maatschappij tot bevordering van landbouw, tuinbouw en veeteelt in zeeland en noord-brabant
I-JET verbruik van broodgraan daalde van 61,5 kg
per hoofd der bevolking in 1960 tot 47,2 kg in 1972.
De daling lijkt overigens nu niet verder door te zetten
Omgerekend komt het verbruik neer op bijna 5 sneedjes
per persoon per dag.
VRIJDAG 5 APRIL 1974
62e Jaargang - No. 3225
land-
Zlm tuinbouwblad
De ontwikkeling is vroeg dit jaar. De bloei van de pruimen en peren is al begonnen. De
hoeveelheid bloesem is in 't algemeen overdadig en een lust voor 't oog.
DIJ alle publiciteit, die, overigens zeer terecht, gere
geld aan onze agrarische export wordt besteed,
komt de belangrijkste taak van de landbouw, de voedsel
voorziening van de eigen bevolking, wel eens wat op de
achtergrond. Terwijl toch juist het veiligstellen van deze
eigen voedselvoorziening de belangrijkste redenen is om
zuinig te zijn op onze landbouw!
Ook voor het landbouwbedrijfsleven is het goed zich
steeds weer te realiseren dat een zeer belangrijk gedeel
te van de afzet via de binnenlandse markt dient plaats
te vinden. Uiteraard zal daarbij het aanbod zoveel moge
lijk overeen dienen te komen met de vraag van de con
sument.
Het is dan ook zaak voor de landbouwproducent en
zijn afzet- en verwerkende organisaties rekening te
houden met de veranderingen in de voedingsgewoonten
die in de loop der jaren plaatsvinden. In het navolgende
willen wij aan de hand van, door het Financieel Dagblad,
via de produktschappen verzamelde gegevens nagaan
hoe het gebruik van de belangrijkste voedingsmiddelen
zich de laatste jaren heeft ontwikkeld.
In 1972 werd in ons land voor een totaal bedrag van
22,5 miljard gulden aan voedings- en genotmiddelen be
steed. Naar hoeveelheid gerekend nam het verbruik se
dert 1960 met gemiddeld 3% per jaar toe. Zowel door
dat de bevolking groeide als doordat men meer per hoofd
ging consumeren.
In zijn algemeenheid zijn twee soorten faktoren van in
vloed geweest op de verandering in het gebruik per hoofd
der bevolking. In de eerste plaats economische faktoren
als gestegen inkomen, veranderde prijsverhoudingen e.d.
In de tweede plaats maatschappelijke faktoren als lich
tere arbeid, werken gehuwde vrouw, opkomst massadis
tributie en -konsumptie, toegenomen voorlichting en re-
klame over de gezondheidsaspekten van de voeding enz.
Deze faktoren hebben geleid tot het kopen van andere
produkten en tot meer produkten met ingebouwd gemak.
Zo daalde sinds 1960 het verbruik van broodgraan,
aardappelen, melk en eieren, terwijl het verbruik van sui
In dit nummer o.m.:
Het ontwerpbesluit
nieuwe pachtnormen
Pagina 2
O.V.M.-
verzekeringsnieuws
Pagina 4
De teelt van snijmais
Pagina 5
Hoofdafdeling
akkerbouw streeft naar
beter akkerbouwbeleid
Pagina 6
X Normen verrekening
werkzaamheden in de
land- en tuinbouw
Pagina 7
Oorzaken afwijkende
vleeskwaliteit bij
slachtvarkens Pagina 9
Nota „Varkenshouderij
in Zeeland"
pluimveehouderijnieuws
Pagina 10/11
Tuinbouw
Pagina 12/13
ker en vetten vrij stabiel bleef, maar er belangrijk meer
groenten en fruit, zuivelprodukten en vlees geconsu
meerd werden. Daarnaast nam vooral het gebruik in be
werkte vorm van de meeste produkten sterk toe, ten
koste van de verse konsumptie.
AKKERBOUWPRODUKTEN
Bij de aardappelen is vooral het verbruik in verse vorm
sterk teruggelopen en wel van 96 kg per persoon per jaar
in 1960 tot 70 kg in 1972. Daarentegen steeg het verbruik
van aardappelprodukten als frites, chips e.d. zeer sterk;
van nauwelijks 2 kg in 1960 tot 14 kg per persoon in
1972. Het totale aardappelverbruik lijkt nu redelijk sta
biel geworden, hoewel steeds meer een verschuiving van
de verse konsumptie naar de konsumptie van voorbe
werkte produkten plaatsvindt. Het zal dan ook zaak zijn
meer en meer aardappelen te gaan telen, die geschikt
zijn voor verwerking tot frites, chips e.d. De totale kon
sumptie van het derde belangrijke akkerbouwprodukt
de suiker, is betrekkelijk stabiel geweest gedurende de
laatste 10 jaar. En wel op een niveau van 44 45 kg per
persoon. Wel is er een duidelijke ontwikkeling waar te
nemen naar een dalend suikergebruik als zodanig in de
gezinshuishoudingen en een toename van het verbruik
via suikerhoudende produkten.
VEEHOUDERIJPRODUKTEN
WOORAL het verbruik van konsumptiemelk vertoont
een opmerkelijke daling van ruim 155 liter in 1960
tot slechts 112 liter per hoofd der bevolking in 1972. Oor
zaken moeten vooral gezocht worden in andere drink
gewoonten (meer bier, frisdranken e.d.) en een vermin
derde huis aan huisbezorgingsservice. De laatste jaren
lijkt de daling van de totale melkkonsumptie wat tot staan
te zijn gekomen, vooral doordat de konsumptie van half
volle melk sterk is toegenomen.
Binnen de melkproduktenbranche (karnemelk, yoghurt,
vla, pap etc.) doen zich vrij sterke verschuivingen voor.
Daarbij is het verbruik van vla's de laatste 7 jaar bijna
verdubbeld, terwijl overigens vooral de magere produk
ten de laatste tijd meer en meer in de belangstelling
komen.
Het toch al niet hoge boterverbruik is sedert 1960 nog
verder teruggelopen en bedraagt nu nog ruim H/2 kg
per hoofd der bevolking.
Daarentegen is het kaasverbruik toegenomen van 7,5
kg in 1960 tot ruim 9 kg in 1972. Over het algemeen in
de zuivelsektor dus een verschuiving, waarbij het accent
meer op het eiwit en minder op het vet komt te liggen.
(Zie verder pagina 3)
LANDBOUWINKOMENS BLIJVEN ACHTER
TN de vergadering van het Hoofdbestuur der ZLM
van 1 april j.l. werd uiteraard uitvoerig aandacht
besteed aan de recente Brusselse prijsbesluiten en de
gevolgen daarvan voor de land- en tuinbouw.
Voorzitter Becu noemde het een goede zaak dat er in
elk geval een gezamenlijk besluit uit de bus is gekomen.
Over de inhoud van het besluit was hij minder te spre
ken, ook al zijn de uiteindelijke prijsverhogingen duide
lijk gunstiger dan in het Commissievoorstel was neerge
legd. Ongetwijfeld heeft hieraan het vele werk van het
COPA onder leiding van Ir. Knottnerus belangrijk bijge
dragen. De besluiten voor de afzonderlijke produkten
overziende, konstateerde de heer Becu dat de veehou-
derijsektor er duidelijk gunstiger uitkomt dan de akker-
bouwsektor.
Immers wanneer rekening gehouden wordt met de reali
teit van een tarweprijs die konstant op het interventie
niveau gedrukt wordt, dan komt de akkerbouw niet ver
der dan een prijsverhoging van gemiddeld 5
In feite betekent dit dat voor oogst 1974 hetzelfde prijs
niveau zal gelden als voor oogst 1973 en de prijzen
slechts gemiddeld 1 hoger zullen liggen dan bij oogst
1972. Immers in 1973 werden de garantieprijzen met 1
verhoogd, maar later door de revaluatie van de gulden
weer met 5 verlaagd. Door deze voorstellen wordt dus
juist de revaluatie goed gemaakt.
De heer Becu rekende voorts uit dat de akkerbouw re
kening moet houden met een kostenstijging van 8 in
1973 en tenminste 12 in 1974. In feite staat dus tegen
over een totale kostenstijging over de laatste 2 jaar van
ruim 20 een prijsstijging van 1 plus een tijdelijke
BTW-compensatie van 2 Het zal duidelijk zijn dat zelfs
een forse produktiviteitsstijging een drastische inkomens
achteruitgang voor de akkerbouw niet kan voorkomenl
(Zie verder pagina 3.)