Wintertarwe
op het spoor van
topopbrengsten
Landbouwwerktuigenbeurs
Zuidlaren
Voorlopige raming akkerbouwgewassen 1974
7
Ir. J. A. H. HAENEN,
C.A.R. Zevenbergen
DIJ bezichtiging van tarwepercelen in mei-juni 1974
was de indruk, dat de wintertarwe afgaande op
haar stand en ontwikkeling een normale korrelopbrengst
zou geven. Welnu het is anders uitgekomen; de winter
tarwe heeft een buitengewoon hoge korrelopbengst ge
geven en de stro-opbrengst was maar heel gewoontjes.
Hieruit blijkt dat een in het voorjaar gul ontwikkeld blad
rijk gewas geenszins vereist is voor het verkrijgen van
een hoge korrelopbrengst. Een dergelijk gewas zal wel
een hoge stro-opbrengst geven. Dit is bij de teelt van
wintertarwe niet het belangrijkste. Een groot nadeel is
echter wel dat legering en ziekten dan gemakkelijk kun
nen optreden, hetgeen voor de korrelopbengst zeer na
delig is.
De tarwe-opbrengst was, globaal gesteld, wel 10%
hoger dan die van vorig jaar. Het is wel de moeite waard
een poging te doen om na te gaan wat de oorzaak van
deze buitengewone hoge kg-opbrengst kan zijn, temeer
daar 1973 als een behoorlijk goed tarwejaar te boek
staat. Bij de hier ondernomen poging is de weg bewan
deld van rijp gewas tot zaaien. In het bestek van dit arti
kel kan de hele problematiek niet uit de doeken worden
gedaan, temeer omdat nog niet alle gegevens van het
onderzoek zijn verwerkt Aan de hand van waarnemin
gen zullen hier aktuelc leeltcspckten onder de loupe
worden genomen.
Alhoewel dit jaar veel minder percelen met
CCC bespoten zijn heeft de tarwe toch top
opbrengsten gegeven! De conclusie moet
dan ook zijn alléén CCC todienen als de
omstandigheden daartoe aanleiding geven!
AFRIJPING EN OOGST
Na de bloei en bevruchting van de wintertarwe is er
regelmatig regen gevallen. Ongeveer 4 a 5 weken vóór
de oogst kwamen op meerdere percelen vrij veel blad
schimmels voor o.a.. ook bruine roest. Een goede en tij
dig uitgevoerde bestrijding van afrijpingsziekten heeft
op de betreffende percelen een daling van de korrelop
brengst met enkele honderden kg's per ha kunnen voor
komen.
Het afrijpingsproces verliep zeer geleidelijk en uit
eindelijk viel het oogsttijdstip toch nog later dan men
eind juli begin augustus had gedacht. Loze pakjes aan
de 'basis en de top van de aar kwamen vrijwel niet
voor. Dit jaar waren er relatief veel korrels per aar
en daarbij was het halmgetal vrij hoog. Daarentegen
is de eerste indruk dat de korrelgrootte of anders ge
zegd het duizendkorrelgewicht het niet verder heeft
gebracht dan een normaal gemiddeld niveau.
De tarwe kon evenals in 1973 bij zonnig weer worden
geoogst en het vochtgehalte van de korrels liep ge
leidelijk terug van rond 18tot 15%.
VAN UITSTOELEN TOT HET IN AAR KOMEN
Tarwe behoort tot de familie der grasachtigen en
heeft evenals de meeste grassen in onze weilanden een
flink uitstoelend vermogen. Tarwe kan zeer lang al
naar gelang de omstandigheden tot in mei doorgaan
met het ontwikkelen van zijspruiten. Slechts een klein
aantal van de spruiten kan uitgroeien tot halmen met
een volwaardige aar.
Bij de graslandexploitatie streeft de boer in het voor
jaar ondermeer middels een flinke stikstofbemesting
naar een hoge en kwalitatief goede grasopbrengst. Bij
de tarweteelt gaat het echter om de korrelopbrengst en
stro is een bijprodukt.
Het droge weer van eind maart tot 25 juni was on
gunstig voor de vegetatieve groei, vorming van zijsprui
ten en blad. Bij de grasland exploitatie kwam dit tot
uiting in het feit. dat er in deze periode een aanmerke
lijk geringere oppervlakte grasland dan vorig jaar als
wintervoer kon worden gemaaid. Voor de wintertarwe
was deze geringere vegatatieve groei in het geheel geen
bezwaar.
Immers omdat de tarweplant relatief minder zijsprui
ten en blad had gevormd, waren er voor de ontwikke
ling van de spruiten, die een aar hebben geproduceerd,
verhoudingsgewijze meer voedingsstoffen beschikbaar
gebleven. Dit heeft waarschijnlijk ook invloed gehad
op het feit dat het halmgetal vrij hoog werd.
Terecht krijgt de praktijk meer belangstelling voor
een gedeelde stikstofgift bijv. 2/3 vroeg in het voorjaar
en na de uitstoeling. Afgaande op de eerste, derhalve
nog voorlopige, gegevens van het onderzoek is het be
oogde effekt van de gedeelde stikstofgift t.w. het
verkrijgen van een hogere korrelopbrengst in vergelij
king met het toedienen van de stikstof in één keer in
het voorjaar in 1974 niet tot uiting (kunnen komen)
gekomen. De kg-opbrengst is er echter niet nadelig door
beïnvloed. Een en ander is waarschijnlijk een gevolg
geweest van het in de groeiperiode wel zeer lang aan
houdende droge weer. Dit heeft wellicht ook bewerk
stelligd dat het duizendkorrelgewicht niet boven een
gemiddeld niveau is uitgekomen. Bij een wat ander
weerSverloop zou dit wellicht tot uiting hebben kun
nen komen. Aangezien het weer elk jaar weer anders
is, is er geen enkele reden om van een gedeelde stik
stofgift terug te komen.
VAN ZAAIEN TOT UITSTOELING
In het algemeen is de tarwe, ofschoon niet vroeg,
toch op tijd gezaaid. Aan het klaar maken van het zaai
bed, het zaaien zaaizaadhoeveelheid e.d. is ook niet
achteloos voorbij gegaan. Waarschijnlijk mede beïnvloed
door de chemische bestrijding van duist streeft de prak
tijk terecht naar een vrij vlak zaaibed. Op grofkluiterig
lang heeft het hardnekkige onkruid duist te veel ont
snappingskansen. Een grofkluiterig zaaibed heeft voor
tarwe het ernstige bezwaar dat de tarwekorrels veel te
onregelmatig worden verdeeld diepte variërend van
De tarwe zonder stikstof, maar gezaaid naar 200 kg/ha
heeft een schrale stand, kort -gewas met mager stro en
kleinere aar.
0 tot 10 cm met daarbij, door het stoten van de zaaipij-
pen tegen de grove kluiten, een onregelmatige verde
ling in de rij Kortom een vlak en voldoend fijn
zaaibed is voor een regelmatige opkomst en een gelijke
beginontwikkeling van de jonge tarweplantjes vereist.
Gelukkig is er momenteel in tegenstelling met vroeger
goede en geschikte apparatuur om een dergelijk zaaibed
in één werkgang klaar te maken.
Houdt de tarweteler met een en ander geen of onvol
doende rekening dan wordt de kans op een optimale tar
we-opbrengst al in de kiem gesmoord. Felle droge vorst
gevolgd door natte opdooi of andere voor tarwe ongun
stige weersomstandigheden kwamen niet voor en de
wintertarwe is behoorlijk goed de winter doorgekomen.
WAARNEMINGEN OP PRAKTIJKPERCELEN
EN PROEFVELDEN
•Op diverse percelen had de tarwe na het afsterven
van de zijspruiten een wel wat al te sterk opgeschoonde
stand. Het maaiveld was soms (te) duidelijk zichtbaar.
Bij een eerste opwelling was men al gauw geneigd deze
mindere stand toe te schrijven aan te weinig planten
of anders gezegd aan het feit. dat er te weinig zaai
zaad zou zijn gebruikt. Ofschoon sommige van deze
percelen toch nog 5300 tot 5800 kg per ha hebben gege
ven is deze tarwe gezien tegen de achtergrond van het
buitengewoon gunstige tarwejaar toch onder de maat
gebleven. De aanwijzing van de oorzaak voor de te
lage opbrengst van deze tarwepercelen kwam onder an
dere zeer duidelijk naar voren op de akkerbouwp^pef-
boerderij, de Rusthoeve te Colijnsplaat en wel in dat
gedeelte van een interessant tarweproefveld waar geen
stikstof was gestrooid en de tarwe gezaaid was naar
hoeveelheden van respektievelijk 50; 100; 150 en 200 kg
per ha.
Bij deze sterk uiteenlopende hoeveelheden zaaizaad
was er op alle veldjes per oppervlakte-eenheid voor de
groei en ontwikkeling van de tarwe wel evenveel
ruimte en waren er gelijke hoeveelheden water en an
dere voedingsstoffen aanwezig. Per individuele tarwe
plant was er op de veldjes, waar tarwe gezaaid was
naar 50 en 100 kg per ha beduidende meer ruimte voor
beworteling en bovengrondse plantendelen en daarbij
ock nog veel meer water en andere voedingsstoffen be
schikbaar dan op de veldjes waar 1'50 of 200 kg per ha
was gezaaid. De tarwe, gezaaid naar 200 kg per ha, liet
in het voorjaar duidelijk stikstof gebrek de bekende
geel/groene verkleuring zien en in mei/juni begon
nen wellicht mede als gevolg van watertekort sympto
men van noodrijpheid zichtbaar te worden. Het gewas
bleef erg kort, maakte mager stro en de aar bleef vrij
klein. Daarentegen had de tarwe, waar gezaaid was
naar 50 kg per ha, in het voorjaar een slechts weinig
van een gezond gewas afwijkende groene kleur en het
gewas heeft zien duidelijk zichtbaar beter ontwikkeld
dan waar gezaaid was naar 200 en 150 kg per ha zie
foto's Dit motiveert mijns inziens de stelling, dat in
1974 de schrale holle stand op diverse tarwepercelen
niet een gevolg is geweest van te weinig zaaizaad maai
van te veel zaaizaad.
Op een proefveld in 1973 met zeer uiteenlopende aan
tallen tarweplanten per m.2 in west-Brabant had de tar
we op de dicht bezette veldjes wegens de overtollige
neerslag in april en mei relatief veel meer blad en
spruiten gevormd dan de tarwe op de dun bezette veld
jes. Een en ander heeft er toe geleid dat de tarwe op ds
dicht bezette veldjes tenslotte is gaan legeren en mede
daardoor in kg-opbrengst achter bleef bij de tarwe op
de veldjes met relatief veel minder tarweplanten per
vierkante meter.
Voor een goede tarwe-opbrengst is een aantal van
475 a 500 volwaardige aren per m2 ideaal; op vrucht
bare grond zijn 150 tarweplanten per m2 voldoende.
Op dit objekt zonder stikstof heeft de tarwe, gezaaid
naar 50 kg/ha, zich duidelijk beter ontwikkeld dan de
tarwe op de andere foto.
Vrijstaande gezonde tarweplanten kunnen 3 a 4 vol
waardige aren per plant leveren. Bij .het bepalen van
de hoeveel'.eid zaaizaad moet de praktijk zich niet meer
laten leiden door vroeger aangeleerde feiten over kilo
grammen zaaizaad per ha en de noodzaak van een grof
kluiterig zaaibed. De kwaliteit van het zaaibed en het
gewenste aantal tarweplanten per m2 zijn in de mo
derne teelttechniek veel belangrijkere maatstaven voor
een juiste bepaling uan de hoeveelheid uit te zaaien
tarwekorrels.
Bij een goede teelttechniek is het goed te beseffen dat
de korrelopbrengst van de tarwe uiteindelijk bepaald
is door de som van de opbrengsten van alle individuele
tarweplanten. Optimale opbrengsten zijn alleen haal
baar bij gezonde en gelijk ontwikkelde planten.
Indien er op een tarweperceel tarweplanten staan,
die door onjuiste zaaidiepte, te dichte stand, ziekte of
welke andere oorzaak dan ook in ontwikkeling achter
blijven, wordt aan de optimale korrelopbrengst afbreuk
gedaan.
Bij '.-.et streven naar topopbrengsten ia er veel voor
te zeggen de nu gebruikelijke rijenafstand van 20 a 25
cm te halveren. Hoewel niet met officieel overtuigende
cijfers heeft de tarweteelt op 12Vi cm rijafstand het op
de proefboerderij in Lelystad in 1974 gewonnen van de
tarweteelt op 25 cm rijenafstand. Bij hoge opbrengsten
worden records niet gemakkelijk met klinkende cijfers
gebroken; dit gebeurt meestal zeer geleidelijk.
Hoewel opbrengsten van 10 ton tarwe per ha in de
praktijk nog geen realiteit zijn, zijn er toch geen rede
nen meer aanwezig een dergelijke hoge opbrengst voor
de toekomst als een sprookje te blijven zien. Om dit
te bereiken zal aan een goed uitgekiende teelttechniek
en het kweken van nog meer produktieve en oogst-
zekere rassen zeker nog het nodige moeten worden ge
daan. Desalniettemin de wintertarwe zit op goed spoor.
De Federatie „Het Landbouwwerktuig", de diverse voor
lichtingsorganen in Wageningen en het bedmjfsleven heb
ben besloten tot de instelling van een jaarlijkse „Landbouw
werktuigenbeurs Zuidlaren". De beurs wordt voor het eerst
gehouden op 5, 6 en 7 februari 1975.
De najaarbeurs rond de Zuidlaarder markt (voor dit jaar
vastgesteld op 14, 15 en 16 oktober) wordt ook de komen
de jaren normaal gehandhaafd, maar zal door het instel
len van de „Landbouwwerktuigenbeurs" een ander aanzien
krijgen: minder machines, meer aandacht voor de huishou
delijke sectoren.
Aan de voorlopige landelijke
raming akkerbouwge-
Haver
4.200
4.200
wassen voor oogst 1974 ontlenen
wij de volgende gege-
Groene erwten
3.200
3.050
vens, waarbij, ter vergelijking, de definitieve opbrengst-
Schokkers
3.100
3.300
cijfers over 1973 zijn vermeld.
Kapucijners
3.400
3.450
Bruine en witte bonen
2.600
2.600
Blauwmaanzaad
1.050
1.000
Opbrengsten
in kg/ha.
Consumptie (incl. voer-)
aardappelen op klei
40.500
38.500
1974
1973
Idem op zand en veen
36.500
30.000
Rogge
Fabrieksaardappelen
37.500
37.000
3.300
3.400
Suikerbieten
44.000
47.500
Koolzaad
4.300
4.400
Voederbieten
72.000
75.000
Karwijzaad
1.250
1.350
Zaai-uien
38.000
36.500
Vlas (ongerepeld)
7.550
8.200
Suiker- en voederbietenzaad
2.700
2.700
Wintertarwe
5.700
5.400
Snijmais
48.500
49.500
Zomertarwe
4.500
4.400
Korrelmais
5.200
5.600