla deren lelijk bruin hetgeen bepaald geen fraai gezicht is. Beter bruikbare gezinsleden van de laurierfamilie zijn "Caucasica" met donker groene bladeren en smallere groei en "Rheinvaanii" die als meest kompakte groeier een zeer fatsoenlijke heg weet te verwerkelijken. De haagbeuk Carpinus betulus is met haar fris groene blad een geliefde haagplant, al neemt ze soms een wat lange aanloop alvorens de sprong naar een vlotte groei te nemen. Net ais de beuk^agus sylvatica heeft ze de eigenschap dode bladeren lang bij zich te houden waardoor in winterse omstandigheden de doorkijk toch wat beperkt is. De beuk is een vrij forse haagplant die in grootschalige om standigheden en op goede beukegrond goed bruikbaar is. Heerlijk ouderwets zijn de hagen van meidoorn en veldesdoorn. Vooral in landelijke omstandigheden prima planten voor hagen bij boerderijtjes, rond moes- en fruittuinen en dergelijke. 13

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1979 | | pagina 13