VEE EN VLEES De modernisering van landbouwbedrijven I^ENTESUBSIDIE en borgstellingen op de aankoop van rundvee en schapen mogen slechts worden verstrekt, indien na voltooiing van het plan het aandeel van de verkopen uit rundvee- of schapenteelt groter is dan 60 van de totale verkopen van het bedrijf. 17 OPLOPENDE MARKT VOOR SLACHTVEE De gemiddelde marktprijzen voor slachtvee waren in de week_tot 5 mei opnieuw hoger dan voorgaande week, zoals door Brussel is becijferd. De invoerprijs bleef gelijk en de invoer uit derde landen bleef vrij van extra-heffing buiten het normale douanerecht. In alle lidstaten waren de gemiddelde prijzen hoger. De invoer is omvangrijk. In de week tot 28 april kwamen 1680 levende slachtdieren binnen, waarvan 630 uit Hongarije, 621 uit Engeland en 307 uit Duitsland. Aan vers/gekoeld vlees kwam 563 ton binnen, waarbij inbegrepen 32 ton kalfsvlees. Deze in voer was in hoofdzaak afkomstig uit België (208 ton) en Frankrijk (280 ton). Bovendien kwam aan bevroren vlees 845 ton binnen. Er kwamen 80 levende runderen bestemd voor de weide- rij binnen. KALVERPRUZEN OOK OMHOOG Voor de week tot 5 mei werd de gemiddelde marktprijs in de E.E.G. zowel als in Nederland hoger gecijferd dan voorgaande week. De importprijs liep iets terug, doch de invoer blijft vrij van extra-heffingen. In de week tot 28 april werd 1873 ton kalfsvlees uitgevoerd, waarvan 947 ton naar Italië; 758 ton naar Duitsland en 134 ton naar Frankrijk. Bovendien gingen nog 2638 levende mestkalveren de grens over, waarvan 2221 naar Italië en 462 naar België. Voor de mesterij werden 1157 nuch tere kalveren aangevoerd, waarvan 445 uit België, 165 uit Duitsland en 547 uit Frankrijk. VARKENSPRIJZEN ONVERANDERD iDe inkoopoombinaties en coöperaties hebben de uit- betalingsprijzen voor de in de week tot 13 mei over te nemen varkens niet veranderd. Voor de NCB coöperatie, de VAKO en de HOVA blijft de uitgangsprijs 2,90 per kg voor geslachte varkens van le kwaliteit, gewichts klasse 75/85 kg, op basis van af-boerderij. Voor de klasse E geldt een toeslag van 5 cent, voor de klassen II, III en IV gelder\ de gebruikelijke kortingen van 15, 25 en 30 cent per kg. Voorts wordt een korting toegepast van 1 cent per kg voor varkens van 86/88 kg en van 2 cent per kg voor varkens boven de 89 kg. De Coveco gaat uit van een prijs die 4 cent hoger ligt, doch men houdt daar 1 in ter dekking van kosten. In de week tot 23 april werden ca. 182.000 varkens ge slacht. Er gingen in de week tot 28 april 9455 levende en 28.584 geslachte varkens naar de partnerlanden, waar van resp. 2221 13.275 naar Frankrijk; 2272 11.147 naar Duitsland; 802 -f- 4162 naar Italië en 4160 levende naar België. Aan magere delen gingen 1704 ton naar de lidstaten, alsmede 350 ton spek, waarvan 294 ton buik- spek. De markt is in het algemeen niet onvriendelijk. De gemiddelde E.E.G. referentieprijs was in de week vanaf 17 april 3,02 3,06). In de partnerlanden waren de referentieprijzen de volgende: Nederland 2,63 2,68); België ƒ3,06 3,02); Luxemburg 3,27 ƒ3,34Duits land 2,85 2,90); Frankrijk 3,02 3,07); Italië 3,27 3,35). KALVERMESTERIJ IN DUITSLAND Voor 1972 is in Duitsland te rekenen met een terug gang van het aantal slachtingen van inlandse kalveren kalveren met ca. 20 of 200.000 stuks tot ca. 800.000, aldus dr. Johannlükens in een artikel in Ernahrungs- dienst. In 1971 bedroeg het aantal slachtingen van in landse kalveren rondi 1 miljoen, ongeveer evenveel als in 1970. Dat is meer dan men aanvankelijk geraamd had, mede op grond van het feit dat aan het begin van het jaar het aantal koeien ca. 250.000 stuks kleiner was dan vorig jaar. Het aantal kalveren dat per 100 koeien be schikbaar kwam was echter hoog, namelijk ca. 91 of ongeveer 3 meer dan vorig jaar. Dat betekent een méér- produktie van ca. 200.000 stuks boven de raming, die gebaseerd was op een gelijk aantal kalveren per 100 koeien, als in 1970. Begin 1972 was het aantal koeien ca. 250.000 stuks kleiner dan een jaar tevoren, terwijl men in de loop van 1972 met een verdere teruggang van 100.000 stuks rekent. De produktie van kalfsvlees uit binnenlandse slachtingen bedroeg in 1971 ca. 75.000 ton, dat is iets meer dan vorig jaar. Het gemiddeld slachtgewicht was namelijk hoger dan in 1970. De invoer steeg met 13 van 48.000 ton 54.000 ton, terwijl uit slachtingen van in gevoerde kalveren 800 ton beschikbaar kwam verge leken met 3300 ton in 1970. Een en ander leidde tot een consumptie van rond 130.000 ton. Het wordt onwaar schijnlijk geacht dat dit cijfer in 1972 zal worden be reikt, vooral door de verwachte daling van de binnen landse prodiuktie, die niet gecompenseerd zal kunnen worden door de belangrijke verruiming van de invoer. Er werden in 1971 uit Duitsland ca. 486.000 kalveren uitgevoerd, dat is 7 minder dan in 1970 toen de uitvoer overwegend op Italië gericht nog 521.000 stuks bedroeg. Men neemt aan dat de zuigkracht van de Ita liaanse markt ook dit jaar een beduidende rol zal blijven spelen. De gemiddelde prijs voor de producent bedroeg in 1971 DM 409, dat is ca. DM 13 hoger dan in 1970. Deze prijsverhoging was niet voldoende om de gestegen kosten op te vangen. VARKENSMESTERU IN DUITSLAND Het Duitse ministerie van Landbouw adviseert de var kensfokkers hun produktie niet op te voeren. Zou men dat wel doen, dan is vanaf het voorjaar 1973 met duide lijke prijsdalingen te rekenen. Het ministerie baseert dit advies op de uitkomsten van de tellingen van maart j.l Wat de ontwikkeling van de markt betreft verwacht men na de seizoenmatige daling in april en mei een aan trekken van de prijzen tot een hoogste punt in de periode juli/september. Op grond van de samenstelling van de varkensstapel van maart verwacht men dat in het jaar april 1972 t/m maart 1973 het aanbod aan slachtrijpe varkens ca. 30,7 miljoen stuks zal bedragen, dat is iets meer dan vorig jaar. Tot september rekent men met een aanbod dat achter blijft bij vorig jaar. VEEPRIJZEN IN GROOT-BRITTANNIE Voor de rest van het jaar rekent men in Groot-Brit- tannië met vaste prijzen voor slachtvee. Ondanks een grotere produktie zullen de prijzen blijven oplopen, zij het niet zo snel als voorgaand jaar, aldus een verwach ting die is uitgesproken door de Britse Meat and Live stock Commission. Verwacht wordt dat de produktie van rund- en kalfsvlees dit jaar met 4 zal stijgen tot ca. 40.000 ton, terwijl men verwacht dat de stijging zich in 1973 nog zal voortzetten. Het aantal slachtingen van vaarzen en stieren zal naar verwachting in het le half jaar 1973 ongeveer 8 groter zijn dan in 1972. Ook in een toeneming van de produktie van schape-/lamsvlees te verwachten. Wel heeft men de prijzen die voor weide- vee in de laatste tijd betaald zijn zodanig hoog genoemd, dat het moeilijk zal zijn deze na het mesten tegen een lonende prijs af te zetten. v. d. W. RENTESUBSIDIES IN VEEHOUDERIJSECTOR In de varkenssector worden rentesubsides en borgstellingen slechts verleend onder voorwaarde dat de investering niet minder dan 10.000 r.e. en niet meer dan 40.000 r.e. bedraagt. Bovendien moet na voltooiing van het plan tenminste het equivalent van 35 van de door de varkens verbruikte hoeveelheid veevoeder op het bedrijf kunnen worden voortgebracht. Indien dp varkensproduktie door een aantal bedrijven ge zamenlijk wordt voortgebracht, wordt aan deze laatste voorwaarde voldaan indien 35 van het veevoeder zou kunnen worden voortgebracht door één of meer van de samenwerkende bedrijven. Het verlenen van rentesubsidies en borgstellingen in de sector pluimvee en eieren is afhankelijk gesteld van een later door de Raad te nemen beslissing (art. 9). Het Landbouwschap is nooit voorstander geweest van steun aan de ver- edelingssector. Voor pluimvee en eieren zijn subsidies voorlopig uitgesloten. Voor varkens is dit niet het geval. Bij de uitvoering van de richtlijn door de lid-staten kan getracht worden tot een verdere matiging te komen. Voor 15 september 1973 worden premies vastgesteld teneinde rund- of schapevlees- produktie te bevorderen (art. 10). BOEKHOUDINGSUBSIDIE QE lid-staten stellen een regeling in om het voeren van een boekhouding op land bouwbedrijven te stimuleren. In de richtlijn is omschreven aan welke minimum voorwaarden deze boekhouding moet voldoen. De lid-staat is hiertoe niet verplicht, wanneer 70 der landbouwbedrijven reeds een boekhouding voeren. Een premie van 450 r.e., verdeeld over tenminste de eerste vier jaren, moet worden verstrekt. Voor waarde bij deze steun is, dat de deelnemer zich verplicht de boekhoudgegevens van zijn bedrijf in anonieme vorm ter beschikking te stellen (art. 11). Steun op boekhoudingen voor Nederland is door het stellen van de eis van 70 uitgesloten. Voorts wordt de eis gesteld dat diegenen, die een ont- wikkelingsplan indienen een bedrijf s-economische boekhouding voeren. SUBSIDIE SAMENWERKINGSVORMEN QE lid-staten verstrekken een premie tussen 2500 r.e. en 7500 r.e., afhankelijk van het aantal deelnemers en afhankelijk van de gemeenschappelijke activiteiten aan erkende groeperingen met als doel wederzijdse steun aan bedrijven, een ratio neler gemeenschappelijk gebruik van landbouwwerktuigen of gemeenschappelijke produktie. De voorwaarden, die aan deze samenwerkingen worden gesteld, worden vastgesteld door de lid-staten (art. 12). De huidige regeling van samenwerkingsvormen zal moeten worden aan gepast en zal algemeen moeten kunnen worden toegepast. In dit verband zal ook aandacht moeten worden geschonken aan een betere inpassing van het loonwerk in de mechanisering van de bedrijven loonwerkkernen, loonwerkerskernen) In het kader van irrigatiewerken en ruilverkavelingswerken, inclusief aanvullende werken, voeren de lid-staten een bijzonder stelsel van nationale steunverlening in, dat additionele steun inhoudt voor ontwikkelingsbedrijven en voor bedrijven die beëin- (Vervolg van pag. 15) digen, danwel wordt de huidige wijze van collectieve steunverlening aangepast. Mede financiering door de E.E.G. geschiedt op de voorwaarde dat na voltooiing van de ruilverkaveling tenminste 40 van de cultuurgrond wordt geëxploiteerd door bedrij ven, waarvan het ontwikkelingsplan is goedgekeurd of dat 70 van die grond wordt geëxploiteerd door bedrijven die tenminste een paritair inkomen hebben (art. 13). Behalve de hiervoor genoemde steun is geen extra steun aan ontwikkelingsbedrijven toegestaan, met uitzondering van bedrijfsgebouwen, verplaatsing van bedrijfsgebou wen om reden van openbaar belang, en voor grondverbeteringswerkzaamheden (art. 14). De S.B.L. en de Centrale Cultuurtechnische Commissie zullen het gestelde in hun beleid moeten betrekken. Dit zal in vele gevallen inhouden da ruil verkavelingen tot bedrijfsvergroting moeten leiden. Investeringen in andere bedrijven (andere dan ontwikkelingsbedrijven) kunnen de lid-staten steunen, mits de begunstigde tenminste 5 betaalt. Voor equivalenten van deze steun geldt hetzelfde. Laatstgenoemde maatregel neemt niet weg, dat de lid staten beperkte steun (beperkter dan de steun aan ontwikkelingsbedrijven) mogen toekennen aan bedrijven die een laag arbeidsinkomen hebben en geen ontwikkelings plan kunnen indienen en die ook niet in aanmerking komen voor de bedrijfsbeëindi gingsregeling. Deze steun mag worden toegekend voor een periode van 5 jaar. In ge bieden waar ontvolking dreigt en met het oog op de landschapsverzorging een mini mum landbouwactiviteit onontbeerlijk is, is eveneens steun toegestaan. Steun voor de aankoop van varkens of pluimvee of mestkalveren is verboden (art. 14). De hiervoor genoemde bepalingen hebben betrekking op datgene wat de nationale lid-staten kunnen doen naast het gemeenschappelijke structuur beleid. De bestaande projectregeling voor omschakeling olie-aardgas blijft op grond van deze bepaling mogelijk. Voor de ontwikkelingsbedrijven zou de omschakeling in het ontwikkelingsplan kunnen worden ingebracht. f De tijdsduur voor deze gemeenschappelijke maatregelen bedraagt tien jaar. De wijze van uitvoer zal na 5 jaar opnieuw worden bezien. De kosten voor het E.O.G.F.L bedragen 432 miljoen r.e. voor de eerste 5 jaar (art. 16). GEMEENSCHAPPELIJKE FINANCIERING Voor gemeenschappelijke financiering komen in aanmerking: rentesubsidies van maximaal 5 met een eigen rentelast van minimaal 3 over maximaal 40.000 r.e. per volwaardige arbeidskracht bij bedrijven die het vergelijkbare arbeidsinkomen nog niet bereikt hebben en over maximaal 32.000 r.e. per volwaardige arbeidskracht bij bedrijven, waarvan de structuur zodanig is, dat de handhaving van het inkomen op een vergelijkbaar niveau in gevaar komt, steun voor het voeren van een boekhouding van 450 r.e.; de startpremie tussen~2500 en 7500 r.e. aan erkende samenwerkings vormen; de ruilverkavelingswerken tot een maximum van 600 r.e. per hectare en de irrigatiewerken tot een maximum van 1000 r.e. per hectare. De vergoeding uit het E.O.G.F.L. bedraagt 25 van deze uitgaven (art. 19). De financiële deelneming heeft betrekking op uitgaven resulterend uit besluiten genomen na het tijdstip waarop de onderhavige richtlijn in werking is getreden. Teneinde de investeringen in de land- en tuinbouw niet te vertragen, zou het Bestuur van het O.- en S.-fonds in haar vergadering van 19 mei a.s. de ontwerp-besluiten moeten vaststellen, waarna aanmeldingen, voor steun onmiddellijk mogelijk moeten zijn. De aanvragen zullen echter pas in be handeling genomen kunnen worden ongeveer twee maanden later, nadat de Europese Commissie haar advies heeft uitgebracht. Medefinanciering uit het E.O.G.F.L. is in ieder gevl mogelijk vanaf 29 april 1972, zijnde het tijd stip waarop de richtlijn van kracht is geworden.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1972 | | pagina 17