10
VRAAG III De landbouwer, tuinderfruitteler is van oudsher ook landschaps
bouwer geweest.
a. Was hij zich hiervan bewust? Waaruit is dit o.a. gebleken?
b. Is het acceptabel dat thans ook anderen invloed op dit land
schap zullen uitoefenen? Zo ja, welke anderen?
a. |\OOR 60 van de afdelingen werd geantwoord dat men onbewust heeft
meegewerkt aan de landschapsbouw. De bomen, die gekweekt werden,
hadden een funktie in het economisch leven. Zij dienden o.a. tot brandstof,
houtvoorziening in de bouw e.'d. Een goede erfbeplantinig was en is nog steeds
een premie tegen stormschade. De heggenbeplantingen werden aangebracht uit
funktioneel oogpunt.
Zij dienden als afscheiding en beschutting van de graslanden en het vee.
De fruitbeplanting heeft en had een economische funktie. Zij is nooit geplant
uit een oogpunt van verfraaiing van het landschap. Laag gelegen weilanden,
kreken, kromme sloten werden gehandhaafd omdat economisch' gezien ver
betering te duur zou worden.-Verder wijst men erop dat de schakering van de
akkerbouwgewassen in de verschillende jaargetijden met haar vele verschil
lende kleuren, in de meeste streken onderbroken door weilanden met vee, een
zeer waardevol cachet geeft aan de landschapsopbouw.
Diegenen die meenden dat men bewust had meegewerkt aan de landschaps
bouw, omschreven dit als volgt:
Door de boerderijbouw, de erfbeplanting, het planten van sierbomen, kastan
jes. treurwilgen e.d. is en Wordt er een bewuste bijdrage geleverd aan de
landschapsbouw. Een agrariër zorgt erVoor dat zijn bedrijf, landerijen en om
geving er goed verzorgd bij liggen. Na de oorlog en de ramp, in verkavelingen
is er door de bevolking bewust aan meegewerkt het landschap een nieuwe
ontwikkeling te geven, weliswaar aangepast aan de tijd, waarin we leven en
waarin er gewerkt moet worden. Bedrijfsgebouwen, erf- en dijkbeplantingen
onderbroken door hier en daar een bebossing vormen een natuurlijke eenheid
met het landschap en dit dient zo te blijven.
Wie wil dit niet behouden?
b.. AP de vraag of het acceptabel is dat thans ook anderen invloed op dit
landschap zullen uitoefenen, werd als volgt gereagfeerd. De afdelin
gen wensen geen inspraak van pressiegroepen en aktiegroepen, vaak van el
ders komend, die hier de zaak wel eens even zullen opknappen, met voorbij
zien van de belangen van land- en tuinbouw. Men zal hen het recht niet mo
gen ontzeggen om op democratische wijze in werkgroepen, in samenwerking
met anderen, waarbij ook de landbouw vertegenwoordigd is, hun oordeel over
het landschap uit te spreken. Aan de andere kant is enige bescheidenheid wel
op zijn plaats.
Sommige afdelingen wijzen de invloed van anderen zonder meer van de
hand. Volgens hen zijn er reeds genoeg instanties, die zich met de landschaps
verzorging bemoeien. Zij zijn bang dat deskundigen gespeend van agrarisch
inzicht door oneconomische en inefficiënte gedragsregels de boer economische
schade toebrengen.
De meeste afdelingen vonden dat de inspraak alleen dient te komen van die
instanties, die over grondige kennis en inzicht beschikken, betreffende grond
gebruik en landbouwproblematiek.
Dé landbouworganisaties en/of het landbouwschap zullen te allen tijde
vertegenwoordigd dienen te zyn.
Men vindt dat de invloed bij de opbouw van het landschap bij het individu
zelf moet liggen, hierbij gesteund door de gemeenten, de waterschappen, de
landbouworganisaties, de dienst Landinrichting, de Heide Mij en de Gront Mij.
VRAAG IV Indien ten behoeve van andere belangen bepaaldebeperkingen in
de bedrijsvoering van het bedrijf zouden dienen te worden geaccep
teerdmoet dan compensatie in de vorm van geld worden ge
geven?
a. Zijn beperkingen in beginsel aanvaardbaar?
b. Heeft de gebruiker recht op schadevergoeding en hoeveel?
c. Dient de bestemming met beperkingen steeds planologisch te
worden vastgelegd of is een vrijwillige overeenkomst voldoen
de?
ALLE afdelingen vinden dat, indien ten behoeve van andere belangen,
beperkingen in de bedrijfsvoering en de ontwikkeling van het bedrijf
worden opgelegd, hiervoor compensatie moet worden gegeven in de vorm van
geld of van grond. De keuze zou men over moeten laten aan de belanghebbende.
a. 47 van de afdelingen vindt beperkingen in de bedrijfsvoering en de ont
wikkeling van het bedrijf absoluut onaanvaardbaar. Als reden wordt ver
meld dat de marge tussen kosten en opbrengsten reeds zo gering is, dat door
beperkingen in beginsel acceptabel onder de volgende voorwaarden:
economie van het land zeer schadelijk is. 36 van de afdelingen vindt
beperkingen in beginsel acceptael onder de volgende voorwaarden:
I
le het moet economisch verantwoord blijVen voor de boer en de gemeen
schap;
2e voor bepaalde gebieden met een natuurwetenschappelijke waarde;
3e indien dit de leefbaarheid van mens, dier en plant ten goede komt;
4e in alle gevallen staat bij deze afdelingen voorop, dat de offers die door
deze beperkingen moeten worden gebracht, voor het algemeen belang
niet op de schouders van het individu mogen en kunnen worden gelegd.
In 17 van de afdelingen vond men beperkingen in bepaalde gevallen
acceptabel, mits deze in overleg met de ondernemer konden worden ge
nomen.
b. Alle afdelingen antwoordden dat de gebruiker, maar ook de eigenaar recht
op schadevergoeding heeft bij het opleggen van beperkingen* Deze schade
vergoeding zal door deskundigen vanuit de landbouworganisaties moeten
worden vastgesteld. Deze schadevergoeding dient jaarlijks te worden aan
gepast met een indexeringsclausule.
c. Op de vraag of de bestemming met beperkingen planologisch of in een
vrijwillige overeenkomst dient te worden vastgelegd, antwoordde 57 van
de afdelingen de voorkeur te geven aan een vrijwillige overeenkomst.
Bij de vrijwillige overeenkomst kan men in onderling overleg overeen
stemming zien te bereiken. Zo ook de hoogte van de vergoeding. Bij plano
logische belemmering is men wat de schadevergoeding betreft afhankelijk
van art. 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Tot op heden is in de
praktijk gebleken dat, indien men schade wil claimen, volgens dit artikel
(de zogenaamde planschade) men van zeer goede huize moet komen.
43 van de afdelingen vindt een planologische bestemming met be
perkingen meer verantwoord. Zij vinden dat de rechten van het individu
meer gewaarborgd zijn. De mogelijkheden van inspraak achten zij groter.
Men kan meer gemeenschappelijk optreden. Herziening kan plaats vinden
en is op wettelijke basis geregeld, zo zegt men. Het enige bezwaar dat bij
een aantal afdelingen naar voren kwam, is, dat de planologie en de mensen,
die hiervoor verantwoordelijk zijn, te statische plannen maken. Met klem
wijzen verschillende afdelingen er nog eens op dat iedere burger zich op
de hoogte dient te stellen van het feit wanneer bestemmingsplannen van
welke aard of grootte in de gemeenten ter visie worden gelegd.
VRAAG V Kunt U ook opnoemen welke beperkingen ten algemene nutte finan
cieel moeten worden vergoed aan diegenen, die deze beperkingen
krijgen opgelegd bij hun bedrijfsvoering?
ALLE afdelingen zjjn unaniem van mening dat alle beperkingen, die men
ten algemene nutte krijgt opgelegd bij* dè bedrijfsvoering, vergoed dienen
te worden door diegene, die de beperkingen oplegt of op wiens advies dit
gebeurt.
Bij deze vergoeding dient niet alleen rekening te worden gehouden met de
huidige beperking, doch ook met die. die de ontwikkeling en de groei van een
onderneming kunnen schaden. In geen geval zal vergeten mogen worden dat
de waarde van de grond bij dit alles in ogenschouw dient te worden genomen.
Zonder volledig te kunnen zijn laten we hieronder de door de afdelingen
genoemde beperkingen volgen, die dienen te worden vergoed, indien ze wor
den opgelegd:
a. het uitsluiten van bepaalde gebieden tv an (ruilverkavelingen;
b. het niet mogen vervangen, aanpassen of vernieuwen van bedrijfsgebouwen,
o..a. die onder de monumentenwet vallen;
c. een bedrijf dat wordt gesloten i.v.m. de 'bepalingen Van de (hinderwet;
d. het op bestaande bedrijven niet 'mogen stichten van veredelingsbedrijven;
e. kapverbod voor heggen en bomen;
f. verbod tot het strooien van kunstmest;
g. verbod tot het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen;
h. handhaving van een te hoge grondwaterstand;
i. een maalverbod voor een bepaalde periode;
j. handhaving van een ongunstige peüceelsvorm;
k. verbod tot vernieuwing graszode;
1. verplichting tot het bestemmen van bouwland tot blijvend weiland.
Daarnaast dient er in het bijzonder op gelet te worden dat ei' ben Vermin
dering van grondwaarde en gebouwenwaarde plaats kan vinden. Bij de Vergoe
ding zal men rekening moeten houden met het feit dat de Landbouw zich in
een dynamische ontwikkeling bevindt. - 1
De arbeidsproduktiviteitsstijging in onze bedrijfstak bedraagt 7 Dit be
tekent dat beperkingen, die nu een schade 'berokkenen van 100, over drie jaar
gemakkelijk 200 en 300 schade (kunnen (betekenen!
Teneinde aan de voorwaarden, die door de Wet Verontreiniging Op
pervlaktewateren worden opgelegd, te kunnen voldoen is een soepele
overgangsregeling noodzakelijk. Daarbij zal doorberekening van de
daaraan verbonden kosten in de produktieprijzen mogelijk moeten
zijn.
VRAAG VI a. Vindt U dat aan de voorwaarden, die door de wet verontreini
ging oppervlaktewateren en de hinderwet worden opgelegd o.a.
niet meer lozen van gier, afvalwater e.d. op oppervlaktewater
kan worden voldaan?
b. Accepteert U het motto „de vervuiler betaalt?"
Zo ja, waarom wel?
Zo neenwaarom niet?
a. AAN de voorwaarden, die door de wet verontreiniging oppervlaktewateren
en de hinderwet worden opgelegd, kan niet door iedereen worden voldaan.
Voor een kleine eenheid vee is het economisch immers niet verantwoord
grote investeringen te maken. De uit deze wetten voortvloeiende kosten
zullen door vele bedrijven niet doorberekend kunnen worden, wat een ver
mindering van bedrijfsinkomen betekent, menen zeer veel afdelingen. Nood
zakelijk is dat doorberekening plaats kan vinden. Men vraagt zich dan ook
af of er geen investeringsfaciliteiten noodzakelijk zijn. In dit verband wordt
gedacht om de premieregeling agrarische bedrijfsgebouwen van toepassing
te verklaren op milieu-inVesteringen. De ZLM dient zich hiervoor in te
spannen, zo zegt men. Aan de andere kant, zo stelt men, moeten we in wil
len zien dat het lozen van gier en mest op het oppervlaktewater zonder meer
niet meer getolereerd kan worden. Sommige afdelingen durven geen oordeel
uit te spreken over deze vraag. De waterschappen, zo stellen ze. hebben ons
noig geen voorlichting over de voorwaarden gegeven. Belangrijk is of bijv.
de grondput zal worden geaccepteerd. Door 3 afdelingen werd de vraag ge
steld of gier, die in geringe mate in de sloot terecht komt, wel vervuilt?
Zij menen dat de wetenschap dit nog niet heeft bewezen. Door praktisch
allp afdelingen wordt gepleit voor een soepele overgangsregeling;
b. 7 van de afdelingen accepteert het motto „de vervuiler betaalt" niet om
de navolgende redenen: i
le omdat de investeringen die noodzakelijk zijn, niet doorberekend kunnen
worden in de kosten;
2e de landbouw op zal moeten papen niet meer te moeten betalen dan zij
werkelijk vervuilt (onderzoekingen wijzen uit 5%);