Structuurverbetering akkerbouw en rentesubsidies Geen overeenstemming aan wie (gras)zaad- subsidie ten goede moet komen K. N. L. C J\fE Raad van Ministers in de EEG heeft in oktober 1971 een zaaizaadverordening vastgesteld. In de ze verordening wordt voor de produktie van bepaalde soorten zaaizaad de mogelijkheid geopend een steun in te stellen per 100 kg voortgebracht zaad. Zeer waarschijnlijk zal reeds voor de oogst 1972 een toe slag op de produktie van gras- en klaverzaden wor den verleend. Omtrent de bestemming van deze toeslag bestond tussen telersorganisaties en kwekers/handelaren ver schil van opvatting. Daarom heeft in het kader van de commissie Marktordening van het Produktschap voor Landbouwzaaizaden de afgelopen maanden uit voerig overleg plaatsgevonden tussen een vertegen woordiging van de Vereniging voor de handel in landbouwzaaizaden/Nederlandse Kwekersbond ener zijds en een Lancbouwschapsdelegatie anderzijds. De Zaaizadencommissie van het Landbouwschap heeft zich steeds op het standpunt gesteld, dat deze subsidie aan de teler ten goede moet komen. Dit standpunt is tot op heden onverkort gehandhaafd. De graszaadfirma's hebben sinds de vaststelling van de verordening steeds erop gewezen dat de sub sidie gezien moet worden als een deel van de totale verkoopopbrengst en als zodanig in de participatie dient te worden opgenomen. Hoewel beide partijen van mening zijn dat eventuele schadelijke gevolgen van EEG-maatregelen in een gezamenlijke benade ring dienen te worden opgelost, kon men niet tot een eensluidend standpunt komen. De V.H.Z./Kwekers- bond zullen daarom de gehele problematiek voorleg gen aan het ministerie van Landbouw en van die zij de om een uitspraak vragen. Wel is overeengekomen het gesprek voort te zetten over een eventuele noodzakelijke aanpassing van de kontraktvoorwaarden voor oogstjaar 1974. Daarvoor zullen de kontrakten dit najaar reeds worden afge sloten. Zodra meer gegevens over de uitwerking van de E.E.G.-regelingen bekend zijn (na 1 juli) zal een en ander kunnen plaatsvinden. Door de kwekers/handelaren is gesteld dat, tenge volge van een aantal EEG-verordeningen zoals de er kenning van de keuringsdiensten van derde landen en de vaststelling van een EEG-rassenlijst, de tot nu toe beschermde EEG-markt voor graszaden wordt opengesteld voor invoer uit derde landen. Het prijs peil zou dientengevolge kunnen dalen tot wereld marktniveau, hetgeen gecompenseerd zou moeten worden door de te verlenen subsidie. Met name voor de oogstjaren 1972 en 1973 menen de graszaadfirma's nadelen te zullen ondervinden van genoemde maat regelen, omdat bij het afsluiten van de contracten met de telers deze maatregelen nog niet waren te Voorzien. De firma's menen verliezen te zullen lijden indien wordt vastgehouden aan de destijds vastge stelde minimumprijzen zonder dat de subsidie in de totale opbrengstprys wordt opgenomen. VAN Landbouwschapszijde ziet men geen aanleiding nu reeds afstand te doen van een deel van de toe slag op gronden welke op z'n minst onzeker zijn. De erkenning van de keuringsdiensten van derde landen zal waarschijnlijk nog een jaar worden uitgesteld; een voorstel daartoe van de Europese Commissie is reeds ingediend bij de Raad van Ministers. Bovendien was reeds enige jaren bekend dat deze erkenning zou plaatsvinden zodat dit voor de handel niet beschouwd kan worden als een onverwachte wijziging van de omstandigheden De zaaizaadcommissie sprak daarbij de vrees uit dat de kwekers/handelaren het door hen geclaimde aandeel in de subsidie zouden kunnen ge bruiken als concurrentiewapen, door hun aanbie- dingsprijzen te verlagen, waardoor de subsidie in fei te wordt doorgegeven aan de koper. Ten aanzien van de gevolgen van genoemde erken ning voor de communautaire markt kan men zich van telerszijde geen oordeel vormen, tenzij meer open heid zal komen in de gegevens betreffende opbreng sten, exporten en exportprijzen zowel voor landen binnen als voor landen buiten de Gemeenschap. MEI-VERGADERING HOOFDBESTUUR K.N.L.C. ,|\E vergadering van het hoofdbestuur van het Ko- niinklijk Nederlands Landbouw-Comité op 2 mei j.l. was grotendeels gewijd aan nationale landbouw problemen. De twee voornaamste zaken op dit terrein zijn momenteel wel de nationale uitwerking van de E.E.G.-structuurrichtlijnen en het ruilverkavelings- beleid. Op het organisatorische vlak hield het hoofd bestuur een eerste gedachtenwisseling over een zo langzamerhand noodzakelijk lijkende aanpassing van de statuten; het dagelijks bestuur gaat nu verder met de voorbereiding van zo'n statutenwijziging. BRUSSELSE BESLUITEN ITITERAARD stond het hoofdbestuur stil bij de U jongste besluiten van de EJB.G.-Ministerra^d over de prijzen 1972/1973 en richtlijnen voor het ge meenschappelijk structuurbeleid. Het sloot zich aan bij de kritische en teleurgestelde kommentaren die reeds van verschillende kanten zijn geleverd: met name voor de akkerbouw zijn de prijsbesluiten ge woon onvoldoende en onjuist, voor slaohtrunderen werd feitelijk geen besluit genomen, waar dat toch wel noodzakelijk was geweest. De gehele prijsverho ging voor de nieuwe periode blijft gemiddeld ver ach ter bij de voorstellen van de landbouworganisaties, van de gevraagde inhaal van inkomensachterstand is nauwelijks sprake. Naast rentesubsidies zullen andere nationale maat regelen geboden zijn om de Nederlandse land. en tuin bouw en in de eerste plaats thans de akkerbouw steun te geven bij de modernisering en aanpassing. Er blijft immers het voor ons nadelige verschil in be lastingstelsel en -hoogte en bij de sociale verzekering. Daarom zal de onbelaste pensioenreserve (voorstellon- Van Soest) verwezenlijkt moeten worden, terwijl de zelfstandigen-aftrek gehandhaafd blijft. Verder moet in het kader van de belastingharmonisatie gestreefd worden naar verhoging van de B.T.W. op landbouw- produkten (met aanpassing van de voordruk). ONTWIKKELINGS (RENTE) SUBSIDIERING i IIET hoofdbestuur nam met instemming kennis van de voorbereidingen die worden getroffen om bin. nenkcrt ontwerp-toepassingsbesluiten van het Neder landse O.- en S.-fonds voor rentesubsidies volgens de nieuwe E.E.G.-richtlijn vast te stellen. Daarna moet de zaak eerst in Brussel getoetst en goedgekeurd worden en daar kunnen enkele maan den mee heen gaan. Het hoofdbestuur is het er mee eens dat de uitvoering van de maatregelen zoveel mo gelijk wordt gedaan door de organen die hier op dit terrein bestaan (O.- en S-fonds, Borgstellingsfonds, S.B.L., Raad voor Bedrijfsontwikkeling e.d.). Het ver trouwt er op dat de toepassing van het z.g. pariteits inkomen (min of meer een inkomensplafond) zoda nig zal zijn dat het overgrote ''eel van de Nederland se land- en tuinbouwbedrijven zich in beginsel me een gesubsidieerd ontwikkelingsplan kan modernise ren. Wat de 'keuze van te subsidiëren investeringen be treft meent het hoofdbestuur dat de ondernemer die moet kunnen doen welke in zijn bedrijf passen. Reke ning moet natuurlijk worden gehouden met de beper kingen die in de E.E.G.-richtlijn staan (bijv. geen sub sidies voor pluimveehouderij). Maar overigens wil het niet bepaalde investeringen, sectoren of streken uit gesloten zien. Aanvullende voorwaarden kunnen wor den gesteld, zoals een investeringsdrempel van 25.000,Van de gelegenheid kan gebruik worden gemaakt om in bepaalde op dit gebied zwakke sekto ren (fruit, aardappelen?) binding terzake van de af zet als voorwaard te hanteren, al zal dit niet altijd ab soluut zijn door te voeren. STRUCTUURVERBETERING AKKERBOUW m aansluiting op het beraad over de algemene lij nen van de toepassing van een rentesubsidiebe- leid in Nederland besprak het hoofdbestuur in het bij zonder nog de situatie van het akkerbouwbedrijf. De toekomst van dit bedrijf sty pe met een traditioneel bouwplan en een gemiddelde oppervlakte is zoals be kend niet rooskleurig te noemen. Op individuele be drijven zijn wellicht nieuwe mogelijkheden te schep pen door middel van verandering en intensivering van het bedrijfsplan. Het hoofdbestuur besteedde overigens speciale aandacht aan ideëen over struc tuurverbetering in de akkerbouw „in blokverband" Het betreft voorlopige ideëen van een werkgroep van funktionarissen van Landbouwschap, L.E.I:, en overheid. Aan de hand van bepaalde L.E.I.-studies kan worden gekonkludeerd dat met name voor de tradi tionele akkerbouwteelten grotere produktie-eenheden nodig zijn om daarop z.g. grote mechanisatie te benut ten. Dit zou een investering zijn, die via een ontwik kelingsplan zeker in de termen van de E.E.G.-moder- niseringsrichtlijn (rentesubsidies) zou kunnen vallen. Voor de traditionele akkerbouwprodukten zou die grotere schaal van produceren verkregen moeten wor den door het aangaan van nauwe samenwerking. Op deze wijze zou behalve van de rentesubsidies even tueel ook geprofiteerd kunnen worden van de start- nremie voor samenwerkingsverbanden van subsidies ~'J,"or.v?^f»iingswer]<7aamheclen in klein verband en in het geval van „wijkers" misschien ook van de beëindigingsregeling. Het hoofdbestuur heeft hieromtrent in de eerste plaats opgemerkt, dat deze benadering niet de moge lijkheden van medernisering op individuele bedrijven mag doen verontachtzamen. Verder heeft het hoofd bestuur er bezwaar tegen dat evenals bij de bestaan- (Zie verder volgende pag.) II/AT is de kostprijs van een bedrijfsmiddel? Over deze vraag is al veel geschreven en zijn vele fiscale processen gevoerd. Het is immers altijd weer van groot belang zowel voor de waardering op de ba lansdatum bij in aan- of opbouw zijnde bedrijfsmid delen, als ook bij het bepalen van de boekwaarde in verband met afschrijvingen. De problemen bevatten dan -vragen over toerekening van bijvoorbeeld het loon voor de ondernemer, van rente van het eigen kapitaal, van toerekening van vaste kosten en nog een aantal andere gevallen. Een zaak die al vele pennen in beweging heeft ge bracht is of bij koop van een gebouw dat wordt afge broken, de kostprijs van het opstal onderdeel is van de kostprijs van het nieuw te stichten gebouw. Een verwant geval in de agrarische sector werd kort ge leden berecht. Het ging om de vraag of de boekwaarde van de gerooide opstand van een pas gekochte boom gaard behoort, tot de aanschaffings- of voortbrengings- kosten van de nieuw geplante boomgaard. r\E feitelijke situatie was aldus. Iemand kocht op 25 augustus 1968 een boomgaard. De waarde van de opstand was f 9.000,In het najaar van 1968 werd de boomgaard gerooid. Onze fruitkweker wenste het volledige bedrag van f 9.000,ten laste van de winst van 1968 te brengen. De boomgaard-opstand was ver dwenen en het verlies geleden. Althans naar zijn me ning. Niet alzo evenwel het oordeel van de fiscus. De fruitkweker stichtte eennieuwe opstand en als deel van de kostprijs van deze nieuwe aanplant was te beschouwen het bedrag van 9.000,dat hij voor de oude opstand had moeten betalen. Fiscale rechters we ten het soms zo treffend te zeggen. Hier luidde dat: „dat een dergelijk offer onverschillig op welk tijdstip het voornemen tot rooien is ontstaan, vóór of na de aankoop en wat de redenen daarvan waren geen bedrijfsverlies vormt, doch een onderdeel uit maakt van de stichtingskosten van de nieuw aan te leggen boomgaard". /Li EN moet er dan evenwel nog wel van uitgaan dat grond en oude boomgaardopstand afzon derlijke bedrijfsmiddelen waren. Dat het bedrag van f 9.000,niet aan de grond moet worden toegerekend. Zou dit laatste het geval zijn, zou afschrijving zelfs niet mogelijk zijn. Afschrijving houdt namelijk nadrukkelijk in dat de gekochte, oude boomgaardopstand een afzonderlijk be drijfsmiddel inhield en het betaalde bedrag van f 9.000 geen onderdeel was van de kostprijs van de grond. Toerekening van kosten is dikwijls een moeilijk en in gewikkeld probleem en vooral wanneer een complex gekocht wordt, komt dit naar voren. Het hiervoren besproken geval is daarvan een voorbeeld. Het houdt tevens de waarschuwing in dat datgene wat bedrijfs economisch gezien als een verlies moet worden aange merkt, fiscaal niet altijd een verlies is! PAAUWE

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1972 | | pagina 3