nrs
Invloed van de zaaitijd op de
opbrengst van snijmais
Laat zaaien kost droge stof"
Onkruidbestrijding in
aardappelen
met
D e rassenlijst geeft een indeling in twee
groepen:
M,
Onkruidbestrijdingsadvies
voor graszaadpercelen
C.M. van Nostrum,
BAYER
Bedrijfsleven en Landbouwschap houden
agrarische exportdag
bedrijfsvoorlichter akkerbouw bij het Konsulentschap voor
de Rundveehouderij en de Akkerbouw te Waalre
1 n de praktijk wordt de zaaitijd van snijmais de laatste jaren geleidelijk aan wat ver
schoven naar een later tijdstip. Er wordt nogal wat snijmais pas na 10 mei gezaaid.
De ervaring is dat later gezaaide percelen best een goed, ja zelfs een fors gewas geven. Dit
geeft aanleiding tot de vraag of de huidige rassen wat anders reageren op later zaaien dan
de rassen die destijds bij het zaaitijdenonderzoek betrokken waren.
Hernieuwd onderzoek
Een en ander is aanleiding geweest om in
1978 enkele zaaitijdenproeven op te zetten met
rassen die thans gebruikt worden. Het onder
zoek in 1956/1958. waaraan het zaaitijdenad
vies is ontleend, had vooral betrekking op het
ras CIV 7. Zoals bekend leidde dit onderzoek
tot de konklusie dat de beste zaaitijd ligt tussen
20 april en begin mei. De vraag is dus of het
onderzoek 1978 aanleiding geeft om hierin
verandering te brengen.
Hier zien wij eveneens een daling van de dro-
gestofopbrengst vanaf de eerste zaaidatum.
Door een te grote variatie binnen de proef
konden geen duidelijke rasverschillen worden
aangetoond.
De konklusie mag wel zijn dat er geen aanlei
ding is gevonden om het advies omtrent de
zaaitijd van snijmais te wijzigen.
Rassenkeuze i.v.m. de zaaitijd
Zaaitijdenproef 1978 te Heino (H) en te Lelystad (L)
R.as: LG 11. Oogsttijden 30 oktober en 19 oktober.
opbrengst
zaai
ton
vers/ha
ds
ds verh. getallen
legering
datum
H
L
H
L
H
25/4
45
45
33,6
33,3
100
L
100
0%
6/5
47
48
28,9
29,6
91
94
0%
16/5
45
48
28,7
27,6
86
87.
20%
26/5
53
51
21,2
23,5
75
79
50%
Zoals te verwachten was, is de opbrengst vers
produkt bij later zaaien hoger. Het drogestof
gehalte is bij later zaaien echter aanzienlijk la
ger. Bij de laatste zaaidatum bleef dit beneden
de 25% waardoor de inkuilverliezen sterk gaan
toenemen. De drogestofopbrengst wordt vanaf
de eerste zaaidatum steeds lager. De op
brengstderving bedraagt circa 100 kg droge stof
per ha per dag.
De legering neemt bij later zaaien duidelijk toe.
Op de proefboerderij Cranendonck te Soeren-
donk werd een vergelijkbare proef opgezet met
maar liefst 6 rassen.
zaaidatum 24/4
ds-opbrengst 100
2/5 12/5
94 93
1rassen voor vroege en midden vroege oogst
t.w. LG 11, Blizzard qn Eta Ipho,
2. rassen voor midden vroege tot midden late
oogst t.w. Fronica, Goal, Campo, Capella
en Circè.
Rassen van de eerste groep geven, vooral in een
wat ongunstig groeiseizoen (koele zomer en
vroege nachtvorst in de herfst), een grotere
kans dat er geoogst kan worden met een dro
gestofgehalte boven de 25%. Vooral als om een
of andere reden wat later gezaaid moet worden
hebben deze rassen duidelijk de voorkeur.
Bij vroeg zaaien zou men echter enige voorkeur
kunnen geven aan rassen uit groep 2, mits men
niet persé heel vroeg wil oogsten. Later zaaien
geeft in het algemeen een wat betere opkomst.
"De meeste kans op een goed gewas krijgt u bij zaaien zodra grond en weer dit na 20 april toelaten
Om legering te voorkomen zou men bij laat
zaaien rustig wat minder zaaizaad per ha kun
nen gebruiken in de orde van grootte van 5.000
zaden per ha minder.
Grond en weer
ais kiemt pas bij een bodemtemperatuur
van 10°C. Vóór 20 april is de grondtempera-
tuur in het algemeen nog te laag voor een vlotte
opkomst. Een hoge droge zandgrond zal in het
algemeen wat sneller op temperatuur komen.
Deze gronden komen dan ook in aanmerking
voor vroege zaai. Dergelijke grond geeft een
wat vroegere ontwikkeling van het gewas en
ook bij een wat latere oogst blijft die grond
goed berijdbaar. Wat later oogsten geeft hier
geen problemen. Zodoende is er op hogere ak
kergrond wel enige voorkeur voor de rassen uit
groep 2. Lagere, wat nattere grond komt in het
voorjaar wat minder snel op temperatuur, geeft
een wat latere gewasontwikkeling en is in de
herfst wat eerder slecht berijdbaar. Dit zijn dan
ook de gronden die om een ras vragen uit groep
1, dus de wat vroegere rassen.
Uiteraard bepalen grond en weer uiteindelijk
het moment waarop gezaaid kan gaan worden.
In 't kort
De beste zaaitijd voor snijmais ligt nog
steeds tussen 20 april en begin mei.
Latere zaai geeft een langer en slapper ge
was, met een grotere kans op legering, een
lagere droge stof - c.q. voederwaardeop-
brengst en grotere inkuilverliezen.
Bij de bepaling van het tijdstip van zaaien
dient men uit te gaan van een normale tof
wat koele zomer, met kans op nachtvorst in
september.
Het verdient overweging om bij de rassen-
keuze rekening te houden met de zaaitijd en
de grondkwaliteit.
De uiteindelijke zaaitijd wordt mede be
paald door het weer en de toestand van de
grond.
Nu het voorjaar zich weer aandieöt, zal er op diverse per
celen nog een onkruidbestrijding moeten worden uitge
voerd.
Voor zover nodig en mogelijk kunnen uiterlijk deze maand
nog enkele volleveldsbespuitingen worden uitgevoerd
tegen diverse onkruiden.
Zaadonkruiden. Vooral in de lang openblijvende graszaadper
celen (b.v. in de herfst uitgezaaide percelen raaigras enz.) kun
nen nogal wat zaadonkruiden voorkomen, zoals kamille, muur
en ereprijs. Indien het hier in hoofdzaak om kiemplanten gaat
kan worden gespoten met tenminste 10 - 12 kg DNOC 50% per
ha, of 3 liter Basagran vloeibaar per ha. (minder goed op ere
prijs).
Ook het middel Herbogil vloeibaar (Dinoterb) kan worden ge
bruikt; dosering 5 liter per ha. Dit vloeibare, geelgekleurde
middel heeft in vergelijking met DNOC het voordeel dat het
zich gemakkelijker laat verwerken.
Belangrijk voor de goede werking is, dat de genoemde middelen
worden verspoten met een grove druppel en in minimaal 500
liter water per ha.
Gelet op het tijdstip zijn de zaadonkruiden in vele gevallen nu
reeds te groot geworden voor bovengenoemde middelen.
In die gevallen waar oudere planten moeten worden bestreden,
moeten noodgedwongen alsnog groeistoffen worden gebruikt,
(tot eind maart).
Bij een gemengd sortiment onkruiden kan men spuiten met
bromoxynil/MCPA/MCPP Certrol Combin-S in een dose
ring van 4 liter per ha.
Als er naast muur tevens kamille moet worden bestreden kan 4
liter BASAGRAN P per ha. worden gebruikt.
Het grootste effekt wordt verkregen als een bespuiting wordt
uitgevoerd bij een hoge relatieve luchtvochtigheid.
DNOC moet bij een bedekte lucht worden gespoten, de ioxynil
en bromoxynil bevattende middelen bij zonnig weer.
Kunnen we deze onkruiden pleksgewijs bestrijden dan moet
daar de voorkeur aan worden gegeven.
Akkerdistel. De bestrijding van de akkerdistel kan zonodig
10
(liefst pleksgewijs) worden uitgevoerd vóór het in de aar of
pluim komen van het gewas met 3 - 4 liter MCPA per ha. Een
latere toepassing kan oogstderving geven. Vooral timothee en
bosbeemd zijn zeer gevoelig voor laat gebruik van groeistoffen.
Kweekbestrijding. Vooral in de weidegrassen, doch ook in b.v.
veldbeemd en roodzwenkgras, moeten voorkomende kweek-
plekken en kweekkanten afdoende worden doodgespoten;
hiervoor zijn de volgende middelen te gebruiken: Gramoxone
(alleen verbranding) dosering 50 cc in 10 liter water. Dalapon
(bij groeizaam weer) dosering 200 gram in 10 liter water.
Ook de strooimiddelen prefix, Casoron-G en Fydulan-G kun
nen voor een pleksgewijze toepassing worden aangewend. Het
middel Fydulan-G heeft een bredere werking op kweekgras dan
de beide andere strooimiddelen doordat daaraan de component
Dalapon is toegevoegd. Voor een pleksgewijze toepassing is een
dosering van 1 kg per 100 m2 ruim voldoende.
Andere vermengingen. Waar dit nog niet plaatsgevonden heeft
wordt het nu tijd om met de opzuivering van de graszaadperce-
leó te beginnen. Zo mogelijk kan het vérwijderen van duist en
raaigraspollen en dergelijke met de hand gebeuren.
Voor een pollenbehandeling kan men ook van Gramoxone,
Prefix, Casoron-G of Fydulan-G gebruik maken.
Voor het verwerken van de strooimiddelen kan men een plastik
buis of een zgn. "Prefix-geweer" gebruiken. Voor het verwerken
van Gramoxone is het raadzaam om een afschermkapje om de
spuitdop te maken, waardoor er minder randwerking ontstaat.
Bijvoeging van een kleurstof aan de spuitvloeistof vergemakke
lijkt het werken.
Waarschuwing Chloor-IPC schade. Graszaadpercelen die direkt
naast of dichtbij uien- of luzernepercelen liggen waarin
Chloor-IPC voor onkruidbestrijding wordt gebruikt, kunnen
zeer ernstig worden beschadigd door overwaaien en dampwer-
king van dit middel.
Wij willen U hierop met klem attenderen omdat zich ieder jaar
weer schadegevallen voordoen. Het gras schiet dan niet door en
zelfs in een volgend jaar heeft men nog kiemschade.
(Cebeco-Handelsraad Graszaadbericht)
Het gezamenlijke exporterende agrarische bedrijfsleven en het
Landbouwschap houden op dinsdag 27 maart 1979 een "Dag
voor dp Agrarische Export". Op deze bijeenkomst die wordt
gehouden in het Nederlands Kongrescentrum in Den Haag, zal
het woord onder meer gevoerd worden door de heer dr. W.F.
Duisenberg, lid van de Hoofddirektie van de Centrale Rabo
bank en voormalig Minister van Financiën.
Eveneens wordt tijdens deze bijeenkomst gesproken door de
vice-voorzitt.er van het Centraal Orgaan voor de Ekonomische
Betrekkingen met het Buitenland, drs. G. van den Berg.
De bijeenkomst zal om 14.30 uur worden geopend door de heer
drs. J.J. Schouten, voorzitter van het Landbouwschap. De heer
Dufsenberg zal in zijn inleiding nader ingaan op het belang van
de agrarische export in het kader van de Nederlandse ekonomie.
De knelpunten in de agrarische export zullen centraal staan in
de inleiding van de heer van den Berg.
Deze exportdag zal ook worden bijgewoond door vertegen
woordigers van het Ministerie van Landbouw, het Ministerie
van Ekonomische Zaken.