Waarin schuilt
de kracht van
de coöperatie
Aanvraagmogelijkheid
rentesubsidie voor
fruitteelt- en glastuinbouw
bedrijven geopend
DE rentesubsidie voor fruitteelt- en glastuinbouwbe
drijven wordt tot een bepaald maximum verleend
voor leningen, door begunstigde gesloten voor het ver
richten van de volgende investeringen:
5
£"}NDANKS het feit, dat in het coöperatieve be-
drijfsleven ook niet alles koek en ei is, kunnen
we toch vaststellen, dat de coöperaties in het alge
meen hun partij goed meeblazen. Natuurlijk is niet
elke sektor even sterk ontwikkeld en komen er bin
nen een bepaalde sektor per coöperatieve onderne
ming verschillen voor, maar dat neemt niet weg, dat
er behoorlijk en soms zelfs grote marktaandelen be
reikt zijn.
Als we het marktaandeel als maatstaf willen hante
ren dan spreken we in feite toch over het vermo
gen om te kunnen concurreren. En dat behoeft be
slist niet ten aanzien van uitsluitend de prijzen te
zijn, maar dit omvat het totale dienstverleningspakket,
dat de coöperatie aan haar leden, leveranciers en af
nemers te bieden heeft. Het concurrerend vermogen
is van beslissende betekenis voor de ontplooiing van
de onderneming, ongeacht de rechtsvorm, waarin de
onderneming wordt bedreven. De vraag rijst nu „waar
aan ontleent de coöperatie haar kracht" of met an
dere woorden „hoe komt de coöperatie aan concur
rerend vermogen".
GEZAMENLIJK OPTREKKEN
1TR zijn mensen, die menen, dat het toch echt wel
in de coöperatieve ondernemingsvorm zit. Er
is sprake van een coöperatieve vereniging, die een
bedrijf uitoefent ten bate van de leden, de boeren en
tuinders. Deze aanvaarden aansprakelijkheid en gaan
andere statutaire bindingen aan, waardoor ze aan hun
gezamenlijke onderneming vastzitten in goede en
kwade jaren. Zij wijzen in feite op de bindingen van
de leden, waardoor het concurrerend vermogen niet
zo groot behoeft te zijn, want de klanten komen toch
wel. Dit lijkt ons echter een wat overtrokken redene
ring. Natuurlijk zijn er altijd nog wel idealistische
coöperatoren, die uit principe lid worden van coöpe
raties, maar wij hebben toch sterk de indruk, dat hun
aantal sterk in betekenis terugloopt. De pioniersfase
van de coöperatie hebben we nu eenmaal goeddeels
achter de rug en in deze moderne, verzakelijkte we
reld worden de idealisten pur sang schaars. Iemand
die nu lid wordt van een coöperatie laat toch groten
deels de zakelijke belangen de boventoon voeren. En
ons inziens terecht. Toch is hiermee niet het laatste
woord gezegd. We mogen dan wel zeggen, dat boe
ren en tuinders individualisten zijn, die graag hun
eigen boontjes doppen, maar ze weten tegelijkertijd,
dat hun marktpositie nu niet bepaald je dat is.
Er wordt niet voor niets een landbouwbeleid ge
voerd en vooral in jaren met relatieve overschotten
(meer aanbod dan vraag) wordt aan den lijve de zwak
ke marktpositie ervaren. Die ervaring wordt nog ver
sterkt door de concentratie in het bedrijfsleven, waar
mee onze boeren en tuinders zaken doen. Sommigen
hebben duidelijk angst, dat ze gemanipuleerd gaan
worden door de grote ondernemingen, waaraan ze
verkopen of waarvan ze kopen. Nu heeft iedere me
daille zijn keerzijde. Een grote onderneming, die het
goed doet en een flinke marktpositie opbouwt voor
zijn eindprodukt heeft ook behoefte aan veel en goe
de grondstof van land- en tuinbouw. Wordt of is zo'n
onderneming echter multi nationaal dan dreigt het
gevaar, dat landbouwers uit verschillende landen tegen
elkaar uitgespeeld worden of dat zo'n concern in
goedkopere grondstoffenlanden gaat zitten. Tegen
deze achtergronden kiezen vele boeren en tuinders
dan liever voor hun eigen grote coöperatieve onder
neming dan voor het andere grootbedrijf. Daardoor
dus toch een stukje betrokkenheid en het willen aan
vaarden van financiële risico's.
VERTROUWEN
TTEN andere faktor, die duidelijk meespeelt is het
vertrouwen in de objectiviteit van de eigen
coöperatie. De coöperatie zouden we een niet-kapi-
talistische ondernemingsvorm kunnen noemen. In
deze zin, dat de winst niet aan uitsluitend kapitaal
verschaffers ten goede komt, maar aan de leden-le
veranciers of afnemers, die wel tevens kapitaalver
schaffers kunnen zijn. Over dat ten goede komen aan
wordt verschillend gedacht en in dit verband willen
we graag verwijzen naar het struktuurrapport land
bouwcoöperatie. De coöperatie is en blijft er ten bate
van de leden, die mogen vertrouwen op een objec
tieve voorlichting en een rationele en betrouwbare
wijze van zaken doen afgestemd op de behoeften van
de leden-bedrijven. Daarmee willen we geenszins zeg
gen, dat een niet-coöperatieve onderneming minder
betrouwbaar zou zijn, maar wel, dat in zo'n geval de
belangen onderneming - afnemer/leverancier anders
liggen of* minder parallel lopen. De opdracht van een
coöperatie is duidelijk anders dan van een niet-co-
operatieve onderneming. Je hebt tenslotte een eigen
zaak of je hebt hem niet.
INSPRAAK
J^E coöperatie is een zeer moderne ondernemings
vorm in deze tijd van democratisering en de
roep om meer inspraak en medebeslissingsrecht. Een
lid van een coöperatie is lid van een democratische
vereniging met z'n eigen ledenvergadering, z'n eigen
bestuur en wat dies meer zij. Hij kan meepraten, het
beleid beïnvloeden en hij kan al z'n klachten en wen
sen uiten als volwaardig lid van z'n democratische
gemeenschap. Dat gaat beslist niet voor alle groe
pen in onze samenleving op. Vele coöperaties doen
veel moeite om het lid metterdaad aan z'n trekken
te laten komen. Als lid meepraten over de eigen co-
operatie is een recht, dat niet te lichtvaardig onder
schat moet worden. We zullen dat recht dan ook zo
veel als maar mogelijk is inhoud moeten geven. Ook
de grote coöperatie heeft middelen genoeg om dat
doel te bereiken.
MOTIVATIE
"J* ERUGKEREND tot ons uitgangspunt blijven we
stellen, dat iedere onderneming, dus ook de
coöperatie over concurrerend vermogen moet be
schikken. Dat vraagt om een goed personeelsbeleid,
om bekwame mensen met veel inzet, om moderne
produktiemiddelen, om een goede organisatie, een
goede financiering en een goed beleid annex mana
gement. Wij hebben zeer globaal gesproken niet de
indruk, dat de coöperatie op deze terreinen tot de uit
blinkers behoort. Ook wat deze zaken betreft geeft
het al eerder genoemde struktuurrapport goede aan
knopingspunten. Er valt ongetwijfeld nog veel te doen
en dit zal ongetwijfeld wel zo blijven. Een levensnood
zaak is echter een goede motivatie van alle medewer
kers. Iedere man en iedere vrouw in dienst van de
coöperatie zal er weet van moeten hebben, dat hij
of zij, de belangen van de leden moet dienen. Een
coöperatieve onderneming, die van deze geest door
trokken is kan veel presteren. Het personeelsbeleid
zal mede hierop gericht moeten zijn. Hier ligt een be
langrijke taak voor besturen en direkties!
Drs. J. DIJKGRAAF,
L.C.C. - Goes.
Met ingang van 1 mei 1973 is voor
fruitteelt, en glastuinbouwbedrijven
de mogelijkheid geopend een aanvrage
voor een rentesubsidie in te dienen.
De minister van landbouw en visse
rij drs. J. Boersma heeft de betreffen
de toepassingsbesluiten van het be
stuur van de Stichting Ontwikkelings»
en Saneringsfonds voor de Landbouw
goedgekeurd. Naar verwachting zal
het fondsbestuur binnenkort ook het
toepassingsbesluit voor de volle-
gronds-groenteteelt definitief kunnen
vaststellen. Teneinde voor een rente
subsidie in aanmerking te komen, zijn
voorwaarden gesteld zowel aan de
aanvrager als ten opzichte van het
bedrijf.
VOORWAARDEN AANVRAGER
DE belangrijkste voorwaarden met betrekking tot de
aanvrager luiden als volgt. De aanvrager dient:
a. een natuurlijk persoon te zijn;
b. voor eigen rekening een landbouwbedrijf uit te oefe
nen;
c. het hoofdberoep in de landbouw te hebben;
d. over de drie laatst bekend jaren een gemiddeld fis
caal onzuiver inkomen te hebben genoten dat voor
tenminste de helft afkomstig is uit het landbouwbe
drijf. Is geen gemiddeld fiscaal onzuiver inkomen over
drie jaren beschikbaar dan dient tenminste het in het
laatste jaar genoten onzuivere inkomen aan deze
voorwaarde te voldoen;
e. tenminste 34 van zijn totale arbeidsduur voor werk
zaamheden binnen het landbouwbedrijf te besteden;
f. te beschikken over voldoende agrarische vakbe
kwaamheid.
Indien meer natuurlijke personen voor gezamenlijke
rekening een landbouwbedrijf uitoefenen, dient elk van
hen te voldoen aan het gestelde onder c t/m f. Het fonds
bestuur kan onder bepaalde voorwaarden de rentesubsi
die eveneens verlenen aan een rechtspersoon die blijkens
de statuten de exploitatie van landbouwbedrijven ten
doel heeft.
VOORWAARDEN BEDRIJF
■^ENEINDE voor rentesubsidie in aanmerking te ko
men dient het bedrijf van aanvrager te worden
aangemerkt als een landbouwbedrijf met ontwikkelings
mogelijkheden. Als een landbouwbedrijf met ontwikke
lingsmogelijkheden wordt aangemerkt een bedrijf:
waarvan het arbeidsinkomen per volwaardige arbeids
kracht bij een arbeidsduur van 2.210 uren lager is dan
400,per week (vergelijkbaar inkomen); of
waarvan de struktuur van dien aard is dat zij de
handhaving van het arbeidsinkomen op het niveau
van 400,per week in gevaar brengt; en
waarvan het bedrijfshoofd blijkens het ontwikkelings
plan in staat zal zijn het moderniseringsdoel van het
vergelijkbare inkomen van 400,per week te be
reiken of te handhaven.
Vorengenoemd bedrag van ƒ400,per week wordt
halfjaarlijks herzien op basis van het indexcijfer van het
totaalinkomen uit dienstbetrekking per week van manne
lijke werknemers van 25 jaar en ouder, met 2 kinderen
jonger dan 16 jaar en werkzaam in handel, vervoer en
bank- en verzekeringswezen.
DE RENTESUBSIDIE
a. Investeringen in bouwwerken (niet zijnde onderhouds
werken), in bedrijfswegen en erfverharding, in utili
teitsvoorzieningen op het bedrijf en in perceelsver
beteringen;
b. Investeringen in kassen en in centrale voorzieningen
in het ketelhuis;
c. Investeringen in de aanplant van vruchtbomen anders
dan voor de teelt van appelen, peren en perziken;
d. Investeringen in werktuigen.
De rentesubsidie bedraagt 4 met dien verstande, dat
deze 1 bedraagt voor investeringen in kassen en in
centrale voorzieningen in het ketelhuis (zie b) voorzover
zij betrekking hebben op of samenhangen met een uit
breiding van het glasareaal. Bij de vaststelling van de
hoogte van het jaarlijks subsidiebedrag wordt uitgegaan
van een aflossing der leningen in 15 jaar voor investe
ringen in bouwwerken etc., 10 jaar voor investeringen
in kassen e.d. en 6 jaar voor investeringen in werktuigen
en de aanplant van vruchtbomen. Is de looptijdi der lenin
gen korter dan resp. 15, 10 en 6 jaar dan wordt de wer
kelijke looptijd aangehouden voor de bepaling van het
subsidiebedrag. De rentesubsidie wordt niet verleend in
dien het totaal van de subsidiabele leningen minder dan
20.000,bedraagt. De rentesubsidie wordt ten hoogste
verstrekt over een leningsbedrag van 144.800,per
volwaardige arbeidskracht resp. 579.200,per bedrijf.
Voor investeringen in koel- en bewaarruimten op fruit,
teeltbedrijven wordt de rentesubsidie slechts verleend
voorzover deze:
a. betrekking hebben op de voor die fruitteelt noodzake
lijke gemiddelde capaciteit na voltooiing van het ont
wikkelingsplan, vermeerderd met een reservepercen
tage van 15 voor jaarlijkse oogstschommelingen;
b. naar het oordeel van het bestuur verantwoord zijn,
rekening houdende met de in het kader van de afzet
van fruit reeds aanwezige voorzieningen.
Voor investeringen in werktuigen wordt de rentesubsi
die slechts verleend indien ten genoegen van het bestuur
wordt aangetoond dat de capaciteit van de aangeschafte
werktuigen zodanig is dat deze geheel of nagenoeg geheel
op het bedrijf wordt gebruikt.
Voor investeringen betrekking hebben op een olietank,
brander en toebehoren ten behoeve van het stoken met
zware olie wordt geen rentesubsidie verleend, tenzij de
aanvrager kan aantonen dat die tot zijn bedrijf behorende
verwarmingsinstallatie niet binnen een tijdvak van zes
jaar op het aardgasnet kan worden aangesloten.
Indien de investering de ombouw van verwarmingsin
stallaties op aardgas betreft wordt de rentesubsidie niet
verleend indien aan aanvrager op zijn verzoek een bij
drage (ƒ3.000,in het kader van de bijdrageregeling
voor de ombouw van verwarmingsinstallaties op aardgas
(bestuursbesluit nr. 65) is dan wel zal worden uitgekeerd.
DE INDIENING VAN DE AANVRAAG
y^ANVRAGEN voor rentesubsidie ten.behoeve van
fruitteelt- en glastuinbouwbedrijven kunnen met
ingang van 1 mei 1973 worden ingediend bij de districts
bureauhouder van de Stichting tot Uitvoering van Land-
bouwmaatregelen in wiens rayon het betrokken bedrijf
is gelegen. Er wordt met nadruk op gewezen dat investe
ringen waarmede een aanvang is gemaakt voor de in
diening van de aanvrage uitgesloten zijn van verlening
van een rentesubsidie. In de procedure voor de verkrij
ging van een rentesubsidie is eveneens voorzien, dat de
aanvraag voor rentesubsidie gepaard kan gaan met een
aanvraag voor een garantie van de Stichting „Borgstel
lingsfonds voor de Landbouw" in die gevallen, waarin
de bank, die de leningen verstrekt, van oordeel is dat
een aanvullende borgstelling van deze Stichting nood
zakelijk is. Algemene informaties kunnen worden inge
wonnen bij de H.I.D. van de Provinciale Direkties voor
de Bedrijfsontwikkeling.