KNLC Brussel en de afzet ft SUBSIDIËRING VAN PRODUCENTEN GROEPERINGEN MOGELIJK In de door de E.E.G.-Ministerraad op 25 maart j.l. aan genomen resolutie over het E.E.G.-structuur- en sociale beleid zat ook een principe-besluit tot subsidiëring van producentengroeperingen. Dit onderdeel draagt de titel „Maatregelen ter verbetering van de afzet van landbouw- produkten". Een zaak die ons in Nederland ook na aan het hart ligt. Het Meerjarenprogramma voor land- en tuinbouw van de georganiseerde landbouw wijdt er een apart hoofdstuk aan. Het gaat van het feit uit dat de handel in en verwerking van land- en tuinbouwprodukten in Nederland hier en daar echt nog wel doelmatiger in te richten valt. Men zal moeten inspelen op de verander de eisen wat kwaliteit, vorm en manier van afzet 'betreft. Voor de subsidiëring van producentengroeperingen geldt hetzelfde als wat we in een eerder artikel over de rentesubsidies voor ontwikkelingsbedrijven zeiden: Hier voert Brussel iets in wat wij nauwelijks kenden of wat ons niet zo aansprak, maar nu het er is moeten we be kijken, of wij er ook wat aan kunnen hebben. We zullen dat met nuchterheid, werkelijkheidszin en toekomstvisie moeten beoordelen. We zullen hier en daar de nodige aanpassingen moeten overwegen om ook profijt van deze E.E.G.-regeling te kunnen trekken. We moeten dan na tuurlijk ophouden met de zinloze heksenjacht tegen alles wat naar producentengroeperingen riekt, waarmee tot vandaag vooral een deel van de zelfstandige handel en industrie.zich nog steeds onledig houdt. AFZETMETHODE VAN FRANSE AFKOMST De benaming producentengroepering of producenten vereniging, die in dit verband wordt gebruikt, is op zich zelf al geschikt om allerlei misverstanden te wekken of te onderhouden. Vooal als er dan ook nog boze Franse opzet om de Euromarkt in te palmen bij wordt gehaald. Het beste is om bij het begrip producentengroepering (we houden ons maar aan deze officiële Brusselse bena ming) niet in de eerste plaats te denken aan een vereni ging van boeren en tuinders, maar aan een methode van afzet, een manier van verkoop van land- en tuinbouw produkten. En deze methode van afzet wil men in de E.E.G. met subsidies bevorderen, omdat ze volgens Brus sel beter voldoet aan de eisen van vandaag en morgen bij de verdere verhandeling en verwerking. Het verhaal van de bevordering van produoentengroe- peringten is al wat ouder. In begin 1967 heeft de E.E.G.- Commissie een ontwerp-verordening hierover aan de Ministerraad voorgelegd. De Commissie zag dat Frank rijk zich nationaal nogal druk maakte op dit terrein en dat de Bondsrepubliek en Italië ook plannen in die rich ting haddien. Er konden wel eens veel nationale subsi dies via die producentengroeperingen worden geleid en de Commissie wilde tijdig in een zekere gelijktrekking voorzien. De Raad van Ministers begon niet aan deze plus en vanaf december 1969 werd het voorstel over de producentengroeperingen „meegenomen" in alle uitgaven van plannemMansholt, tot nu dus in de aangenomen resolutie toe. De gedachte is aldius samen te vatten: verenigingen van boeren en tuinders, die samen ondier aanvaarding van een zekere discipline bij produktie en verkoop hun produkt op de markt brengen, worden erkend en komen voor bepaalde steunmaatregelen in aanmerking. Dat zijn in de eerste plaats een aanloopsteun (de Com missie heeft indertijd voorgesteld in de eerste dlrie jaar successievelijk 3 en 2 en 1 van de waarde van de af zet). Dan steun bij de investeringen nodig voor het doen werken van de producentengroepering (rentesubsidie van hoogstens 5 als minstens 3 ten laste van de begunstigde blijft). En tenslotte zo nodig een borgstelling voor de aangegane leningen. We laten bijzonderheden uit het Commissievoorstel verder hier maar rusten. We wijzen er alleen nog op dat de te subsiëren werkzaamheden alleen gaan tot aan het op de markt brengen (dus b.v. met inbegrip van opslag en sortering, maer dat moet per produkt nader worden vastgesteld). De Ministerraad zal straks een uitgewerkte verordening vaststellen. OOK VOOR NEDERLAND BELANGWEKKEND De toestanden in de handel en verwerking van vele landbouwprodiukten in vele delen van Frankrijk waren en zijn nog zo middeleeuws dat de Franse regering ook wel aanleiding had om de zaak wat te proberen op te peppen. Vele zieltogende coöperaties en dergelijke clubs werden naast nieuwe organisaties geholpen volgens een zelfde soort procédé als nu in Brussel is vastgesteld. Het succes was nogal verschillend naar sector; ook het oor deel van de praktijk loopt nogal uiteen. Vooral in de sectoren groenten en fruit, pluimveehou derij, varkenshouderij zijn producentengroeperingen er kend en gesteund. Vele Franse subsidies, b.v. die op de bouw van varkensstallen, lopen inderdaad over de pro ducentengroeperingen. In Duitsland is men er ook mee begonnen; met medewerking of goedvinden van de coö peraties zijn daar wat lossere clubs opgericht, waarbij niet de groepering, maar de ledien zelf verkopen, zij het dan onder gemeenschappelijke regels. En inderdaad liggen er hier voor ons ook mogelijk heden. We hebben in vele sectoren een redelijk goed, coöperatief en particulier, handels- en verwerkingsappa raat, in elk geval stukken beter dan b.v. in Frankrijk. Dat hoeven we geen concurrentie aan te doen met het kunstmatig bevorderen van nieuwe organisaties (die trouwens maar een eerste stap op de markt zetten, want verder worden ze niet gesubsidiëerdi). Misschien is er hier of daar een produkt in een streek, waarvoor nog „Franse toestanden" gelden, maar het is nauwelijks aan te nemen. Maar heel iets anders is dat onze coöperatieve en par ticuliere handel wel steeds sterker geconfronteerd wordt met eisen van de afnemers, wat betreft de kwaliteit en de kwantiteit, de regelmaat daarin, etc. Eisen die ze moe ten „doorgeven" aan de leverende boer of tuinder. Voor beelden zijn te vinden b.v. in de akkerbouwsector bij produkten, die we graag in ons bouwplan zouden hebben naast de „gegarandeerde" produkten. Men denke aan de n jeu we mogelijkheden voor de vlasvezel, aan de afzet van aardappelen voor diverse bestemmingen, aan die van conservenerwten. Soms gaat het om fusies van bestaan de coöperaties, waarbij nieuwe investeringen en nieuwe werkwijzen nodiig zijn (fruit?). In dit soort gevallen zal met de nodige vindingrijkheid de straks komende E.E.G.- regeling tot bevordering van producentengroeperingen moeten worden bestudeerd. Het zou best kunnen zijn, dat straks verschillende goede „blijvende" handelaren en verwerkers, particulier of coöperatief, zich met voordeel kunnen omgeven met of bedienen van tot hen „behoren de" prodiucentengroeperingen h la Brussel. INFLATIE-KLIMAAT Juist nog bij het scheiden yan de parlementaire markt zag minister Witteveen zijn wet op de inflatie- korrektie aangenomen. Dit betekent dat met ingang van 1972 de progressieve belastingtarieven automa tisch zullen worden aangepast bij de geldontwaarding. De overheid zal dus niet meer vanzelfsprekend van de inflatie profiteren. Het nu aanvaarde systeem is eigenlijk het spiegelbeeld van een loonindex, die tot gevolg heeft dat de lonen automatisch worden aange past aan een prijsstijging. De nu aanvaarde wet heeft nogal wat strijd gegeven omdat de combinatie P.v.d.A.- P.P.R. en P.S.P. er de voorkeur aan gaf hiervoor van jaar tot jaar een regeling te treffen. Het is duidelijk dat deze groeperingen de bedoeling hebben de belas- tingschroef verder aan te draaien. Deskundigen zijn echter van mening dat de heffing van direkte belastin gen de grens der mogelijkheden heeft bereikt. Ook minister Witteveen en staatssekretaris Grapperhaus zijn deze mening toegedaan. Het nu aangenomen wetsontwerp geeft nog geen garantie dat de voortgaande belastingverhoging wordt afgeremd. Er is nog zoiets als heffing van de z.g. wie- beltax en wij kennen in ons land ook het systeem van tijdelijk buiten werking stellen van bepaalde wetten. Voorts wordt met al die automatische aanpassingen aan de inflatie wel een deel van de inflatiegevolgen weggenomen, maar het kwaad zelf blijft bestaan. Wij worden voorbereid op een voortduren van het inflatie gevaar en die gedachte werkt op zichzelf al als een sneeuwbal. Wij moeten derhalve hopen dat de nieuwe regering zich met alle kracht zal werpen op het pro bleem van de waardedaling van het geld. Gebeurt dit niet, dan zullen er in de komende jaren ernstige maat- schappelijke verstoringen optreden. Vooral bij de groe pen die geen automatische aanpassing kennen. E.E.G.-COMMISSIE STUDEERT NOG VERDER Tot slot moet nog de aandacht worden gevestigd op een opdracht, die de Commissie in Brussel zichzelf heeft laten geven en waarover nog allerminst klaarheid bestaat. De Commissie wordt n.l. in de resolutie van de Minis terraad verzocht „voort te gaan met de bestudering van de vraagstukken die zich voordoen op het gebied van de verhandeling en de verwerking van de landbouwproduk- ten en voorstellen in te dienen". Iets te weten alvast van het beoogde doel zou prettig zijn. De Ministerraad heeft geen tijd meer gehad om zich daar druk over te maken, dus wachten we maar af. In het plan-Mansholt werd na het punt van de producentengroeperingen ook gespeeld met de gedachte om interprofessionele E.E.G.-organisa- ties per produkt op te richten, zoiets als Europese pro- duktsehappen. Het landbouwbedrijfsleven, nationaal en op E.E.G.-vlak, heeft er nooit wat in gezien. Welke taken zouden zulke organisaties nu daadwerkelijk ter hand kunnen nemen? Of zou de Commissie een stuk verant woordelijkheid voor het markt- en prijsbeleid willen af schuiven? Het is ook mogelijk dat de Commissie bij haar op dracht denkt aan E.E.G.-plannen tot sanering en her- structerering van bepaalde takken van landbouwhandel en -industrie. De huidige subsidiëring door Brussel van projecten van produktie- en marktstructuur zal straks af loipen. We be doelen de subsidies waarvan b.v. in Nederland enerzijds een aantal ruilverkavelingen e.di. (produktiestructuur) en anderzijds enkele veemarkten, veilingen, zuivelfabrie ken etc. (marktstructuur) hebben kunnen profiteren. Dat geld is straks nodig voor het nieuwe structuurbeleid. Daar zit niet meer die typische marktstructuurverbete ring in. Misschien denkt de Commissie er nu aan om op dit terrein toch ook tot een echter gemeenschapsbeleid met subsidiëring te komen. In dat geval zullen we met interesse de voorstellen van de Commissie afwachten. STRUIKENKAMP. f\NZE vorige stukjes waren nogal kritisch gesteld ten opzichte van de rechtstoepassing inzake belas tingen in Nederland. U herinnert zich misschien het ar tikeltje over de uitspraak van de staatssecretaris „dat een doelmatige belastingheffing meebrengt, dat zich onrecht vaardigheden kunnen voordoen" en het commentaar van professor Briihl over het arrest betreffende het al of niet behoren tot de winst van een landbouwbedrijf van de waardeverandering van gronden. In beide gevallen was naar onze en naar de mening van anderen het recht ge weld aangedaan. Wij werden hierover aangesproken met de vraag of dergelijke kritiek toch wel op zijn plaats is. Als antwoord op deze vraag en als voorbeeld tot welke gevolgen deze instelling en de opvatting over „recht" kan luiden hebben wij toen genoemd de maatregel met be trekking tot de beloning van de volkstellers. T\E staatssecretaris heeft n.l. in een resolutie van 28 januari 1971 er zijn goedkeuring aan gehecht dat door de gemeenten op de vergoeding aan de tellers geen loonbelasting en geen premie voor volksverzekeringen behoefden te worden ingehouden. Deze resolutie is na drukkelijk in strijd met de wet. De motivering van de staatssecretaris, dat zulks ge schiedde „uit praktische overwegingen", is onvoldoende en moet worden afgewezen. Een eerste eis is dat er op wordt gelet of de wet een dergelijke maatregel toestaat. Dit is niet het geval. Vele werkgevers in seizoenbedrijven zouden „uit praktische overwegingen" de uit de wet voortvloeiende verplichtingen voor b.v. scholieren, en niet alleen voor die categorie werknemers, achterwege willen laten. Laten zij het echter niet proberen! Navor dering zal het gevolg zjjn en extra lasten dalen op hen neer! 'TEN behoeve van het bedrijfsleven heeft het Minis terie nooit willen afwijken van de rechte weg. Een te waarderen houding. Dat het nu ten behoeve van de gemeenten met betrekking tot de volkstelling wel ge beurd is, is discriminerend. Het zou toe te juichen zijn indien de kromme slag van de staatssecretaris een eerste stap was op een soepeler houding ten opzichte van overwerk en gelegenheidswerk jes. Veelal wordt de belastingheffing aangemerkt als een struikelblok voor het verrichten van een extra prestatie. Het zou o.i. mogelijk zijn, en wel „Uit praktische over wegingen" zeer aan te bevelen dat indien incidenteel een man een enkele dag in dienst is van een werkgever, om deze de vreselijke rompslomp te besparen van alle formu lieren, inschrijvingen en afdrachten die het gevolg zijn van slechts enkele honderden guldens loon per jaar. Wij leven in de stellige overtuiging dat de staat daardoor geen verlies zou lijden, omdat in de praktijk dergelijke inci dentele gevallen toch dikwijls „beneden het oppervlak" blijven! Legalisering van de door het Ministerie opgeroepen situatie zou dan nog een heilzame invloed kunnen heb ben. Het komt evenwel niet veel voor dat uit iets ver keerds, ies goeds geboren wordt! PAAUWE.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1971 | | pagina 3