"Cranendonck" in 1978
HET ONDERZOEK
H et proefbedrijf is inmiddels uitgegroeid tot 58 ha kuituur-
grond; momenteel is er 41 ha grasland en 17 ha snijmais.
D e kalveren worden in het voorjaar geënt tegen longwormen;
bij opstallen wordt behandeld tegen maagdarmwormen als on
derzoek van de mestmonsters dit nodig maakt. Alle dieren
worden in de herfst geschoren en preventief behandeld tegen
huidaandoeningen.
H et graslandgebruik wordt via de graslandgebruikskalender
gepland. Om steeds voldoende goed weidegras ter beschikking
te hebben, is een hoog maaipercentage gewenst.
H et ruwvoer wordt hoofdzakelijk gewonnen als voordroog-
kuil. De veldperiode is niet langer dan maximaal 5 dagen.
Steeds wordt op maandag gemaaid en op vrijdag ingekuild, zo
nodig wordt landbouwzout toegevoegd.
B elangrijke punten hierbij zijn de groei, immunitcitsopbouw
tegen maagdarmwormen en de benodigde arbeid.
Ir. J.L. Leidekker,
De bedrijfsorganisatie
Bedrijfsgegevens
Resultaten rundveehouderij
I
Gezondheidstoestand
Vruchtbaarheid
Graslandgebruik
Ruwvoederwinning
Het voeren van jongvee met stro en
krachtvoer
Vergelijking opfok kalveren op stal en in
de weide
Snijmaisonderzoek
ingenieur Veehouderij bij het Konsulentschap voor de
Rundveehouderij en de Akkerbouw te Waalre.
O nlangs is het jaarverslag 1978 van het proefbedrijf "Cranendonck" verschenen; dit jaarverslag geeft het reilen en
zeilen weer in het afgelopen jaar en bestaat uit het bedrijfsgedeelte, geschreven door de bedrijfsleider, en uit het
onderzoekgedeelte, geschreven door de onderzoekers.
De onderzoekers zijn afkomstig van de diverse instituten en proefstations, als PR, PAGV, ICW,
IMAG, IB en RIVRO; daarnaast wordt ook melding gemaakt van het eigen onderzoek en demon-
stratie-objekten.
Onderstaand volgt een verkorte weergave uit het jaarverslag; voor meer gedetailleerde informatie
gelieve men zich in verbinding te stellen met het proefbedrijf.
Het bestuur wordt gevormd door afgevaardigden van de
NCB, LLTB, ZLM en de CBTB; voorzitter is de heer Fr. Mik
kers.
Het bestuur wordt bijgestaan door adviseurs, afkomstig van de
Overheid en de Gezondheidsdienst.
Een aantal werkkommissies, als Onderzoekkommissie en Vete
rinaire Kommissie, heeft een uitvoerende taak en een nauw
kontakt met het bestuur garandeert dan ook een goede samen
werking.
De praktische werkzaamheden liggen in handen van de be
drijfsleider en zijn medewerkers, terwijl daarnaast de gestatio
neerde van het Proefstation voor de Rundveehouderij uit Le
lystad zorgt voor een goede toepassing van het lopend onder
zoek.
Een financiële bijdrage wordt verstrekt door de zuidelijke
standsorganisaties, het Landbouwschap, de CZOZ, CHV, Het
Ministerie en het Provinciaal Bestuur.
In het jaar 1978 werd in de melkafdeling een centrale verwar
ming aangelegd; door deze verbetering in de werkomstandig
heden hoopt het bedrijf ook aan de sociale omstandigheden van
het personeel tegemoet te komen.
De jongveehuisvesting is aangepast en daardoor zijn alle dieren,
ouder dan 14 dagen, gehuisvest in ligboxen. De afkalfstal is
opgenomen in een TV-circuit; door het aanbrengen van een
TV-installatie wordt de rust, zowel van de bedrijfsleider als van
de dieren, bevorderd. De plaats van het afkalven is in het on
derzoek betrokken; getracht wordt om door middel van waar
nemingen meer inzicht te verkrijgen over het afkalven in de
ligboxenstal, dus bij de andere dieren, of helemaal gescheiden
van de andere dieren, dus in een aparte afkalfstal. Een elektro
nisch krachtvoersysteem is op verschillende bedrijven reeds
aanwezig; op het proefbedrijf is dit systeem in de zomer van
1978 eveneens geplaatst; de eerste waarnemingen en aanpas
singen hebben er toe geleid dit systeem in het onderzoek te gaan
betrekken.
Het uitvalpercentage van de melkgevende koeien bedroeg in
1978 ongeveer 27%, wat overeenkomt met 32 stuks. Ongeveer de
helft werd afgestoten vanwege een te lage produktie.
V an de pinken konden 4 stuks (9%) en van de melkkoeien 9
stuks (8%) niet drachtig worden. 41% van de melkkoeien en 65%
van de pinken was meteen n$ de le inseminatie drachtig.
Het inseminatiegetal voor de melkkoeien bedroeg 2,25 en dat
van de pinken 1,47. Het aantal dagen tussen afkalven en defi
nitief drachtig worden is 89; de tussenkalftijd was 368 dagen.
n 1978 bedroeg het gemiddeld aantal melkkoeien 116 stuks;
eind 1978 was het aantal melkdieren opgelopen tot 124 stuks en
heeft daarmee zijn maximum bereikt. De melkproduktie per
koe bedroeg 5.650 kg met 3,88% vet en 3,37% eiwit. Ongeveer
51% werd als wintermeik afgeleverd, terwijl het aantal keren le
klas melk op 26 lag. Totaal werd er per koe 2.055 kg krachtvoer
verstrekt, waarvan in de zomerperiode 642 kg.
Gedurende het verslagjaar zijn er 130 dieren afgekalfd met 134
kalveren; 2 kalveren werden dood geboren en 3 kalveren stier
ven binnen 24 uur; van de overblijvende 129 stuks waren 63
vaarskalf.
Bij het afkalven worden de volgende maatregelen genomen:
a. ontsmetten van de navel met jodium;
b. opvang gedurende max. 14 dagen in eenlingboxen;
c. de eenlingboxen worden regelmatig schoongemaakt en
ontsmet; de 2 stallen worden om en om gebruikt;
d. het kalf ontvangt binnen een Vi uur na de geboorte de eerste
biest;
e. het kalf wordt gespeend bij 45 dagen bij een gewicht van
minstens 60 kg met een krachtvoeropname van 600-700 gram
per dag.
De koeien worden direkt ontsmet en tijdens de geboorte nog
maals 1 a 2 maal om besmettingskansen zo klein mogelijk te
houden.
De volwassen dieren worden minimaal 1 x per jaar onderwor
pen aan een klauwinspektie. Per 14 dagen gaan de koeien 3
achtereenvolgende dagen door een doorloop- of voetbad.
In 1978 had het proefbedrijf 39 ha grasland, met een maaiper
centage van 102; het maaipercentage van de eerste snede was 50,
terwijl het percentage uitmaaien 35 bedroeg. De totale kunst-
mestgift bedroeg 440 kg N per ha.
8ö% van het graslandareaal is ingezaaid met een BG3-mengsel.
12
Aan de verschillende teeltmogelijkheden van snijmais in kombi-
natie met andere gewassen werd ook aandacht besteed.
B ij een zware veebezetting of onder extreme weersomstan-
digheden kan op ruwvoer worden bespaard door jongvee tijdens
de stalperiode stro te voeren.
Gebleken is, dat op'stro met aanvulling van krachtvoer 'n goede
opfok van ouder jongvee te realiseren is. Naast een hoeveelheid
krachtvoer, nodig voor een groei van ca. 600 gram, kan gerekend
worden met 0,8 1,0 kg stro per dag per 100 kg levend gewicht.
Uit het onderzoek bleek, dat met het weiden op etgroen een zeer
goede groei is .verkregen, evenals de gemiddelde groei van de
stalgroep. Volledige weidegang heeft meer tijd gevraagd.
Het komende jaar zal het onderzoek misschien in iets aange
paste vorm, opnieuw uitgevoerd worden.
IC weekbestrijding in het voorjaar voor de teelt van snijmais met
dalapon of glyfosaat op oud grasland met veel kweek; op oud
bouwland werden deze middelen ook toegepast, waarbij ook het
effekt van vroeg of laat ploegen ingebracht werd.
Uit de resultaten bleek, dat glyfosaat geen nadelige invloed had
op het aantal planten en de opbrengst. De resultaten van dala
pon op bouwland waren goed, indien het middel voor het ploe
gen werd gegeven.
Een gras-roggemengsel als tussenteelt bij de verbouw van snij
mais, om zodoende meer ruwvoer te verkrijgen, is alleen zinvol,
indien er vroeg gezaaid kan worden en ongeveer half april een
redelijk oogstbaar gewas aanwezig is.
Het onderzoek van de bestrijding van vrijlevende aaltjes in snij
mais met het middel Curater wordt vervolgd; de eerste indruk is,
dat het gewas niet geremd werd in zijn ontwikkeling, terwijl bij
de uitbemonstering een sterke daling bleek van het aantal aalt
jes.
Een bespuiting met Maneltra borium op snijmais zou misschien
van invloed kunnen zijn op de kwaliteit van de maiskolven. Een
eerste voorlopige konklusie kan echter deze verwachting nog
niet ondersteunen.
De invloed van de zaaitijd op de opbrengst van snijmais is
duidelijk positief.
Gebleken is, dat het inzaaien eind april de hoogste opbrengst
gaf (in kg ds per ha).
De opbrengst en kwaliteitsverloop van snijmais tijdens de rij-
pingsfase.
Om de verliezen aan netto voederwaarde-opbrengst in de
praktijk door te vroeg of te laat oogsten te beperken, is tijdige
informatie over het verloop van de rijping en de ds-opbrengst
van groot belang. Gebleken is, dat de rijping van de kolf slechts
een globale maat is voor het ds-gehalte in de plant omdat het
ds-gehalte van het "stro" nogal sterk kan variëren. De ds-op
brengst steeg nog tot eind september toen een gehalte van 25%
werd bereikt.
Evenals in 1977 was in 1978 ook weer een demonstratieobjekt
met vroeg en laat ploegen met diverse zaaibedbereidingsmetho-
den.
Uit de resultaten bleek, dat vroeg ploegen (begin maart) een
hogere opbrengst gaf, zowel aan verse massa (0,9 ton meer) als
aan ds (0,8 ton meer) dan laat ploegen (eind april).
Uit het onderzoek met de mengteelt mais en soja bleek, dat als
de meeropbrengst van de mengteelt wordt omgerekend in geld,
daar de zaaizaadkosten mee kunnen worden gedekt. Door de
mengteelt wordt de onkruidbestrijding moeilijker en kostbaar
der, terwijl er grotere kans is op wild- en schimmelziekten. Het
geringe aandeel van de soja in de totale opbrengst en door de
grote oogstverliezen door legering, hielden in, dat de invloed
van de soja op de voederwaarde van de mengteelt klein was. De
uiteindelijke konklusie is, dat de mengteelt mais/soja te weinig
voordeel biedt.
Doordat'de aankoop van snijmais zich uitbreidt naar percelen,
die ver van het eigen bedrijf liggen, kan het voordeel hebben de
mais eerst op het betreffende perceel in te kuilen en later over te
kuilen dichter bij huis. Uit het onderzoek bleek, dat ingekuilde
snijmais goed kan worden overgekuild. De kuilkwaliteit en voe
derwaarde wordt, indien snel wordt overgekuild, nauwelijks
beïnvloed. Bij lagere ds-gehalten (23% of lager) kwam vrij snel
perssap vrij, wat ds-verlies tengevolge had; bij 28% ds was dit
niet meer het geval.
Het zaaiklaar maken van grond bij herinzaai van grasland werd
uitgevoerd om een vast en vlak zaaibed te verkrijgen. Het on
derzoek wordt uitgevoerd met een vorenpakkerkombinatie,
kultivatorkombinatie, vorenpakkerkombinatie en daarna in
zaaien met een zaaizaadkombinatie (de zogenaamde methode
"Reiling"), Beckervorenpakkerkombinatie en als laatste het
spoor aan spoor aandrukken. Uit dit onderzoek bleek, dat het
moeilijk is om een vlak en vast zaaibed te verkrijgen, waarbij
aangetekend moet worden, dat bij de methode "Reiling" een
werkgang uitgespaard bleef en de Beckermethode een extra
zware trekker vergde.
Uit het onderzoek met de gekombineerde maaischudapparatuur
(PZ - CKC), waarbij het effekt op het drogen van gras werd
nagegaan, bleek dat deze kombinatie het gras iets sneller
droogde dan gras, dat na maaien direkt is geschud. De droging
van de maaier met spreidelement kan worden vergeleken met
het effekt van maaien en direkt schudden en was dus ook iets
ongunstiger dan de gekombineerde maaischudapparatuur.
Uit het onderzoek over het droogverloop van trommelschudder
en cirkelschudder is het verschil in droogeffekt gering gebleken.
Het gebruik van beschermzeilen bij het inkuilen (i.p.v. grond)
werd op het ROC onderzocht met een dicht beschermzeil en een
open beschermzeil. Gebleken is, dat beide zeilen uit oogpunt
van afdekking en bescherming zowel voor- als nadelen hebben,
waardoor nog geen duidelijke voorkeur kan uitgesproken wor
den.
De spreiding van de krachtvoergiften over de dag bij hoogpro-
duktieve koeien zou volgens Duits onderzoek (evenals het
krachtvoer met ruwvoer te mengen) beter zijn dan de krachtvoer
in 2 keer te laten opnemen; het uiteindelijk resultaat is dan, dat
kort na het afkalven minder problemen bij de dieren zouden
zijn en dat het melkvetgehalte beter op peil zou blijven.
Op het ROC werd daarom een proef gestart met 2 en 4 keer
krachtvoer verstrekken tot 13 weken na afkalven naast een nor
maal rantsoen van snijmais (4 kg ds) en voordroog (onbeperkt).
Uit de resultaten bleek, dat het verschil te gering was om een
konklusie te kunnen trekken; herhaling van de proef lijkt ge
wenst.
Verdringen van gras door krachtvoer bij zomerstalvoedering. De
laatste jaren komt de vraag naar voren, hoe de verdringing zal
zijn bij systemen, waarbij minder gras wordt opgenomen, zoals
bij 's nachts opstallen of bij sterk vervuild grasland.
Op het ROC is met zomerstalvoedering een proef uitgevoerd,
waarbij in het ene geval dag en nacht gras beschikbaar werd
gesteld en in het andere geval alleen overdag gedurende 8Vi uur;
deze twee behandelingen werden gekombineerd met verschil
lende hoeveelheden krachtvoer. Uit de resultaten blijkt, dat er
toch verdringing optrad door bijvoeding met krachtvoer, ook bij
beperkte grasopname; de proef zal worden herhaald.
De invloed van houtopstanden langs graslandpercelen op de
droging bij de voederwinning.
Uit de voorlopige gegevens van dit onderzoek krijgt men de
indruk, dat er een relatie bestaat tussen de droogsnelheid en de
afstand tot de opgaande begroeiing; om meer zekerheid te krij
gen wordt dit onderzoek voortgezet.
In gebieden met snijmais wordt (soms te veel) drijf, mest gege
ven; op het ROC varieert de gift, op een meerjarenproefveld,
van 50 - 300 ton runderdrijfmest. Bij een dosering van 50 ton
wordt voorzien in de fosfaat- en kalibehoefte, terwijl voor stik
stof ongeveer 100 ton nodig is. Nagegaan wordt, wat met de
overgedoseerde mineralen gebeurt en hoe de uitspoeling is van
de diverse elementen.
Het laatste onderzoek, dat in het jaarverslag is opgenomen be
treft de vergelijking van Engelse raaigrassen onder beweidings
omstandigheden. Naast verschillen in produktie, blijken ook
andere eigenschappen als standvastigheid, wintervastheid,
ziekten enz. voor te komen. Na een aantal jaren leiden deze
gegevens tot het al of niet opnemen in de Rassenlijst.