Vervolg: De maand september D oor de zware veebezetting per ha is het soms noodzakelijk om ruwvoeders aan te ko D eze uitdrukking behelst veel waarheid. Wil men de ooien in februari laten werpen dan is september de maand om de ram toe te laten. De ram moet voldoen aan alle raseigenschap pen en deze goed vererven. S teekproefsgewijze is vastgesteld dat bij ruim 13 procent van de ingezonden monsters een partijmeting wordt gevraagd. Voor een eerste seizoen is dit een prachtig en zeer bemoedigend resultaat. Gewasonderzoek Ruwvoerdervoorraad Prijsvergelijking veevoeders De ram is de halve kudde U AKKERBOUW INTERNATIONAAL 13 V Bij een goed aangebracht dektuig gaan de brede banden achter de voorbenen en de smalle banden gaan voorlangs. Regelmatig kontrole of het tuig niet te vast of te los zit en het krijtblok nog kleurt. Bij het maken van een kuil moet er gelet wor den op: - een droge ondergrond. Eventueel een zeil op de grond gebruiken; - dat de kuilbreedte zodanig is dat deze bij het uithalen minimaal 2 meter per week inkort. Wordt er minder afgehaald, dan loopt de maïs kans op broei; - de dikte van het plastic. Dit moet minimaal 0,15 mm zijn; - de afsluiting van het afdichtzeil. Dit gebeurt door een kraag van zand op de plastic te leggen; - de aansluiting van het zeil. Na een dag of twee wordt het zeil nog eens strak getrokken en wordt een tweede zeil of draadweefsel over het eerste zeil heengelegd. Ook dit zeil wordt met grond vastgelegd; - de wind geen vat krijgt op het plastic. Dit is te voorkomen met behulp van autobanden. Bij sleufsilo's wordt aan de binnenzijden van de wanden plastic neergelaten dat 2 meter over de wanden heensteekt. Na het goed en egaal vullen van de silo, waarbij de put achter iets voller is dan voorin, worden de overhangende flappen naar binnengeslagen. Het geheel wordt afgedekt met 2 lagen plastic. Deze 2 lagen plastic hangen over de wanden. Daarna wordt een kraag van zand aan de binnenkant tegen de silowand gegooid. Verder komen er weer au tobanden op tegen de wind. Maïskuilen mogen pas na 6 weken geopend worden. Dit om broei te voorkomen. O m een goed voederrantsoen op te stellen is het niet alleen belangrijk te weten wat voor voer de dieren krijgen maar ook om de voe- derwaarde te weten. Tijdig bemonsteren is noodzakelijk om van de eerste kuilen te weten wat er in zit bij de aanvang van de stalperiode. De kosten voor een standaardmonster uitge voerd door het Bedrijfslaboratorium te Oos terbeek kosten voor abonnees respectievelijk niet-abonnees: voor kuilvoer per monster 54,63 en 64,27 voor hooimonsters 48,80 en 57,41 Ook het opmeten van Uw kuilen kunt U door de monsternemer laten doen. Deze kan U te vens inlichten over de meer uitgebreide analy semogelijkheden. B ij een goede bedrijfsplanning hoort een goed overzicht van de voorraad ruwvoer. Aan de hand van dit overzicht kan nagegaan wor den of men moet overgaan op aankopen van meer ruwvoer. Dit houdt tevens in dat het voerderrantsoen voor de komende winter be groot moet zijn. Per gve (grootvee-eenheid) is er per winterpe riode 1700 kg ds nodig. Het goed afdekken van een sleuf silo is een precies werk. De ds gehaltes van enkele ruwvoedermiddelen zijn per m3: - voordroogkuil ±170kgds - snijmaïskuil 175 kg ds - hooi (stapelhoogte minder dan 5 m) 85 kg ds - hooi (stapelhoogte meer dan 5 m) 105 kg ds De hooivoorraad wordt bepaald aan de hand van de stapelhoogte en is vaak makkelijk te berekenen omdat het vloeroppervlak bekend is en de stapels meestal recht van vorm zijn. Bij de kuilen is de voorraad voer wat moeilijker te berekenen vanwege de kuilvormen. De hoogte is de gemiddelde hoogte van de boven kant kuil tot op de grond. Dit in een verticale lijn gemeten. De schuine kanten van de kuil worden ongeveer gehalveerd om de breedte te kunnen bepalen. De breedte is dus van het midden van de linker schuine zijde tot het midden van de rechter schuine zijde. Om de lengte te bepalen wordt hetzelfde gedaan als hierboven bij de linker- en rechterzijde is be schreven. Door deze drie maten (hoogte x breedte x lengte) met elkaar te vermenigvuldi gen hebben we de inhoud in m3. Als we veronderstellen dat we een kuil hebben met voordrooggras en deze kuil is 9 m breed, 2 m hoog en 42 meter lang dan is de inhoud 756 m3. Per m3 bevat ingekuild voordrooggras 170 kg ds. Voor deze kuil geeft dit dan 128520 kg ds. Als er per gve 1700 kg ds nodig is, kunnen we hiermee 128520:1700 75,6 gve gedurende de winter voeren. De omrekeningsfaktoren om aan gve te komen zijn voor de volgende dieren: melk- en kalfkoeien 1,0 jongvee tot 1 jaar 0,3 jongvee van 1 jaar tot 1 Zi jaar 0,5 jongvee ouder dan 1 Z2 jaar 0,7 pen. Op andere momenten lijkt het gunstig om ruwvoeders aan te kopen in verband met de prijzen. Hoewel men vaak over kilogramprij- zen van het produkt praat is het voor de vee houder belangrijker te praten over voeder- waarde. De voederwaarde is de faktor die be taald moet worden en die het rendement van het voer bepaalt. In de vakbladen staan dan ook geregeld artikelen over prijsvergelijkingen naar voederwaarde van diverse produkten. De voederwaarderprijzen worden maandelijks door het Centraal Veevoederbureau te Lelys tad berekend. Op dit moment zijn ze als volgt: 1000 VEM= 40 cent, toeslag 1000 g vre= 30 cent 1000 VEVI 36 cent, toeslag 1000 g vre= 38 cent Wanneer de voederwaardeprijzen van ver schillende produkten vergeleken worden dient men ook rekening te houden met bewaar- en voederverliezen. Bij het maken van een keuze is bovendien de benodigde arbeid voor het verstrekken van het voer van belang. Met de aankoop van een ram kunt U makkelijk ziekten in huis halen. Het dier moet gezond zijn, vrij van parasieten, schurft etc. Vertrouwt U het niet dan kan het dier het best even in quarantaine gezet worden en in die tijd kan hij desnoods behandeld worden tegen schurft en parasieten als dat nodig is. Tevens is het bij de aankoop verstandig om na te gaan of de ram geen erfelijke gebreken in de familie heeft. Vaak weet de verkoper dit zelf niet omdat sommige erfelijke gebreken pas bij toeval of na enige generaties naar voren komen. Toch kun nen bij de aankoop van het vaderdier middels de afstamming vaak wel inlichtingen verkregen worden. Een jonge ram moet op niet te grote ooien gebruikt worden omdat dit technisch soms wat moeilijk is. Een jonge ram heeft aan 25 ooien voldoende, een andere ram kan wel 40 ooien bevruchten. Om te controleren of de ooien besprongen zijn, gebruikt men een dektuig. Bij het achtdaags wisselingssysteem gebruikt men de kleuren- blokken in de volgorde groen, blauw en rood. Bij het zestiendaagse wisselingssyteem is deze volgorde-groen, rood, blauw, 's Avonds als men de dieren gaat observeren, noteert men welke dieren besprongen zijn. Als de ooien genum merd zijn, is de administratie gemakkelijk. Deze nummering kan met behulp van nek- plaatjes. Een andere methode is met wolverf nummers op de ruggen van de ooien te schil deren. De te dekken ooien moeten in een goede con ditie zijn. Dit geeft de kans op de hoogste vruchtbaarheid. De omgeving van de kling moet goed schoon en weinig bewolt zijn. Mochten veel ooien terugkomen dan is het be ter de ram te laten onderzoeken of te vervan gen, vooral als deze de ooien wel bespringt. De Provinciale Gezondheidsdienst voor Dieren kan in een dergelijk geval het sperma van de ram onderzoeken op afwijkingen. Dit kan van belang zijn vooral als het een goede ram lijkt te zijn. Het is nu ook de tijd om de hoefjes bij te snij den. Hierbij vooral op rotkreupel letten en dit goed laten behandelen. Als een dier met rot kreupel behandeld wordt, is het zaak om het materiaal goed te ontsmetten alvorens andere dieren te behandelen. Na het besnijden van de klauwtjes laat men de dieren een uur in eenbad staan met een 3% formaline oplossing d.w.z. 3 liter handelsformaline op 100 1. water. Dieren die steeds kreupel zijn mogen niet in dit bad behandeld worden. Na de ontsmetting gaan de schapen naar een weiland waarin de laatste 4 weken geen schapen of runderen gelopen heb ben. Voor de behandeling van rotkreupel kunt U het beste Uw veearts inschakelen. VOEDERWAARDE RUWVOER GEMIDDELD LAGER it een eerste overzicht van de resultaten van het ruw- voederonderzoek oogst 1978 bij het Bedrijfslaboratorium te Oosterbeek blijkt dat de voederwaarde duidelijk lager ligt dan in voorgaande jaren. De belangrijkste oorzaak ligt in het feit dat het gemiddelde gehalte aan ruwe celstof de laatste jaren nimmer zo hoog is geweest. Dit is een gevolg van later maaien. Of dit laatste een bewust streven is geweest, of dat dit veroorzaakt is door de bijzondere weersomstandigheden, is niet duidelijk. De cijfers tl et volgende staatje geeft een beeld van de gemiddelde voe derwaarde van de eerste duizenden onderzochte voordroogkui- len van de jaren 1976 en 1978. Van begin 1977 werd in verband met renovatiewerkzaamheden geen vroegtijdig overzicht ge maakt. Oogstjaar 1976 1978 Prikdatum 12aug. 14aug. Aantal onderzochte monsters 2362 4828 Droge stof in gr/kg 533 507 Ruw celstof in gr/kg 244 265 Ruw as in gr/kg 133 131 Ruw eiwit in gr/kg 184 174 Vre 135 121 VEM 840 788 VEM/Vre verhouding 6.2 6.5 Ammoniakfraktie 8.6 10.2 Zoals reeds gesteld in de aanhef, liggen de ruwe celstof gehalten opvallend hoog en zijn in de afgelopen negen jaar nog niet zo hoog geweest. Gemiddeld liggen, ze één procent hoger dan het jaargemiddelde van oogst 1977 en zelfs twee procent hoger dan het jaargemiddelde van oogst 1976. Een hoog ruwe celstofgehalte heeft als negatief resultaat een lagere voederwaarde, doch daar staat tegenover dat het positief effekt heeft op de penswerking bij dieren met een hoge kracht- voedergift. De ruw asgehalten liggen gunstig laag, ook ten op zichte van vorige jaren. De eiwitgehalten liggen lager als bijkomend verschijnsel van de hoge ruwe celstofgehalten. Beide zijn een gevolg van maaien in een later stadium. De ammoniakfraktie ligt hoger dan we de laatste jaren gewend zijn en dit wijst op een hoger percentage minder geslaagde kuilen. ■- Al met al dus een jaar met grotere verschillen in voederwaarde en kwaliteit. Partijmeting Daarnaast wordt partijmeting verricht voor de bedrijven die deelnemen aan de Centrale Voederplan- en Rantsoenbereke ning. waarbij circa tien procent van de ingezonden monsters betrokken zijn. Opgeteld betekent dit dat bij ongeveer een kwart van de ingezonden monsters dit jaar een partijberekening zal worden uitgevoerd. Hoge inzending D e inzending van gewasmonsters beweegt zich op hetzelfde hoge niveau van vorig jaar en het ziet er naar uit dat dezelfde aantallen bereikt zullen worden. De kapaciteit van het labora torium is hierop ingesteld. Gezien de sterk wisselende stand van de snijmais wordt een verhoogde in het bijzonder inzending uit deze sektor verwacht' van partijen die vers konden worden ver handeld. Een vaste prijs per kg droge stof of VEM is voor beide partijen de meest bevredigende basis. Onderzoek en partijmeting door een onafhankelijke derde levert daarbij de hoeveelheid gele verde en/of ontvangen voederwaarde. GROTE MAISOOGST IN DE VER. STATEN Het Amerikaanse ministerie van Landbouw heeft de raming van de maisoogst verhoogd tot 165,2 miljoen ton. Vorig jaar bedroeg de op brengst rond 161,8 miljoen ton. De raming van het ministerie ligt boven die van Leslie. Het maisareaal is ongeveer 27,4 miljoen ha, vergeleken met 28,3 miljoen ha vorig jaar. De opbrengst per ha is geraamd op 6 ton. dat is 0,3 ton meer dan vorig jaar. De sojaoogst wordt geraamd op 48 miljoen ton, dat is iets minder dan Leslie aan het begin van de maand geraamd heeft. Vorig jaar bedroeg de oogst aan sojabonen 46,7 miljoen ton. Wordt de raming bewaarheid dan betekent dit dat 1978 een rekord-oogst aan sojabonen te zien zal geven. Het areaal bedraagt ongeveer 25,6 miljoen ha vergeleken met 23,4 miljoen ha vorig jaar. De opbrengst per ha wordt echter lager geraamd op 1870 kg vergeleken met 1990 kg vorig jaar. ARGENTIJNSE GRAANEXPORT OMLAAG Van oogst 1977/78 aan tarwe, mais en sorghum zal Argentinië dit jaar ongeveer 12 miljoen ton voor export beschikbaar hebben, dat is 3 mil joen ton minder dan vorig jaar. De drie genoemde granen maken 97% van de totale Argentijnse graanexport uit. De tarweoogst van 5,2 miljoen ton, was ruim 50% kleiner dan vorig jaar, deels door inkrimping van het areaal, deels door een kleinere ha-op- brengst. In de periode 1973/77 was West-Europa Argentinië's belangrijkste af zetgebied voor granen, doch het aandeel dat in 1973/76 nog gemiddeld 43% was, daalde in 1977 tot 31%.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1978 | | pagina 13