6
(Vervolg van pag. 1)
Het gaat niet aan moeilijkheden op een bepaalde
groep af te wentelen, omdat die niet voldoende onder
richt heeft genoten of omdat die toevallig of door ge
boorte in een bepaalde bedrijfstak werkt die om
welke oorzaak dan ook niet meer floreert. Hetzij om
dat er een overproduktie is of omdat er machinale
surrogaten zijn gemaakt of wat dan ook.
Door de ingewikkeldheid van onze economische
structuren of door ons alleen met de theorie bezig te
houden of ook al omdat men helemaal geen uitweg
ziet en het maar een beetje laat gaan mankeert er
in onze maatschappij natuurlijk heel wat aan het prin
cipe. Ook is het zo dat de diensten die door het ene
individu aan de maatschappij worden verleend moei
lijk met die van een ander kunnen worden verge-
leken.
Maar het moet door ruime voorlichting en inspraak
mogelijk zijn tot een werkbaar geheel te komen waar
bij iemand waarvan offers worden gevraagd ook weet
waarvoor hij ze brengt en waarom het noodzakelijk is.
Alleen zeggen of schreeuwen dat het niet goed is
helpt niets.
DIT waren overpeinzingen, geachte vergadering,
die bij mij opkwamefi toen ik voor de twintigste
maal overdacht voor welk onderwerp ik deze keer uw
speciale aandacht zou willen vragen. De huidige alge
mene economische situatie in Nederland gaf daartoe
aanleiding. Hoewel ik ook erg de neiging gevoel om
mij daarin te mengen geloof ik toch dat ik er maar
beter vanaf zie, omdat in de afgelopen dagen er al
zo veel over is gesproken door personen die daartoe
veel meer component zijn dan ik.
Ik kan mij beter bepalen tot de consequenties van
een en ander voor de situatie in de landbouw. Dan
moet ik, dacht ik, als eerste punt constateren dat wij
ons aan dit gehele gebeuren niet kunnerT onttrekken.
Het heeft geen zin cm te veronderstellen dat wij door
een niet meedoen aan de algehele loonstijgingen
enige invloed op de gang van zaken zouden kunnen
uitoefenen. Maar het heeft ook geen zin dat anderzijds
de overheid meent dat zij door het laaghouden van
het agrarische prijsniveau de ontwikkeling kan blok
keren of zelfs maar kan afremmen. De invloed van de
boerenprijzen op de consumentenprijzen is daarvoor
veel te gering geworden. Het enige wat hiermee kan
worden bereikt is een enorme onrust ten plattelande.
Die hoeft in sommige streken van ons land bepaald
niet meer opgejaagd te worden om tot uitbarsting te
komen! Ik moet dan ook met de meeste nadruk nog
maals aandringen op het aanpassen van de door de
regering vastgestelde prijzen aan de inflatie. Het be
treft hier vrijwel de enige groep die zich tegen de in
flatie niet te weer kan stellen en waarop dus alles
wcrdt afgewenteld. Ik kan mij niet voorstellen dat er
in Nederland mensen worden gevonden die dit wil
len bestrijden. Zelfs diegenen die menen dat land-
bouw-politiek moet worden omgezet in sociale poli
tiek. waarbij men vindt dat alleen toeslagen moeten
worden gegeven op sociale gronden, zullen er van uit
gaan dat deze sociale toeslagen evenals alle andere
sociale voorzieningen geïndexeerd moeten worden!
IN de tweede plaats zou ik willen opmerken dat
deze inflatiedruk bezig is de eigen problemen
van onze bedrijfstak te versluieren. Enerzijds zijn er
mensen die denken dat de invloed van de inflatie een
zodanige is dat als wij deze weten weg te werken dat
wij er dan zijn. Anderzijds bestaat een heel grote
groep die meent dat het niet de inflatie is maar de
moeilijkheden in de bedrijfstak die de slechte situatie
in vele sektoren veroorzaken.
Duidelijk zullen wij deze twee zaken uit elkaar
moeten houden. Het aanpassen van prijzen aan een
inflatie is m.i. geen strukturele prijsverhoging en mag
dus niet achterwege blijven ook al is men van men dat
een strukturele prijsverhoging weer tot overproduktie
zou leiden.
Gelukkig mag worden geconstateerd dat de Neder
landse regering dit ook zo aanvoelt. Immers, de Minis
ter van Landbouw heeft bij de Kamerbehandeling van
zijn begroting gesteld dat de 5 prijsverhoging die
door het Landbouwschap was gevraagd alleszins rede
lijk was en dat hij in Brussel ook prijsverhogingen zal
bepleiten waarbij hij naliet de 5 expliciet te noe
men. Ik heb al gehoord dat er stemmen opgaan die om
deze reden de 5 te laag vinden maar voor de Neder
landse regering blijkbaar toch nog te hoog.
MAAR ook voor de noodzakelijke bedrijfsaanpas-
sing kan de inflatie de goede gang van zaken
duidelijk in de weg staan door het versluieren van de
eigenlijke moeilijkheden. Bestrijding van de inflatie
en zelfs het geheel tot stilstand brengen van deze
trend zou de moeilijkheden in onze bedrijfstak beslist
niet oplossen. De politie zou waarschijnlijk wel iets
verbeteren maar de noodzaak om tot bedrijfsvergro
ting te geraken zal niet verminderen. Het is hier n.l.
een technische noodzakelijkheid, meer nog dan een
financiële. Onze maatschappij als geheel is op weg
naar grotere welvaart (al moet men nu constateren
dat in de naaste toekomst wel waarschijnlijk lijkt),
maar wij moeten ons als landbouw goed realiseren
dat, willen wij meedoen in de algemene welvaarts
ontwikkeling. wij onze bedrijven z0 efficiënt mogelijk
moeten opzetten. Alleen dan kunnen wij in een wel
varende maatschappij de land- en tuinbouw blijven
uitoefenen. Ik heb de indruk dat in de niet grond
gebonden produkties de aanpassing duidelijk in deze
richting verloopt of is verlopen. Dat men daar op dit
ogenblik ook in prijsmoeilijkheden zit, kan, dacht ik,
duidelijk als een voorbijgaande zaak worden gezien,
waarbij het wel zeker is dat diegenen die geen modern
bedrijf hebben zullen afvallen.
De grondgebonden produkties echter zitten nog vol
op in de moeilijkheden. Hier is het nl. zo dat de ene
boer of tuinder de andere in de weg zit om tot vergro
ting van de omzet te komen. De hoge prioriteit die het
Landbouwschap bij de Nederlandse regering en de
politieke partijen heeft gevraagd voor de oplossing
van dit probleem geldt nog steeds. Zij mag m.i. door
de inflatiebestrijding beslist niet naar de achtergrond
worden geschoven, evenmin als de gevraagde en ge
deeltelijk ook al aangekondigde maatregelen op fis-
kaal gebied. Nu langzamerhand begint door te drin
gen dat ons belastingsysteem, dat op het eerste gezicht
op gelijkheid voor iedereen berust, voor de zelfstan
digen duidelijk aanwijsbare discriminaties inhoudt
moeten wij niet om conjuncturele redenen wachten
deze structureel noodzakelijke veranderingen door te
voeren. Het gaat niet aan om iemand die reeds lange
tijd in een nadelige positie heeft verkeerd nu te zeg
gen dat hij dat nog maar eens een tijd lang moet doen
omdat het de anderen, die deze moeilijkheden niet
kenden, nu zo slecht uitkamt.
Wij zullen er met de meeste nadruk op moeten blij
ven hamer dat aan de herstructurering van de land
bouw de hoogs mogelijke prioriteit wordt gegeven,
ook in de volgende kabinetsperiode.
HET K.N.L.C. is een algemene organisatie. Dat be
tekent dat zij op het politieke terrein niet kiest
voor een bepaalde politieke partij. Haar akties zullen
altijd gericht moeten zijn op alle politieke partijen.
Zij laat haar leden vrij om die politieke partij te kie
zen die hen het best past, die het meest met hun eigen
ideeën overeenkomt. Maar het lijkt mij heel duidelijk
in overeenstemming met onze statuten en ons prin
cipe als ik ieder lid oproep cm politiek aktief te zijn,
om er voor te zorgen dat de landbouwpolitiek binnen
de politieke partij van zijn keuze op de juiste wijze
en in de juiste verhoudingen wordt behandeld en
naar voren gebracht. Ik geloof dat het Landbouwschap
voldoende materiaal heeft aangedragen om een ge
fundeerde mening over de landbouwproblematiek
mogelijk te maken. Het is nu aan de individuele leden
dit ook in. het verkiezingsprogram van hun politieke
partij tot uitdrukking te doen komen.
Wij hebben dit jaar ook het verschijnsel van de
aktie-comité's zien ontstaan, een uiting dacht ik van
het gevoel van onbehagen dat zich op de bedrijven
manifesteert, eensdeels omdat de bedrijfsuitkomsten
door stijging van kosten en niet aanpassing van de
prijzen achteruitgaan, maar vooral ook omdat men de
indruk heeft dat er niets aan gebeurt. Ik geloof dat
de besluiteloosheid van de Raad van Ministers in
Brussel hier ook een belangrijke oorzaak van was.
Direkt ontstond hierover reeds een controverse tussen
de verschillende organisaties en de verschillende
regio's.
Men kan het feit dat er aktie-comité's ontstaan be
schouwen als een motie van wantrouwen aan het be
stuur. Men kan het ook zien als een aanvullende
bezigheid om de taak van het bestuur te verlichten
om een deel van het uitwerken van- de doelstellingen
van het bestuur op een andere wijze naar voren te
brengen.
Ik heb de indruk dat de aktie-comité's vooral in de
tweede zin zijn opgetreden en dat is een aanwinst.
Het is daardoor gelukt bij velen in de lande, waar
onder gelukkig veel Kamerleden, de problematiek van
de landbouw duidelijker naar voren te brengen dan
in een nota met enige duizenden woorden. Ik heb de
indruk dat ook veel jongeren, die in aktie-comité's
hebben meegewerkt, zich een veel duidelijker beeld
hebben kunnen vormen van datgene wat er aan vast
zit om in Nederland tot een door het Nederlandse volk
aanvaarde en betaalde landbouwpolitiek te komen.
Ofschoon het optreden hier en daar aanleiding heeft
gegeven tot controverses geloof ik toch dat de balans
zeer duidelijk naar de positieve kant uitslaat, maar
dat is dan ook alleen maar het geval omdat de tegen
stellingen niet tot grote hoogte ziin opgelopen. Het
gevaar was natuurlijk duidelijk aanwezig dat zich
naast bestuurder van provinciale organisaties een
greep ging ontwikkelen die het niet in alle opzichten
met de bestuurders eens was en dat kan natuurlijk
nooit goed zijn. Het bestuur dient baas te blijven en
als de meerderhheid het niet meer met het bestuur
eens is dan moet men een ander bestuur kiezen en
niet een groep formeren die het bestuur het leven
moeilijk maakt. Dat is het paard achter de wagen
spannen!
Ik hoop dat men op alle plaatsen waar aktie-
comité's werkzaam zijn er in zal slagen deze een dui
delijke plaats te geven binnen die organisatie waarbij
het vaststaat dat het bestuur de hoogste instantie in
de organisatie is of dat men de taken die deze aktie-
comité's hebben vervuld weer aan het bestuur terug
geeft. De structuur van het Nederlandse organisatie
wezen is al ingewikkeld genoeg. Wij hoeven ze niet
nog gecompliceerder te maken!
OP het terrein van de samenwerking tussen de
3 landbouworganisaties, de 3 landarbeidersorga
nisaties en het Landbouwschap heb ik nog onlangs bij
het 25-jarig bestaan van die samenwerking mijn
mening gegeven. Ofschoon er op dit terrein nooit stil
stand is iedere uitlating van een organisatie of een
voorzitter daarvan heeft natuurlijk invloed op die
samenwerking meen ik toch dat na zo'n korte
periode het niet noodzakelijk is om op dit moment
daarop nog eens terug te komen.
Het merkwaardige is dat verbeteringen meestal bin
nenskamers moeten gebeuren maar dat openbare uit
latingen vaak de neiging hebben de goede orde te
verstoren!
Een facet verdient echter wel de bijzondere aan
dacht en dat is de ombouw van de Nationale Coöpe
ratieve Raad tot de Nationale Coöperatieve Raad voor
Land- en Tuinbouw. Het betreft hier zeer duidelijk
een bewuste keuze van ontwikkeling, een erkenning
van een feitelijk gegroeide situatie. Voor de Neder
landse boer en tuinder wordt de afzet van zijn produk-
ten steeds belangrijker.
Door wijzigingen in het distributiesysteem dient
steeds meer eenheid in de aanbieding te worden ge
bracht. De handel in landbouwprodukten en ook de
verwerking wordt steeds meer geconcentreerd. Op
vele terreinen neemt de coöperatie daarbij een zeer
vooraanstaande plaats in. Een landbouwpolitiek te
verdedigen zonder de inschakeling en de instemming
van de coöperaties is daarbij bijzonder moeilijk. Een
nauwe samenwerking tussen de standsorganisaties en
de coöperaties is daarom een zeer gunstig verschijn
sel. Wij zullen echter als standsorganisatie duidelijk
moeten bedenken dat wij ook leden hebben die via
andere kanalen hun produkten afzetten zodat de ver
houdingen tot de zelfstandige handel en industrie niet
uit het oog mag worden verloren.
Het blijkt overigens dat ook in deze kringen steeds
meer begrip begint te ontstaan voor de idee van de
geconcentreerde afzet zoals die zich op vele terreinen
ontwikkelt. Het is te hopen dat-hieruit inderdaad con
crete resultaten zullen te voorschijn komen.
ONDER de verdere aktiviteiten van dit jaar dient
nog vermeld te worden dat vooral het landbouw
onderwijs veel aandacht vraagt. Het is bijzonder moei
lijk om op dit terrein de ontwikkeling voor te blijven.
Een algehele vernieuwing, althans wat de vorm be
treft voor het leerprogramma, is duidelijk noodzake
lijk. De leerlingen moeten immers opgeleid worden
voor de landbouw van morgen en niet voor die uit
het verleden. Het lijkt noodzakelijk dat diegenen die
het onderwijs moeten geven nauw betrokken zijn bij
de ontwikkeling waarin land- en tuinbouw op dit
ogenblik verkeert. De toekomst van onze land- en
tuinbouw is in de concurrentieverhoudingen binnen
de E.E.G. in belangrijke mate afhankelijk van de op
leiding van onze toekomstige ondernemers. Deze kan
nooit goed genoeg zijn maar stelt daardoor bijzonder
hoge eisen aan diegenen die het onderwijs moeten
verzorgen. De overigens noodzakelijke organisatie
van het onderwijs, het onderzoek en de voorlichting
als afzonderlijke eenheden schept heel duidelijk het
probleem van communicatie op alle niveaus. Ik geloof
dat hieraan duidelijk de grootst mogelijke aandacht
moet worden besteed.
rT slot nog enkele opmerkingen over Brussel. De
plaats waar voor onze bedrijfstak de meest be
langrijke besluiten dienen te worden genomen n.l. die
op het terrein van de prijspolitiek en gedeeltelijk die
op het terrein van de strukturele politiek. Het lijkt
erop dat er nog steeds een gevecht gaande is tussen
de Raad van Ministers en de Europese Commissie
over de koppeling van deze twee beleidsonderdelen.
Verleden week heeft dr. Mansholt wederom gesteld
dat de Commissie geen prijsvoorstellen kan doen zon
der dat de Ministerraad zich had uitgesproken over de
maatregelen in het kader van de strukturele politiek.
Het lijkt mij dat het wel de meest ongunstige situatie
is als deze twee organen op elkaar blijven wachten.
De houding van de Commissie is hier opnieuw in
het geding. Of de commissie meent dat zij eigen ver
antwoordelijkheid heeft en dan dient zij met voor
stellen te komen. Als die door de Ministerraad niet
worden aanvaard dan moet zij -daaruit de konsekwen-
ties trekken. Of de Commissie beschouwt zich als
ambtelijk uitvoerend apparaat de ondergeschikte van
de Raad en dan hoeft zij als regel niet tegen te strib
belen. Wij kunnen niet blijven wachten.
1YR. Mansholt heeft opnieuw de mogelijkheid van
sociale inkomenstoeslagen in plaats van prijsver
hogingen 'aan de orde gesteld. Ik vraag mij af: Heeft
de Ministerraad zich hierover nu al in gunstige zin
uitgesproken? Anders zou hij toch ook hier niet met
voorstellen kunnen komen?
En overigens is de argumentatie dat bij prijsver
hoging Engeland onmogelijjc in een periode van 5 jaar
op hetzelfde prijspeil kan'komen zeer aanvechtbaar.
Dat zou opgaan als in Engeland geen inflatie op
treedt. Wanneer de Europese instanties niet in staat
zijn om een beleid te voeren dat voor de landbouw
in Europa aannemelijk is, is de konsekwentie dat de
landbouwpolitiek door de Regeringen maar weer moet
worden teruggenomen. Trouwens het voorstel om
sociale toeslagen te geven zal niet passen in de op
vattingen aan Duitse zijde, waar nog steeds duidelijk
op kontingentering aangedrongen wcrdt. Een zich
ontwikkelende economie kan het niet zonder een be
sluitvaardige overheid stellen. Als Brussel zijn be
sluiten niet neemt zullen zij weer door de nationale
regeringen worden genomen, of wij dat willen of
niet. Ik heb de indruk dat wij als landbouworganisa
ties hier ook niet helemaal vrijuit gaan. Onze bijdrage
tot het gemeenschappelijk beleid is bepaald niet groot.
Men kan erover twisten wie het eerst begonnen is. Wij
spelen allen stuk voor stuk weer op onze eigen natio
nale minister van landbouw en dat bevordert de be
sluitvaardigheid van de EEG-Ministerraad ook niet.
De enige mogelijkheid die ik zie om uit de impasse
te komen is dat de landbouworganisaties van de zes
landen gezamenlijk een beleid uitstippelen. Zii zullen
zowel in Brussel als tegenover hun nationale minister
dan hetzelfde beleid moeten verdedigen. De mogelijk
heid tot afwijkende nationale postities zou uitgesloten
moeten worden. Misschien zijn de Nederlandse stands
organisaties bereid om in deze een initiatief te ont
wikkelen om tot groter aktiviteit van het COPA te
komen en tot het ontstaan van een hechte Europese
landbouworganisatie voor de Zes landen en straks de
Tien. Naast het formuleren van een urgentieprogram
ma voor de komende vier jaren zie ik dit als de meest
belangrijke aktiviteit.
Aan problemen geen gebrek en dus ook niet aan
werk. Ik hoop dat het on? weer zal gelukken ook in
het komende jaar de belangen van de Nederlandse
land- en tuinbouw te dienen op een wijze die U aller
goedkeuring kan wegdragen. Wij rekenen daarbij op
het vertrouwen en de medewerking van al onze leden.
Aldus ir. C. S. Knottnerus in zijn openingsrede tijdens
de algemene vergadering van het K.N.L.C. afgelopen
donderdagmiddag te Scheveningen.