Langs de melkweg
(XXIX)
Over uiervormen en machinaal melken
De
kwaliteit
van
het ruwvoer 1970
Jaarverslag CW „Zeeland" 1969
12
J. H. LANTINGA
Consulentschap voor de akkerbouw
en rundveehouderij Goes
AAN de uier, het melk vormend orgaan* is reeds
lang veel aandacht besteed. Immers de kwaliteit,
vorm en grootte van de uier zijn, naast de produktie-
aanleg, van overwegende invloed op het melkvor-
mend vermogen. Een ruim gebouwd, soepel en fijn
beaderd uier is een aanwijzing voor een goede pro-
duktiviteit. Bij diepe uiers valt dit het meest op. Voor-
'1 van achteren gezien geeft een diep uier een impo
nerend beeld van de melkrijkheid. Het is daarom dat
n het verleden de selectie in deze richting ging. Hoe
wel de laaghangende (diepe) uiers ook bij handmel-
ken meer inspanning vragen, werd dit niet als een
probleem gevoeld. De melkrijkheid op het „zicht" had
vroeger een grotere aandacht dan het gemakkelijker
winnen van de melk. Bij het melken met de hand zijn
goed ontwikkelde spenen gewenst om met de volle
vuist te kunnen melken. Het gemakkelijk- of taai-
melks zijn van de koeien wordt bepaald door de
sterkte van de kringspier (slotgat) in de speenpunt.
Selectie op vlot en gemakkelijk melken werd in de
tijd dat het melken met de hand nog regel was, weinig
toegepast.
Met de komst van de melkmachine, die vooral na
1955 meer algemeen werd, zijn de inzichten omtrent
de uier vorm belangrijk gewijzigd. Geschikte uiervor
men voor machinaal melken zijn van grote betekenis.
De uier- en speenvormen alsmede de reactie van de
dieren op het melken zijn mede bepalend voor de
melktijd van de koe. Een verschil van 1 minuut per
koe per melkmaal maakt per jaar bij een lactatie-
periode van 300 dagen een tijd van 10 uur. Vooral een
uniform goede melkbare veestapel is van groot belang.
I
TEN goede melkbaarheid omvat de eigenschappen
L van de koe om zich snel, volledig, en rustig te
laten melken met het behoud van een gezond uier.
De mate van melkbaarheid wordt bepaald door ver
schillende factoren, zoals:
vorm, grootte en plaatsing van uier en spenen
verdeling van de melk over de kwartieren
vlotheid in het geven van melk
hoeveelheid namelk
gedrag van het dier tijdens het melken
De waardering van deze factoren krijgen in toe
nemende mate betekenis. Immers de aanpassing van
de melkmachine aan de eigenschappen van de indi
viduele koe is niet mogelijk. De selectie en fokrichting
dient zich daarom vooral te baseren op een voor het
machinaal melken doelmatige uiervorm en speen-
plaatsing. Er is hiervoor reeds veel aandacht, doch
het vraagt tijd om tot vooruitgang te komen.
Vooral voor machinaal melken is
een vierkant, goed aangesloten uier
gewenst.
Diepe uiers die dan meestal weinig naar voren door
lopen, zijn voor het machinaal melken minder ge
schikt. Het aansluiten van de melkapparaten vraagt
dan meer inspanning, waarbij ook luchtzuigen meer
voorkomt. Doordat de tepelhouders in dit geval dich
ter bij de bodem komen, is de kans op vuil aanzuigen
dubbel zo groot. Ook is bij diepe uiers de hoeveelheid
namelk meestal belangrijk groter. Bij laaghangende
uiers neemt bovendien de kans op het speenbetrappen
toe.
Dikke en lange spenen zijn bij het machinaal mel
ken niet gewenst omdat deze nogal eens moeilijk
heden bij het melken geven, Kleine spenen melken
met de machine vlotter. Tijdens de zuigslag kan het
slotgat zich vlot openen terwijl er meer ruimte in de
tepelvoering is voor de melkafvoer. Ook de stand van
de spenen speelt een grote rol.
Zijwaarts gerichte, zogenaamde steekspenen,. zijn
erg lastig. Het aansluiten geeft nogal eens moeilijk
heden. Tijdens het melken komt luchtzuigen vaak
voor en in de speen is de melkafvoer vernauwd. Naar
voren gerichte spenen geven echter als regel geen
moeilijkheden. Het apparaat wordt zodanig naar
voren geplaatst dat de tepelhouders dezelfde stand
hebben als de spenen.
Het is normaal dat de achterste kwartieren pro-
centsgewijs de meeste melk geven. Bij vaarzen komt
gemiddeld 44 van het melkmaal uit de voorkwar
tieren. Bij het "ouder worden van de koe neemt de
hoeveelheid melk uit de voorkwartieren nog af. Als
regel melken de achterspenen wat lichter. De zuig
kracht van de machine is aan alle spenen gelijk. Hier
door is enig verschil geen bezwaar, waarschijnlijk
zelfs gewenst. Tussen de spenen moet voldoende
ruimte zijn om de tepelhouder zonder extra moeite
aan te sluiten.
PEN gewenste uiervorm voor het machinaal mel-
ken kan als volgt worden omschreven:
een vierkant, goed aangesloten uier, in lengte- en
breedterichting goed ontwikkeld en in verhouding
ondiep met een gering produktieverschil tussen de
voor. en aohterkwartieren
niet te grote, stevige, verticaal gerichte gpenen die
vierkant zijn geplaatst met een vlotte melkafvoer
zonder dat de koeien de melk te gemakkelijk af
geven.
De afstand van speenpunt tot de bodem dient bij
de vaarzen bij voorkeur 50 cm of meer te zijn. Bij de
opvolgende lactaties neemt de uierdiepte toe. Deze af
stand dient bij de vierde kalfskoeien nog minstens
40 cm te bedragen. Het ligt voor de hand dat de kruis-
hoogte van de dieren hierop van invloed is. Bij meer
hoogtemaat is aan deze eisen gemakkelijker te vol
doen. Een speenlengte van 5 a 6 cm is doelmatig. De
achterspenen zijn normaal ongeveer 1 cm korter dan
de voorspenen.
De kansen op speenbetrappen zijn bij dergelijke
uiers belangrijk minder. Wanneer bij een vierde kalfs-
koe de speenpunten nog liggen boven een denkbeel
dige horizontale lijn uit het midden van het sprong-
gewicht wordt aan deze eisen voldaan. Deze richtlijn
kan als een goede maatstaf worden gehanteerd. Bij
aangesloten uiers, die in lengterichting goed zijn ont
wikkeld, is de hoeveelheid namelk meestal zeer ge
ring.
De uiervorm en de speenplaatsing zijn in sterke
mate erfelijk bepaald. Dit maakt dat een selectie in
deze richting resultaat geeft. De keuze van de stier
waarvan een voldoende aantal dochters met gunstige
uitslag op melkbaarheid zijn onderzocht is hierbij
uitermate belangrijk. In de laatste jaren is de aandacht
voor geschikte uiervormen voor machinaal melken
toenemend en dit tekent zich duidelijk af. Een voort
gaande selectie en een gerichte fokkerij op dit onder
deel blijft nodig om tot het gewenste doel te komen.
Bedrijfslab. Grond- en
Gewasonderzoek -
Oosterbeek.
Ir. P. KLEYBURG.
QE belangstelling voor het ruwvoederonderzoek bij
het Bedrijfslaboratorium voor Grond1- en Gewas-
onderzoek blijkt dit jaar zeer groot te zijn. Hoewel het
seizoen nog niet ten einde is, kan nu reeds worden ge
steld dat alle records gebroken zullen worden. Wij ver
wachten ten opzichte van de topjaren 1967/'68 en 1968/
'69 een meerinzending van zeker 10 tot 15 Het groter
aantal monsters wordt zeker niet veroorzaakt dat er
imeer partijen zijn. Eerder is het tegendeel het geval. Wij
Een nadelig saldo van 666,49 is het resultaat over
1969 van CW Zeeland waarvan het bestuur schrijft dat
verenigingsjaar 1969 alleszins geslaagd is. Het aantal
leden steeg van 458 in 1968 tot 471 en de commerciële
aktiviteiten zijn niet ongunstig verlopen.
In de rundveesector had CW in het algemeen met
tegenslag te kampen. De aanvoer van levend rundvee
(geslacht en gebruiksvee) liep met 12,4 terug, van
vette kalveren zelfs met 69,7 en die van schapen en
lammeren met 20,2 Als oorzaken van deze gang van
zaken worden genoemd de langdurige ziekte van één
der vertegenwoordigers, het teruglopen van de rundvee-
mesterij in sommige streken van Zeeland en tenslotte
de verminderde uitstoot, die ook landelijk in de omzetten
merkbaar is geweest. Men heeft echter het vertrouwen,
dat in de komende jaren de omzetten in deze sector zul
len gaan stijgen, vooral wanneer de schaalvergroting in
de rundveemesterij zijn beslag krijgt.
De omzet in de sector slachtvarkens onderging enige
stijging, voor een niet gering deel te danken aan de uit
stekende samenwerking met de Zeeuwse en West-
Brabantse landbouwcoöperaties. De stijging van de aan
voer van slachtvarkens was 2,2 Dit in tegenstelling
tot de biggenaanvoer die 7 terugliep. Betreffende de
omzetten geeft het jaarverslag de volgende cijfers over
1969
zien per bedrijf steeds meer grotere partijen, terwijl het
aantal afneemt. De oorzaak moet vooral gezocht worden
in het feit, dat een toenemend aantal veehouders het
grote belang van ruwvoederonderzoek gaat inzien. Dit
is ook begrijpelijk. Er vindt in de melkveehouderij een
voortdurende specialisatie plaats. Het aantal stuks vee
per bedrijf wordt groter. De marges tussen kosten en
opbrengsten hebben de neiging kleiner te worden. Aan
gezien de voerkosten een belangrijk deel van de totale
kosten uitmaken is het steeds meer noodzakelijk
dat het aanwezige ruwvoeder zo goed mogelijk wordt
gebruikt en dat de krachtvoeraankoop op de kwaliteit
en de hoeveelheid ruwvoer wordt gebaseerd. Het is daar
om een gelukkig verschijnsel dat u als veehouder steeds
meer beseft dat met het ruwvoederonderzoek de basis
wordt gelegd voor een goede, efficiënte veevoeding. Het
vormt een goede waarborg voor maximale bedrijfsuit-
komsten. Het is dan uiteraard wel noodzakelijk dat u de
analyseresultaten zo goed mogelijk gebruikt. Wij zijn
ervan overtuigd, dat hieraan nog wel eens wat mankeert.
Het Bedrijfslaboratorium is daarom bezig om de moge-
Gebied
Varkens
Nuka's
Runderei
Fokvarki
Biggen
Schapen
Bedrag
Schouwen-
Duiveland
1.516
316
924
1.759
591
1.681.198
Tholen
778
80
1.186
1.516
309
1.762.935
West Brabant
en omgeving
1.045
37
707
1.328
813
1.298.046
Walcheren
2.529
548
878
1.389
168
1.902.036
Oost Zeeuws-
Vlaanderen
8
15
31
23.655
West Zeeuws-
Vlaanderen
466
31
858
198
247.062
Noord-Beveland
1 45
22
35
924
146.172
Zuid-Beveland
1.150
53
213
2.624
19
772.101
Het bestuur schrijft van oordeel te zijn, dat de CW
„Zeeland" als ledenvereniging in het grote coöperatieve
veeafzet verband een belangrijke taak te vervullen heeft.
Een taak, welke tot doel heeft deze organisatie in alle
opzichten dienstbaar te maken aan de veehouderij in
dit gewest.
lijkheden te onderzoeken om naast het monsteronder-
zoek ook een voederplan met rantsoenberekening op te
stellen gekoppeld aan een begeleiding gedurende de stal-
periode.
^pHANS enkele woorden over de kwaliteit in dit sei
zoen. Wat het hooi betreft, zien we in de eerste
plaats dat het aantal monsters ventilatiehooi ten op
zichte van baal- en opperhooi nog steeds toeneemt. Thans
bedraagt dat ruim 55 van het totaal aantal onderzoch
te partijen hooi. De kwaliteit is in het algemeen zeer
goed. Het voedernorm ruw eiwit ligt op een zeer hoog
niveau. Voor ventilatiehooi komt dit cijfer gemiddeld
voor het eerst boven de 100 per kg droge stof. De ove
rige soorten hooi liggen gemiddeld op 84. Ook diit is
zeer hoog. Overigens is het verschil in eiwitgehalte tus
sen ventilatiehooi enerzijds en baal- en opperhooi ander
zijds groter dan andere jaren.
Ook de zetmeelwaarden van hooi zijn zeer hoog. Een
gemiddelde van 485 per kg droog produkt is bij venti
latiehooi nog nooit voorgekomen. Ook dit jaar blijkt dus
ventilatiehooi aanzienlijk beter van kwaliteit te zijn dan
andere hooisoorten.
Bij de kuilen z.ien we in het algemeen ook een zeer
goede kwaliteit. Het overgrote deel van de monsters is
afkomstig van voordroogkuilen. Andere soorten kuilen
komen steeds meer in de minderheid. Evenals bij hooi
zijn ook hier de gehalten aan voedernorm ruw eiwit en
zetmeelwaarde zeer hoog. Het gemiddelde voor voor
droogkuilen is bijna 120 gram eiwit en 510 gram zetmeel
waarde per kg droge stof, veel 'hoger dan in normale
jaren.
Een verheugend verschijnsel is, d?t de zandgehalten
in het algemeen iets lager liggen dan andere jaren. Het
in het algemeen droge weer tijdens het inkuilen zal hier
aan wel niet vreemd zijn.
|N het algemeen is de ruwvoedersituatie dit jaar on
danks het zeer late voorjaar gunstig te noemen.
Speciaal de eiwitgehalten zijn relatief hoog en worden
elk jaar nog hoger. Lankzamerhand bereiken we echter
voor bepaalde partijen een niveau dat we beslist te hoog
moeten noemen. Nadelige verschijnselen als te hoog
nitraatgehalte kunnen dan een gevolg zijn.
Tenslotte wil ik er nog op wijzen dat ik gesproken heb
over gemiddelde samenstellingen. De cijfers voor de
aparte partijen lopen zeer sterk uiteen. Bij nadere ana
lyse van die variabiliteit binnen een produkt wordt het
pas goed duidelijk dat gemiddelde cijfers bij de indivi
duele voorlichting over rantsoenen weinig waarde heb
ben.