OPLEIDING TOT AGRARISCH ONDERNEMER J. R. WESTERHUIS. officieel orgaan van de maatschappij tot bevordering van landbouw, tuinbouw en veeteelt in zeeland en noord-brabant In dit nummer o.m.: Nadelige gevolgen zwevende gulden voor de landbouw ondervangen Pagina 3 Bedrijfsaanpassing en financiering Pagina 4 Uit de praktijk Pagina 5 Teelt van knolselderij en spruitkool Pagina 6 Jfr De aardbeienpluk staat weer voor de deur Pagina 7 Enkele indrukken van Franse akkerbouwbedrijven (II) Pagina 8 - 9 De maand juni op het zuidwestelijk landbouwbe drijf Pagina 10-11 VRIJDAG 4 JUNI 1971 59e Jaargang - No. 3084 land en tuinbouwblad De wintertarwe staat er in het algemeen goed voor, doch er treedt nogal wat meeldauw op. Denkt U aan bet gevaar voor aantasting door stengelgalmug? Meer bijzonderheden over de werkzaamheden op het be drijf vindt U op de middenpagina's m het artikel „De maand juni". Voor goed ondernemerschap in de landbouw zijn durf en aanpassingsvermogen nodig naast vakkennis. Veel ondernemers kunnen zo'n aanpassingsproces niet bijbenen. Ze schieten te kort in geestelijke lenig heid. Bij de opleiding van jonge agrariërs moet aan de training in geestelijke lenigheid grote aandacht wor den besteed. Systematisch moet aandacht worden ge schonken -aan de behandeling en verwerking van de groeiende stroom van informatie. De muzische vor ming wordt in ons agrarisch onderwijs verwaarloosd, en vindt bij de leerkrachten weinig begrip. Dat zijn zo een paar prikkelende standpunten die ter sprake kwamen op de onderwijsconferentie van het K.N.LC. die op 26 mei j.l. in het conferentieoord „Woudschoten" te Zeist werd gehouden, en waar het vooral ging om de vraag hoe de opleiding tot agra risch ondernemer er uit zou moeten zien. Voor deze conferentie waar niet alleen onderwijs deskundigen uitgenodigd waren, maar ook voorlich ters en bestuurders van scholen. Praktijk en theorie konden op deze wijze aan elkaar worden getoetst. De heren A. J. G. Doeleman, bestuurslid van de ZLM, drs J. W. Panne-koek, hoofd van de voorlichting van het D.L.G., Ir. J. W. Raap, hoofd van de voorlichting van de Holl. Mij. van Landbouw en Ir. T. U. Wietsma, onder-directeur van de Hogere- en Middelbare Land bouwschool van het K.N.LC. te Dordrecht gaven een toelichting op hun zienswijze over de opleiding van de jonge agrariërs. In de middagbijeenkomst beantwoord den zij tal van vragen. STELLINGEN De sprekers gaven in een aantal stellingen (of voor de voorzichtigen veronderstellingen) die de gedachten konden losmaken. Hierin klonk een verfrissend geluid door ten aanzien van de eisen die de maatschappij straks aan jonge opgeleide agrariërs zal stellen, en waarmee het onderwijs rekening zal moeten houden. We noemden er al een paar en laten hier nog wat punten volgen. De technische ontwikkeling zet door: het aantal bedrijven wordt steeds kleiner. Bedrijfsopvolgers van nu hebben niet de zekerheid, dat zij ook op den duur het bedrijf zullen voortzetten. Als zij van beroep willen veranderen hebben zij meer kansen als ze een voortgezette algemene opleiding hebben genoten, dan wanneer ze uitsluitend een landbouw- beroepsopleiding (van vaak een te laag niveau) hebben. Het cursusonderwijs in de landbouw zal meer re gelmatig gegeven moeten worden: de agrariër moet steeds de gelegenheid hebben zijn kennis op te frissen. De agrariër moet ook weet hebben van de taak en de werking van niet-agrarische instel lingen. De beroepsopleiding moet hieraan aandacht besteden. Het is niet ondenkbaar dat over dertig jaar de jonge boer voor een groot deel uit een niet-agrarisch milieu afkomstig zal zijn. Het agrarisch onderwijs zal meer rekening moeten houden met de opleiding van die jongeren die niet direct boer of tuinder worden, maar wel in de agra rische sector in ruime zin werkzaam zullen zijn. Ook zal rekening moeten worden gehouden met de be langstellingsrichting van de leerlingen, de zgn. mo tivatie. ORGANISATIE In de inleidingen en de discussies werd gepleit voor het tot stand komen van verantwoord Middelbaar Land bouwonderwijs aan een tien of twintigtal grote centra, waaraan internaten en schoolbedrijven verbonden zou den kunnen zijn. Daarbij zouden dan ook praktijkonder wijs en cursussen voor agrariërs gegeven kunnen wor den. Een goede doorstroming van de Middelbare naar de Hogere agrarische school moet mogelijk blijven. Het wordt tijd, zo stelde men, dat de centrale land bouworganisaties de handen in één slaan om te ko men tot een gezamenlijke aanpak van voor de toe komst verantwoord onderwijs en cursuswerk voor de toekomstige en reeds in de praktijk werkzame boer en tuinder. Een andere conclusie was nog, dat het zinvol zou zijn om het contact tussen landbouwonderwijs en land bouwvoorlichting verder te verstevigen. Opleiding, bij scholing, voorlichting en praktijk hebben elkaar nodig. MIDDELBAAR AGRARISCHE OPLEIDING De conferentie was van mening, dat de kern van de agrarische opleidingscentra een driejarige Middelbare Agrarische School zou moeten zijn, met een basisjaar waarna de leerling verschillende richtingen kan in- slaan.*Daarnaast moet er aan zo'n centrum de moge lijkheid bestaan om allerlei cursussen te volgen gedu rende een kortere of langere tijd. Die mogelijkheid moet ook geboden worden voor leerlingen in de (toe komstige) leerplichtige leeftijd van 15 tot 18 jaar, die een onvoldoende vooropleiding hebben om de 3-jarige Middelbare Agrarische school te volgen. Zij zullen, misschien langs meer praktische weg, ook op deze centra terecht moeten kunnen, zo meende men. Voor wat de huidige lagere land- en tuinbouwschool betreft meent men dat het juist zou zijn om (nu de middenschool helaas nog op zich laat wachten) te streven naar scholengemeenschappen met b.v. lagere technische scholen, of anders de leerlingen een tech nische opleiding te adviseren, waarmee men in som mige opzichten in de landbouw ook mee uit de voeten kan. LANDBOUW - TUINBOUW Ook werd nog aandacht besteed aan het bestaan de karakteristieke onderscheid tussen de landbouw- en de tuinbouwopleiding, waarbij het opvallend is dat het (2- en 3-jarige) middelbaar tuinbouwonderwijs is geconstrueerd in een beperkt aantal grote scholen, terwijl het (nog 2-jarige) landbouwonderwijs is ver spreid over een groot aantal kleine scholen. Aan de tuinbouwscholen vindt een sterk gespecialiseerde vakopleiding plaats. Op de landbouwscholen streeft men naar een bredere opleiding voor ondernemers. Toch kan men zich afvragen of het geen tijd wordt, dat men in het geheel van het Middelbaar Agrarisch Onderwijs wat meer tot elkaar zou komen. Uit dit verslag moge blijken dat er veel vraagstuk ken rondom de agrarische opleiding zijn aangeroerd, en dat er intensief is gediscussieerd. Een belangrijke conclusie was wel, dat dit eerste overleg tussen onder wijs en voorlichting navolging verdient.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1971 | | pagina 1