Koeien voor de derde wereld
i.p.v. voedselhulp
E r kan in ontwikkelingslanden heel veel ver
beterd worden door alleen maar een betere
bedrijfsvoering. Ervaringen in Uruguai en Ke
nya hebben dit bewezen. In 1963 werd een
proef opgezet waarbij 100 koeien waren be
trokken. allemaal zwartbonten. De koeien
stonden toen gemiddeld zo'n zeven maanden
per jaar droog, terwijl de gemiddelde melk-
produktie rond de 1500 kg schommelde. Het
nationaal gemiddelde van Uruguai was ten tij
de van de proef 1600 kg met een gemiddelde
van 40% van de koeien in droogstand. Dit werd
veroorzaakt door onjuiste voeding en een ver
keerde manier om de dieren drachtig te krijgen.
Door allerlei ingevoerde verbeteringen was het
in 1967 reeds mogelijk om met het experiment
aan een gemiddelde produktie van 4000 kg
melk per koe te komen, terwijl de individuele
krachtvoedergiften per koe de 300 kg niet te
boven gingen. Dergelijke resultaten zijn mo
gelijk op de meeste melkveebedrijven in Uru
guai, mits aan de juiste bedrijfsvoering wordt
voldaan.
E r zijn heel wat gebieden in de tropen en de
subtropen geschikt voor het opzetten van
melkveebedrijven. Vaak verschillen de kondi-
ties waaronder het vee moet leven niet eens
zoveel met die in Nederland, wanneer b.v. Ne
derlands vee wordt gebruikt. Wel dienen er een
aantal gebieden onderscheiden te worden. Er
zijn drie types. Allereerst de hooglanden die
variëren van 1000 tot 3000 meter boven de
zeespiegel. Hier heerst een gematigd klimaat
dat ideaal is voor het hoogwaardige westerse
vee. De stallen dienen slechts zeer eenvoudig te
zijn of zijn soms in het geheel niet nodig. Hier
kan bijna onder b.v. Europese omstandigheden
veeteelt worden bedreven. Grote gedeelten van
Afrika, Azië en Zuid-Amerika voldoen aan
deze omschrijving.
2300 stuks vee waaronder ook Kenya. Eveneens in het blad
Plaatselijke bevolking moet
het doen
Familiebedrijfjes
Spektakulaire verbeteringen
Gebrek aan kennis en ervaring
Nederlands vee in de tropen
Er wordt de laatste tijd nogal gesproken over het zuiveloverschotten probleem. Vaak
wordt daarbij dan ook de honger in de wereld van stal gehaald, want veel van het
overvloedige dat wij hier hebben zou toch de nood elders kunnen lenigen. Een ander
aspekt dat de laatste tijd nogal werd gehoord was dat we er naar moeten streven om de
zuivel in de ontwikkelingslanden van de grond te krijgen. Schitterende woorden met
nobele bedoelingen waar vaak helaas zo weinig konkreets uit voortvloeit. Maar er zijn
uitzonderingen. In het jubileumblad van Veepro wordt melding gemaakt van een groot
Nederlands melkveebedrijf in Irak.
Veeproo lezen we daarover het volgende.
O f dergelijke groots opgezette projekten een
kans van slagen hebben zal veel afhangen van
de inzet van de plaatselijke bevolking die straks
zo'n bedrijf zelfstandig moeten gaan leiden.
Toch kan er ook bij de kleine boer in de ont
wikkelingslanden veel verbeterd worden aan
de melkveestapel. Bovendien zijn er ook nog
talrijke gebieden in de zogenaamde derde
wereld waar zonder al te veel moeite een aanzet
kan worden gegeven tot het op poten zetten
van een eigen zuivelvoorziening. Kees van
Velzen de manager van het grote Irakeese
projekt is een man die met ervaring spreekt
over deze dingen. Want naast het leiding geven
aan dit projekt was hij werkzaam als manager
in verschillende andere ontwikkelingslanden,
echter goede argumenten om een dergelijke
gedachtengang niet te volgen. In veel ontwik
kelingslanden is er een groot tekort aan eiwit
rijk voedsel, de aanwezigheid van melk kan
vooral voor jonge kinderen van groot belang
zijn. De meeste ontwikkelingslanden zijn arm,
wanneer ze regelmatig grote hoeveelheden
zuivelprodukten zouden moeten invoeren zou
dit een grote druk leggen op hun betalingsba
lans. Subsidies of garanties kunnen deze situa
tie niet verbeteren. Verder heerst er vaak een
groot werkloosheidsprobleem. De ontwikke
ling van kleine melkveebedrijfjes zou een deel
van het arbeidspotentieel van werk kunnen
voorzien en daarmee ook een grote mate van
stabiliteit in veel van die landen kunnen be
werkstelligen. Bovendien zijn die kleine melk
veebedrijven bijzonder geschikt als familieon
derneming, die regelmatig werk en inkomen
kunnen bieden.
Vaak kan met eenvoudige middelen in de tropische hooglanden vee worden gehouden.
D it voorjaar werd het bedrijf officieel over
gedragen aan de Irakeese regering. Twee jaar
eerder was met de bouw en inrichting van het
bedrijf begonnen. De totale kosten van de ge
bouwen, de management en het vee bedroegen
om en nabij de 65 miljoen gulden. Het bedrijf is
2000 hektare groot en is opgezet als een volle
dig zelfstandig groot melkveebedrijf waarvan
het de bedoeling is dat het een belangrijke rol
gaat spelen in de voedselvoorziening van de
Irakeese bevolking.
Voorts zal het dienst doen als een fokstation ten
dienste van de verbetering van de lokale vees
tapel.
Het bedrijf is opgebouwd uit verschillende on
derdelen. Allereerst is er de eigenlijke boerderij
met 2300 stuks vee met bijbehorende stallen.
Verder zijn er een zuivelfabriek voor o.a. de
vervaardiging van kaas, een krachtvoerfabriek,
een veterinaire clinic, silo's voor ruwvoer, en
tot slot een werkplaats voor het onderhoud van
de machines en de gebouwen. De administratie
wordt verzorgd in een modern kantoorgebouw.
Een Nederlands bedrijf droeg er zorg voor dat
de boerderij werd voorzien van het nodige
materiaal, zoals machines en werktuigen. Ver
der werd door dit bedrijf een plan opgezet hoe
de boerderij geleid moest worden wat ook o.a.
inhield hoe het bouwplan ten aanzien van de
rotatie van voedergewassen moest worden.
Daarnaast werd met zorg een melkveestapel
van 800 stuks Fries Holstein stamboek dieren
aangekocht. Gelijkertijd werden er ook een
aantal fokstieren aangeschaft. Deze kudde
hoogwaardig vee vormde het begin van de
veestapel. Andere verantwoordelijkheden van
de maatschappij zijn het aantrekken van het
management team, het opleiden van personeel
en het begeleiden van het project gedurende
driejaar. Voor dit doel kwam een groep jonge
Irakezen naar Nederland waar ze een opleiding
aan een landbouwschool kregen en waarna ze
later een praktijktijd doorbrachten op veehou
derijbedrijven in Friesland. Het was overigens
de eerste maal dat Nederland werd betrokken
in zo'n grootschalig en wat de zuivel betreft
allesomvattend project. Ondertussen zijn de
inschrijvingen geopend voor nog eens drie
dergelijke bedrijven in Irak.
Z odra er sprake is van het opzetten van een
eigen zuivelvoorziening in ontwikkelingslan
den hoor je ook stemmen die zeggen, waarom
zouden we ons druk maken, want het is toch
veel gemakkelijker om onze overschotten naar
die landen te sturen temeer omdat hierop ook
nog subsidies worden gegeven. Maar er zijn
Een kijkje in één van de moderne stallen zoals die op het bedrijf in Irak staan.
en voldoet aan de eisen die een goede melkgift
stelt. Ook bij het landbouwonderwijs in die
landen zou hieraan veel meer aandacht besteed
dienen te worden.
Soms ook meent men daar dat door het milde
klimaat de noodzaak tot het aanleggen van een
ruwvoedervoorraad niet zo urgent is. Toch is
vaak gebleken dat deze zorgeloze houding er
de oorzaak van was dat er tijdelijk perioden
waren dat er een tekort aan voer optrad, met
alle desastreuze gevolgen van dien voor de
melkgift, en de gezondheid. Ruwvoer dat in de
tropen wordt gewonnen bevat vaak een hoog
gehalte aan ruwe' celstof, en hieraan dient dan
ook het krachtvoergift te worden aangepast, wil
men tenminste de melkgift op peil houden.
Het gebrek aan kennis en ervaring van de
melkveehouder heeft dikwijls een nadelig ef-
fekt op de kwaliteit van het vee. Deze situatie
komt bijzonder sterk tot uitdrukking bij de
grotere bedrijven. Daarom pleit van Velzen
ook voor kleinere familiebedrijven waarbij de
direkte betrokkenheid van de ondernemer veel
meer tot waarde komt. Verder is gebleken dat
een abrupte overschakeling op moderne me
thodes steeds tot een grote hoeveelheid pro
blemen leidt. Veel te vaak denkt men bij het
management op grote bedrijven in ontwikke
lingslanden niet aan het beschikbaar zijn van
genoeg relatief goedkope arbeidskrachten.
Maar het in dienst nemen van meer medewer
kers vergt echter wel een grote bekwaamheid
om de zaak te regelen en tevens een flinke dosis
praktische kennis.
Van enorm belang bij dit soort bedrijven in
ontwikkelingslanden is het aandacht schenken
aan b.v. een goede opfok van nuchtere kalve
ren, gezien het zeer hoge sterftecijfer, een goed
systeem van melken, tijdig en efficiënt droog
zetten van de koeien en het goed plannen van
het opnieuw drachtig worden van de dieren.
Hiertoe dient men bijzonder veel aandacht te
schenken aan tekenen van tochtigheid, speciaal
op grote bedrijven, en daarnaast een bruikbare
methode van koeieï.ndentificatie als essentieel
onderdeel van een goede bedrijfsvoering.
Nederlandse ontwikkelingshulp speelde een
rol op het proefbedrijf in Kenya, waar in 1969,
51 drachtige vaarzen en 60 oudere kalveren
werden aangevoerd uit Nederland. Van deze
dieren sloten er 100 hun eerste lactatieperiode
af met gemiddeld 4102 kg melk. 94 stuks ein
digden de tweede lactatieperiode met 5094 kg.
Toen het projekt in 1976 werd beëindigd waren
er 191 dieren die toen hun lactaties afsloten met
gemiddeld 6082 kg melk. De gemiddelde tijd
tussen het afkalven bedroeg 380 dagen. Daar
mee is bewezen, zegt van Velzen, dat de Ke-
nyaanse zwartbonte melk veestapel, die mo
menteel een gemiddelde produktie per koe
heeft van 1200 kg, in staat is om tot veel hogere
gemiddelden te komen. De vereisten hiertoe
zijn een betere verzorging en voeding, twee
elementen die leiden tot een rendabele vee
houderij, ook in ontwikkelingslanden.
V an Velzen spreekt verder als zijn mening uit
dat in veel ontwikkelingslanden te veel aan
dacht wordt besteed aan theoretische zaken.
Met name stelt men veel belang in bloedlijnen
en kruisingen en erfelijkheid. Toch zijn dit in
concreto dingen waarover men zich eigenlijk
pas later maar wat drukker moet maken. Het
komt er namelijk op aan dat de koeien een
goede verzorging krijgen en dat er op toe wordt
gezien dat het voer dat verstrekt wordt goed is
Vervolgens zijn er de droge hete gebieden,
waar vee kan worden gehouden mits allereerst
voorzien wordt in de gelijkmatige aanvoer van
ruwvoer door middel van b.v. irrigatie. Er moet
een mogelijkheid zijn voor het vee om in de
warme tijd schaduw te vinden terwijl in de
koude periode een eenvoudige stalling aanwe
zig moet zijn. Een droog en warm klimaat zoals
we dat vinden in Mexico, Noord-Afrika en Irak
biedt goede mogelijkheden voor het houden
van melkvee, mits de droogte en het zonlicht de
westerse veerassen geen schade kan doen.
De moeilijkste omstandigheden om westers
melkvee te houden vormen de warme vochtige
gebieden. Hier is het voedsel geen probleem
omdat dit door het zeer groeizame weer steeds
voorhanden is, maar juist door het ongunstige
klimaat treden te vaak allerlei kwalen op bij de
dieren.
11