De Boer - Uit Stiens had toch gelijk De concurrentiekracht van de traditionele grupstal Slachtveemarkt omhoog 10 I BIJ EEN ERE-DOKTORAAT Op 8 maart j.l. werd aan de land bouwhogeschool in Wageningen het ere-doktoraat in de landbouwwe tenschappen uitgereikt aan ir. D. J. Maltha, oud-direkteur van het Cen trum voor Landbouwpublikaties en Landbouwdokumentatie, alsmede aan de heer P. B. de Boer, een vee houder uit Stiens. Dat Maltha eredoktor werd sprak bijna vanzelf, gezien zijn staat van dienst, juist op het wetenschappe lijke vlak. P. B. de Boer doctor ho noris causa is een andere zaak. Iets om wat uitvoeriger bij stil te staan. HET BEDRIJF IYE BOER heeft in Stiens een weidebedrijf van thans 70 ha met ruim 150 koeien, plus bijbehorend jong vee. De wijze waarop hij dit bedrijf ontwikkeld heeft, is uniek. Maar behalve boer was De Boer ook organisatie- en koöperatieman en publicist. Opsommingen van zijn funkties behoeven wij niet te herhalen. En sinds 1952 schrijft hij zeer regelmatig in het Fries Landbouwblad over alle zaken die de agrariër zouden kunnen interes seren. Daarbij staat zijn koöperatieve gezondheid voorop. Dat heeft hem bittere vijanden en pittige tegenpublika- ties bezorgd. Maar thans, nu hij 67 jaar is en het bedrijf heeft overgedaan aan zijn zoon, zwijgen de tegenstanders. Het ere-doktoraat is hem verleend zowel voor zijn pu- blikaties als voor de wijze waarop hij zijn bedrijf heeft ontwikkeld. En wat dit laatste betreft bewonderen voor- en tegenstanders hem. Men mag dan ook stellen, dat de Wageningse landbouwhogeschool met dit ere-doktoraat nog eens terdege heeft willen onderstrepen, dat P. B. de Boer gelijk had. Het was (afgezien van dr P. B. de Boer) nodig dit eens uitdrukkelijk te doen. De geschiedenis is ook op dit punt leerzaam. ZWARE KUNSTMESTGIFTEN jlVE BOER begon in 1927 met 20 ha grasland, de rest is later bijgekoc'ht. Hij bouwde een Zuidhollandse stal omdat die praktischer is dan een Friese. Hij molk zijn koeien op stal, ook 's zomers. Hij fokte welbewust en zocht naar de juiste voederrantsoenen. Maar wat vooral opviel was, dat hij zonder de minste aarzeling zeer zware kunstmestgiften toepaste, jaar in jaar uit. Daarbij ging hij op de duur zelfs tot 440 kg zuivere stikstof per ha. En dat niet alleen: hij toonde aan dat dit rendabel en winst gevend was en dat dit in beginsel oneindig lang vol te houden was. De Verguizing en bestrijding die hij ontmoette was ge weldig. Vanuit de praktijk en vanuit de wetenschap werd hij bespot. Zelfs na de tweede wereldoorlog was dat het geval. Daar was b.v. ir. J. Cleveringa, een voorloper van de z.g. biologische school, die heel Nederland doortrok om lezingen te houden over grondstruktuur en die bij iedere gelegenheid betoogde, dat het bedrijf van De Boer zou instorten. Maar de man stortte zélf in en het bedoelde bedrijf floreerde. TERDEGE ONDERZOCHT AP het bedrijf van De Boer zijn nagegaan: de botani- sche samenstelling van het grasland, de minerale samenstelling van de grassen de opbrengsten in kg gras, hooi enz. maar ook in eiwit en zetmeel, de gezondheid van het vee, de struktuur van de grond enz. enz. Men vond geen enkele afwijking, behalve dan dat de bevruchtings resultaten wat lager waren dan op andere bedrijven (wat echter ook een erfelijkheidskwestie kan zijn). Die resultaten wekten grote verwondering. De tegenstanders waren n.l. vergeten, dat De Boer zorgde voor een uitstekende voorziening van zijn weiland met organische stof. De zware bemesting van kunstmest kwam slechts daarnaast, niet als .een vervangster van die organische stof. Onweerlegbaar werd hier aangetoond, dat een evenwichtige bemesting niet gauw te zwaar is en dat zij tot zeer hoge opbrengsten kan leiden zonder enig bezwaar voor grond, dier en mens. Op vele duizenden bedrijven, overal ter wereld, heeft men dit nagevolgd. Vandaar dat De Boer in 1962 van de universiteit van Kiel de Justus von Liebigprijs kreeg uitgereikt. Een hoge onderscheiding maar in dit geval wel bijzonder toepasse lijk. Wat De Boer deed was een voortzetting van het werk dat Von Liebig een eeuw geleden begonnen was. Het plechtige moment waarop de heer De Boer zijn ere-doctoraat aan de Landbouwhogeschoog wordt ver leend. EN NU VERDER? AING er dan nooit iets fout O ja, de uitbestede kalver- opfok bleek geen sukses, men melkt thans anders dan vroeger en ook de konservering van het gras gaat anders. Maar dat zijn zuiver technische ontwikkelingen. Principieel is de bedrijfsvoering in Stiens ongewijzigd ge bleven en ze kan niet anders, zonder grote achteruitgang van opbrengsten, inkomen en gehalten. Daarom zal deze wijze van voedsel produceren met hand en tand verdedigd moeten worden. Doet men dat niet, dan tekent de land bouw zijn eigen ondergang. Want het gaat er niet om, dat bij aanwending van alleen stalmest er heus nog wel iets eetbaars voor mens en dier groeit op akkers en weiden. Het gaat er om, dat de mens het verstand dat hij bezit, aanwend voor de beste produktie van voedsel voor m'ens en dier. En daarbij loopt de weg van Von Liebig over De Boer naar alle andere boeren met gezond verstand. Het is goed dat een ere-doktoraat dat nog eens duidelijk onder streept! W. BOSHUIS Zowel in theorie als in de praktijk blijken melkvee bedrijven met een ligboxenstal betere inkomensmogelijk heden te bieden dan bedrijven met een traditionele grup stal. Desondanks hebben de meeste melkvehouders nog een grupstal, hoewel het aantal nieuwe ligboxenstallen thans snel toeneemt, mede als gevolg van de rentesub sidieregeling. De vraag in hoeverre melkveehouders met een grupstal de kans o'p een inkomensverbetering voor bij laten gaan, in geval zij niet op een modern staltype overschakelen, wordt in L.E.I.-publikatie 3.47 aan de orde gesteld Het antwoord op deze vraag is gegeven op basis van de verschillen in bedrijfsuitkomsten tussen een eenmansbedrijf met een gemoderniseerde Friese stal en een nieuwe Hollandse stal, ligboxenstal of koeien- hut. Er is hierbij onderscheid gemaakt tussen drie cate gorieën melkveehouders, namelijk: 1. melkveehouders met een opvolger; 2 melkveehouders jonger dan 50 jaar, zonder opvolger en 3. melkveehouders ouder dan 50 jaar, zonder opvolger. De melkveehouders met een opvolger dienen hun be drijfsvoering te richten op continuiteit van het bedrijf. Het bedrijf dient, ook op langere termijn gezien, dus zo doelmatig mogelijk te zijn ingericht. Aan deze eis kan slechts worden voldaan door overschakeling op een modern staltype, zoals ligboxenstal of koeienhut. Dit betekent echter hogere gebouwenkosten, die niet geheel worden opgevangen door de lagere bewerkingskosten. In de nieuwe stal moeten derhalve meer koeien worden gehouden dan in de oude traditionele stal om hetzelfde inkomen te behalen. Hoeveel koeien er extra moeten .komen, hangt zowel af van de hoogte van de bouwkos ten als van de wijze, waarop voorzien wordt in de ruw- voederbehoefte van de extra koeien. De melkveehouders zonder opvolger, die nog jonger dan 50 jaar zijn, zullen gemiddeld nog minstens 15 a 20 jaar als veehouder werkzaam zijn. Gezien de lengte van deze periode en het feit, dat een eventueel nog mo gelijke uitbreiding binnen de bestaande gebouwen slechts een tijdelijke inkomensverbetering oplevert, ver dient ook in deze gevallen overschakeling op een mo derne stal aanbeveling. Bovendien is het werken in een moderne stal lichter dan in de traditionele grupstal. De melkveehouders zonder opvolger, die ouder zijn dan 50 jaar, zullen de extra investeringen in nieuwe gebouwen en werktuigen veelal niet terug kunnen ver dienen, mede gezien de aanloopkosten, die overschake ling op een nieuwe stal meestal met zich brengt. Voor zover de melkveestapel nog kan worden uitgebreid door nieuwe voorzieningen binnen de bestaande gebouwen, geeft dit reeds een zodanige verbetering van de be drijfsuitkomsten, dat de extra investeringen in gebou wen en werktuigen in 3 a 5 jaar kunnen worden terug verdiend. Zodra verdere bedrijfsaanpassingen binnen de bestaande gebouwen niet meer te realiseren zijn, moeten de desbetreffende veehouders er echter reke ning mee houden, dat hun relatieve inkomenspositie snel achteruit zal gaan. Hoe geringer het aantal koeien per man daarbij is, hoe zwakker de inkomenspositie van de melkveehouder zal zijn. De ccnclussie is dertialve dat de concurrentiekracht van een bedrijf met een traditionele grupstal slechts op korte termijn nog redelijk sterk kan zijn, indien tegen relatief lage verbouwingskosten, het aantal koeien kan worden iuitgebreid. Op langere termijn gezien zal de concurrentiekracht echter in snel tempo achteruitgaan. Deze publikatie 3.47 kan besteld worden door overschrijving van 8 op giro No. 41.22.35 t.n.v. het L.EJ. te Den Haag, onder vermelding: Zend publikatie No 3. 47". De gemiddelde marktprijs voor slachtvee was in de week tot 7 maart hoger dan in de voorgaande week, evenals dat ook het geval was met de gemiddelde marktprijs in Nederland, die rond 91 van de oriënta tieprijs. Ondanks een wat ruimer aanvoer waren de prijzen hoger, wat mogelijk verband kan houden met een verminderde invoer. Overigens is voor de week van 11 maart af de invoerheffing derde landen verlaagd van 12,85 tot 9,64 per 100 kg levend gewicht. In de week tot 1 maart werd 274 ton rundvlees uitgevoerd en 454 ton ingevoerd, samen met 310 ton bevroren vlees en 203 levende slachtdieren, die overwegend uit Honga rije kwamen. Uit België kwam 75 ton rundvlees, uit Ierland 132 ton, Denemarken 124 ton en Frankrijk 75 ton. In 1973 werden uit de binnenlandse veestapel vol gens voorlopige cijfers 705.500 dieren geslacht, een goede 2000 meer dan in 1972. Overzicht prijsverloop: EEG-gemiddelde 298,70 (296,18); Nederland ƒ269,95 (267,95); België ƒ310,61 (299,11); Luxemburg ƒ308,44 (307,42); Duitsland ƒ284,39 (282,18); Frankrijk ƒ316,22 (314,79); Italië ƒ304,92 (304.83); Denemarken ƒ256,63 (254,66); Ierland 277,79 (272.84) en Engeland ƒ305,62 (301,26). KALVERPRUZEN De gemiddelde EEG-marktprijs voor slachtkalveren was hoger, de Nederlandse marktprijs lager dan voor gaande week. Bij kort aanbod op de markten waren de prijzen overwegend lager. Een en ander miste zijn uit werking ook niet op de prijzen van nuchtere kalveren, die opnieuw lager waren. De aanvoer werd zeer groot genoemd. Prijsverloop vette kalveren: EEG-gemiddelde 435,54 433,73); Nederland ƒ438,93 445,05); België ƒ450,07 (434,44); Luxemburg 472,93 (onver.); Duits land ƒ430,18 (431,27); Frankrijk ƒ485,65 (486,65); Italië ƒ458,90 454,12); Denemarken ƒ297,17 (onver.); Ierland ƒ325,78 (307,74); Engeland ƒ417,62 (onver.). WOLVEE Het aanbod in schapen was vrij ruim, waarbij de markt zich' goed kon handhaven. Uit de veestapel wer den in 1973 386.200 dieren geslacht, ongeveer 29.000 minder dan in 1972. De levende uitvoer steeg met ruim 4000 tot 11.500. Prijzen week tot 6 maart: Sneek vette lammeren 7,508 onver.)vette schapen 4,4,50 (4,755,25) vette lammeren ƒ160250 (160240); vette schapen 125—210 (onver.); Leiden vette lammeren 175235 (onver.); vette schapen 150—200 (onver.). VEE EN VLEES TN DE E.E.G. België. De varknesmarkt was de afgelopen week nogal wat lager in prijs dan voorgaande week. Anderlecht meldde een uiterst trage handel met lagere prijzen, be houdens voor zeugen. Ook Tongeren meldde lagere prij zen, behoudens voor de extra-kwaliteiten. De uitvoer van levende en geslachte varkens naar Duitsland en Frankrijk daalde niet onaanzienlijk vergeleken met voorgaande week. De belangstelling in die landen gaat overwegend uit naar extra-kwaliteiten, ok de uitvoer van varkensvlees in stukken ging tegen aanmerkelijk lagere prijzen dan voorgaande week. Ook de groothan- delsprijzen waren lager. Voor slachtvee liepen de prij zen wat op. Gemeten aan de vraag was het aanbod niet bijster groot. De aanwezigheid van Italiaanse kopers gaf een extra accent aan het vrij korte aanbod. Opmer kelijk is dat een wat oplopende prijs voor voorvoeten gepaard ging met een licht aflopende prijs voor achter voeten. Uit Ierland kwamen 283 levende slachtdieren binnen. Italië was een groter afnemer van levend vee dan gewoonlijk. De prijzen van slachtpaarden brokkel den wat af, terwijl voor geïmporteerde schapen de prij zen opliepen, bij kort aanbod. Inlandse, schapen lagen vrij vast in de markt. Frankrijk. De markt voor varkensvlees was duidelijk lager dan voorgaande week. Het aanbod was, gemeten aan de vraag, overvloedig. De levend-prijzen waren nog al wat lager. In Lamballe liepen de prijzen met 26' centi mes terug. In het departement Cots du Nord wordt de varkenshouderij geteisterd door mond- en klauwzeer. De interprofessionele notering ging met 10 punten om laag tot Fr. 4,70 voor de goede vleesvarkens en Fr. 4,50 voor de vettere varkens. Men bespeurt nogal wat con currentie van de levende import uit België. Voor slacht vee liepen de prijzen vrij algemeen op. Dat was voor de meeste categoriën slachtvee het geval, behoudens voor stieren. Duitsland. De handel in slachtvee was bij op de meeste plaatsen vrij gelijkblijvend aanbod wat vriendelijker. De handel was overigens uiteenlopend van kalm tot willig. Koeien waren prijshoudend, terwijl voor stieren in het zuiden wat druk op de prijzen op te merken was. Koeien en vaarzen waren over het geheel wat hoger in prijs. In NRW liep overigens de gemiddelde marktprijs voor stieren met DM 7,80 op tot DM 359,80. Koeien kl. B stegen in het Rijn-Roergebied met DM 8,10 tot DM 264. Ook de kalverprijzen waren over het geheel wat hoger. De aanvoer van varkens was groter dan voorgaande week. Op te merken was dat in Noord- en West-Duits- land de prijzen wat beter waren dan voorgaande week, zulks in tegenstelling tot het zuiden waar de markt hier en daar nogal wat zwakker was. In NRW liep de ge middelde prijs met DM 5 op tot DM 326,20. De grote verzendslachterijen in Noord-Duitsland verhoogden hun uitbetalingsprijzen met uiteenlopend DM 1 tot DM 3 per 100 kg levend voor zeugen en voor varkens van kl. I en II zelfs met DM 9 per 100 kg. Voor melklammeren werden onveranderd DM 77,30 voor kl. I betaald en voor vette lammeren DM 6,70—6,95 voor kl. I. v. d. W. I

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1974 | | pagina 10