Nationaal plan kwaliteitsbewaking consumptieaardappelen
Kwaliteitsbeheersing bij de teelt en afzet van aard
appelen is een dwingende noodzaak om onze positie
op de exportmarkt te behouden en zo mogelijk te ver
sterken. Slechts door het leveren van een kwaliteits-
produkt zal men er in kunnen slagen de toenemende
concurrentie uit andere landen en met name vanuit
Frankrijk het hoofd te bieden. Doch ook uit een oog
punt van binnenlandse marktvoorziening is het ge
wenst aan de kwaliteit van aardappelen meer aandacht
te besteden. Bij de grotere afnemers en met name
bij de verwerkende industrie valt namelijk een duide
lijke tendens waar te nemen dat de vraag zich met na
druk gaat richten op een over het seizoen gespreide
regelmatige aanvoer van uniforme partijen van een
bepaalde constante kwaliteit. Het voorkomen van
blauw en ernstige rooibeschadigingen vormt een ern
stig probleem.
In een- nota van de Nederlandse Aardappel Associa
tie te Wageningen wordt in dit verband gepleit tot het
opzetten van een kwaliteitsbewakingsdienst", die be
trekkelijk eenvoudig van opzet, de aardappeltelers
van dienst kan zijn met de nodige adviezen. Naar wij
vernemen zijn er reeds vergevorderde plannen om ook
in het zuid-westen te komen tot het aanstellen van
enkele „kwaliteitsdeskundigen" die voor de nodige
begeleiding kunnen zorgdragen.
Dit-in de vorm van kwaliteitslaboratoria, waarbij de
gedachten gaan naar één op de proefboerderij West
maas voor Zuid-Holland en Noord-Brabant. Een uit
gaande van de aardappelooltelers van Cebeco zuid
west te Zierikzee en één of te Goes of op de proef
boerderij Rusthoeve op te zetten door de Fed. van
Ver. v. Bedrijfsontwikkeling op de Zeeuwse eilanden
te samen met de Stichting Landb. Onderzoek Zeeuws-
Vlaanderen.
GERICHTE TEELTMAATREGELEN
(NOG) NIET VOLDOENDE
jllOEWEL het in beginsel mogelijk is een aantal
eigenschappen van de aardappel voor bepaalde
teeltmaatregelen te beïnvloeden, blijkt in de prak
tijk nog veelvuldig dat het effect van die maatrege
len dikwijls nog meoilijk te kwantificeren is. Ondanks
de toegepaste teeltmaatregelen hebben de geoogste
produkten dan ook niet steeds die hoedanigheden
welke men bewust heeft nagestreefd. Dat geldt in
't bijzonder ten aanzien van de gevoeligheid voor het
optreden van blauw en sommige rooibeschadigingen
(o.a. de z.g.n. rooiersslag). Voorlopig kan men door
gerichte teeltmaatregelen dan ook wel iets bereiken
maar nog niet in die mate dat blauwgevoelige par
tijen niet meer zullen voorkomen. Aanvullend onder
zoek en het verzamelen van veel achtergrondinfor
matie zullen verder inzicht in de problematiek moe
ten verschaffen.
MOGELIJKHEDEN
VOORLOPIG zal aanvaard moeten worden dat
blauwgevoeligheid in meer of minder sterke
mate zal blijven voorkomen. Het is evenwel bekend
dat blauwgevoelige aardappelen niet blauw behoe
ven te worden en zelfs als een volwaardig produkt
kunnen worden afgezet indien deze aardappelen
vanaf het tijdstip van rooien tot het moment dat de
uiteindelijke bestemming (consument of verwerken
de industrie) bereikt is met de vereiste zorgvuldig
heid worden behandeld. Alle behandelingen zoals het
rooien, transport, bewaring en verdere bewerkingen
zullen moeten worden aangepast aan de hoedanigheid
van het produkt.
Voorts zal ook het tijdstip van afleveren alsmede
de bestemming van het produkt daarop moeten wor-
afgestemd. Om de juiste maatregelen te kunnen toe
passen is het uiteraard noodzakelijk tijdig van tevo
ren fe onderkennen of aardappelen wel of niet
blauwgevoelig zijn. De bepaling daarvan is op een
2-tal tijdstippen van grote waarde t.w.:
1. Kort voor de oogst. Dit biedt de mogelijkheid
om de rooimethode aan de blauwgevoeligheid van
het gewas aan te passen, om een .gescheiden op
slag van partijen met een gelijke gevoeligheid
mogelijk te maken en tenslotte om het meest ge
wenste tijdstip van de afzet te bepalen.
2. Kort voor het afleveren uit de bewaarplaats. Kan
de basis vormen voor het verstrekken van een
juist opwarmadvies en biedt de mogelijkheid om
het sorteren en evt. andere bewerkingen alsmede
de bestemming te kunnen aanpassen aan de aard
van de partij.
Om een juiste toepassing van de noodzakelijk te
achten maatregelen vanaf de teelt tot en met de af
zet op een verantwoorde wijze te begeleiden is het
gewenst dat grote collecterende bedrijven overgaan
tot het aanstellen van een „kwaliteitsdeskundige".
Deze begeleiding dient o.m. te omvatten:
1. de telers instrueren over teeltmaatregelen welke
de kwaliteit van de aardappel kunnen beïnvloe
den;
2. de telers vóór de oogst informeren over de ge
voeligheid van zijn aardappelen voor beschadi
gingen en blauw en instrueren ten aanzien van
de meest gewenste wijze van rooien en bewaren;
3. na de oogst nauwkeurige aanwijzingen verstrek
ken over de methode van bewaring en meest
gunstige tijdstip van afzet in relatie tot de
kwaliteit;
4. het indelen van de aardappelen naar kwaliteit en
aan de hand daarvan het opstellen van een afzet-
plan en het geven van instructies met betrekking
tot de noodzakelijke bewerkingen;
5. uitoefenen van controle op de gegeven instruc
ties.
De kwaliteitsdeskundige zal voor de uitoefening
van zijn taak de beschikking moeten hebben over
voldoende mogelijkheden en apparatuur om eenvou
dige kwaliteitsbepalingen uit te voeren teneinde de
behandeling van de partijen daarop te kunnen toe
passen. De opleiding kan door de Wageningse on
derzoekinstellingen geschieden. Wederzijdse uitwis
seling van ervaringen en kennis zal voor beide par
tij en zeer waardevol zijn voor het verdiepen van de
kennis in de aanwezige problematiek. Dit zal leiden
tot een meer gerichte voorlichting aan het bedrijfs
leven waardoor meer begrip zal ontstaan voor de
ernstige gevolgen van blauw en rooibeschadiging.
Voor kleinere collecterende bedrijven alsmede voor
individuele telers, die niet contractueel gebonden zijn
aan een collecterend bedrijf, zal de aanstelling van
een eigen kwaliteitsdeskundige uiteraard te kostbaar
zijn. Ook voor deze categorie zou echter een belang
rijke bijdrage tot kwaliteitsbeheersing -geleverd wor
den indien zij gebruik kunnen maken van appara
tuur, waarmee de blauwgevoeligheid -bepaald kan
worden. Voor dit doel zouden regionale kwaliteits
laboratoria kunnen worden ingericht waarvoor wel
licht mogelijkheden aanwezig zijn bij proefboerde
rij en, N.A.K.-af delingen, enz.
METHODE
1XEFT bepalen van de blauwgevoeligheid kan op
bétrouwbare wijze geschieden met behulp van
de door het I.-B.V.L. ontwikkelde schudmethode,
waarbij in de periode tussen het doodspuiten en het
rooien van de aardappelen (ongv. 10 dagen) een mon
ster op blauwgevoeligheid wordt onderzocht. Op
grond van de hierbij verkregen uitslag kan de teler
(en eventueel het collecterend bedrijf) de vereiste
maatregelen treffen. Deze methode kan eveneens
worden toegepast in een latere fase wanneer de aard
appelen voor aflevering worden klaargemaakt.
Naast de bepaling van blauwgevoeligheid is het
voor het collecterend bedrijf gewenst dat met be
trekking tot de meest geëigende bestemming inzicht
verkregen wordt in hoedanigheden als kookkwaliteit,
drogestofgehalte en het gehalte aan reducerende
suikers.
INVESTERINGEN
VOOR de inrichting van een eenvoudige gelegen-
heid om de kwaliteitsbeoordelingen te kunnen
uitvoeren zijn investeringen noodzakelijk. Voor een
schudmachine, onderwaterweegapparatuur, schilma-
chine, toerenteller, tijdklokken en conditionneerruim-
te kunnen woeden geschat op een bedrag van
13.000. Er wordt daarbij vanuit gegaan dat een
daarvoor geschikte ruimte om deze apparatuur te
plaatsen geen direkte kosten met zich mee brengt.
Voor collecterende en/of verwerkende bedrijven
komt daarbij de nodige kook-, bak- en snij apparatuur
van ca 5.000.
Twee man kunnen met deze schud methode ca 50
monsters per dag schudden en beoordelen. Uitgaande
van 10 werkbare dagen in de periode tussen dood
spuiten en rooien en 1 monster per 1 a 2 ha kan op
deze wijze van 500 tot 1000 ha aardappelen dé blauw
gevoeligheid worden bepaald voordat met het rooien
een aanvang is gemaakt.
De capaciteit van de apparatuur laat overigens
zeker een dubbele bezetting toe waardoor een uit
breiding van de te beoordelen oppervlakte mogelijk
is. De kosten zijn begroot op ca 10 per monster,
daarbij uitgaande van de veronderstelling dat be
langhebbende zelf op aanwijzing de monstername
verzorgt en de monsters op het laboratorium afgeeft.
Een en ander kost dus, vooral wat de investeringen
betreft, nogal het een en ander. Vandaar het voorstel
om, ter introduktie in de praktijk, het O. en S. Fonds
in de investeringskosten te laten bijdragen, n.l. 50
tot een maximum van 15.000 per geval. Tevens
wordt voor een 15-tal plaatsen, n.l. bij grote collec
terende dan wel verwerkende bedrijven, gepleit om
een extra bijdrage uit het fonds voor de aan te stel
len kwaliteitsdeskundige n.l. gedurende een 3-jarige
periode resp. 12.500; 7.500 en 5.000 per man,
d.w.z. totaal 25.000. Alles onder het nauwlettend
toeziend oog van de deskundigen in Wageningen.