Leefbaarheid
en de toekomst
van de
veredelingsindustrie
5
Het forum op de U.T.D. veredelings-conferentie te Utrecht. V.iji.r. dr. N.
J. A. Groen, ir. S. Haisma adj,-dir.U.T.D.-Delfia, ir. L. H. Huisman en
ir. J. H. Voorburg.
gIJ de schaalvergroting van de veredelingsbedrijven
gaan in toenemende mate een aantal faktoren
spelen die te maken hebben met de plaats van vesti
ging. Vragen als: waarmee moeten deze bedrijven in
de toekomst rekening houden in verband met de milieu
hygiëne en waar ondervinden deze bedrijven de min
ste moeilijkheden in verband met de lucht- en water
verontreiniging? Dit zijn enkele van de problemen
waar de veredelingsindustrie bij betrokken wordt.
De N.V. Mengvoederindustrie U.T. Delfia had ter
gelegenheid van de te Utrecht gehouden pluimvee
tentoonstelling „Ornithophillia" een studiemiddag ge
organiseerd waarbij door een drietal bij uitstek des
kundigen op dit terrein, deze problemen belicht wer
den. Over „Leefbaarheid ten plattelande" sprak dr. N.
J A. Groen. Hoofdinspecteur van de Volksgezondheid
voor de milieuhygiëne, ir. J. H. Voorburg, hoofd van
de Rijks Agrarische Afvalwater Dienst over: „Leef
baarheid, veehouderij en veredelingsindustrie" en ten
slotte ir. L. H. Huisman, wnd. dir. P.A.W. over: „Leef
baarheid, techniek en bedrijfsvoering".
IVR. GROEN wees er in zijn voor de naaste toe-
komst bepaald niet hoopvolle inleiding op, na
eerst in het algemeen op de vraagstukken rond de
milieuhygiëne te zijn ingegaan, dat verwacht mag
worden dat de Wet verontreiniging oppervlaktewate
ren in de loop van 1971 in werking zal treden. In dit
verband becijferde, hij een vervuilingskracht van de
veestapel die 4 a 5 maal zo groet is als die van de in
woners van Nederland en veel meer dan de. geza
menlijke industrieën afstoten. Alhoewel slechts een
gering gedeelte van het geen de veestapel aan afval
stoffen produceert direkt dan wel indirekt in ons
oppervlaktewater terecht komt, komt elke 2 daar
van toch nog altijd overeen met een miljoen inwo
ners. Het is dan ook wel duidelijk dat de veehouder
en zeker de veredelingsindustrie, niet zullen kunnen
uitkomen onder het nemen van maatregelen en het
investeren van kosten» al of niet op voet van de nieu
we wet. Een wet, die uitgaat van een algemeen ver
bod tot het lozen van verontreinigd water en wel een
ontheffingsmogelijkheid kent, maar die ontheffing
gaat geld kosten.
Ook de nieuwe Wet luchtverontreiniging door de
Tweede Kamer aangenomen en die eerstdaags door
de Eerste Kamer zal worden behandeld, kent het
principe dat de vervuiler zal moeten betalen. En ook
op dit punt doemen donkere wolken op aan de hori
zon van een tot nu toe voor de agrarische bedrijven
tamelijk blauwe hemel. Niet dat de luchtverontrei
niging in ons land nu in hoofdzaak afkomstig is van
de agrarische activiteiten. We weten dat gevaren en
schade voornamelijk dreigen van de kant van de in
dustrie en dat het autoverkeer eveneens het zijne
tot dit probleem bijdraagt, zogoed als we met onze
eigen huisbrand evenmin vrij-uitgaan. Maar niet ont
kend kan worden dat de in aantal en in omvang toe
nemende, grote fokkerijen van allerlei dieren naar
evenredigheid bijdragen tot een bepaald niet langer
te verwaarlozen luchtverontreiniging, die een steeds
minder aanvaardbare hinder voor de omgeving be
tekent. Nu is een veehouderijaldus dr. Groen, nooit
een reukeloos instituut geweest, maar zo lang als het
om min of meer geïsoleerd liggende bedrijven van
beperkte omvang ging, waren er weinig bezwaren
van de kant van de burgerij. Maar deze situatie ver
andert vanzelfsprekend wanneer, destijds „ouder
wetse" boerderijen geleidelijk overgaan tot het in
richten van fokkerijen met een industrieel karakter
en van soms enorme omvang. En de boer, als vee
fokker in het groot, beheerder wordt van grote stal
len met een continue luchtverversing terwille van
zijn dieren, maar tegelijkertijd luchtbederver wordt
voor een omgeving, waarvan de grenzen worden ver
schoven naarmate zijn bedrijf groeit en waarbij dik
wijls conflicten ontstaan door de oprukkende bebou
wing.
Bedenken we voorts dat er naast de wetten
voor water- en luchtvernotreiniging, ook nog een
Wet op de bodemverontreiniging in voorbereiding is,
een wet bedoeld om enige orde te scheppen in de
problematiek rond het huisvuil en andere vaste af
valstoffen, dan zal er rekening mee moeten worden
gehouden dat een zinvolle bestemming zal moeten
worden gevonden, ook voor de mest, die vooral in de
veredelingsindustrie in grote hoeveelheden vrij komt
en die niet overal zonder meer aan de bodem kan
worden toevertrouwd of waarvoor anderszins te wei
nig land beschikbaar is om daarop te worden ge
bracht.
Twee dingen zijn, aldus dr. Groen, zgn. volkomen
duidelijk. In de eerste plaats dat een modern boeren
bedrijf, door de sterk veranderde conjunctuur en
sociale maatregelen, zich financieel niet anders kan
handhaven dan door geleidelijke overschakeling op
de productie op semi-industriële schaal. In de tweede
plaats dat tegenover de voordelen van deze overscha
keling, als nadelen naar voren treden de dreigende
aanslag van deze veredelingsindustrie op ons milieu
in de vorm van bodem-, water- en luchtverontreini
ging en dat over een vrij groot areaal.
De tot nu toe min of meer heersende opvatting dat
deze verontreiniging uit de agrarische sector wel kan
en ook dient te worden aanvaard, lijkt voor de naas
te toekomst niet te handhaven- Immers, het stand
punt dat niemand het recht heeft, anderen ernstige
milieuhygiënische overlast te bezorgen, is bezig ge
meengoed te worden. Op dit standpunt is niet alleen
onze nieuwe milieuhygiënische wetgeving gestoeld,
maar zelfs nu al wordt, zeker tegenover de chemische
industrie, allerwegen geëist, de al-oude Hinderwet
uitputtend toe te passen. En het is dan ook ondenk
baar dat de moderne bio-industrie daar onderuit zou
komen. Trouwens, ook op voet van de Hinderwet
zijn de laatste tijd een aantal beroepsprocedures in
gang gezet, die voor de agrarische sector een teken
aan de wand kunnen zijn.
IYE moeilijkheid bij dit geheel is gelegen in de om
standigheid dat we thans, technisch gezien, nog
niet goed raad weten èn met de ventilatieproblemen,
èn met de mestproblemen èn met de waterverontrei
niging, tenzij tegen niet-haalbare kosten. Het zoeken
naar deze maatregelen wordt mede van Rijkswege
krachtig ondersteund, wat niet wegneemt, dat zolang
goede oplossingen nog niet voorhanden zijn, een aan
tal vergunningen tot uitbreiding of tot stichting van
veredelingsbedrijf, groot gevaar loopt te worden ge
weigerd.
Bij gebrek aan technische uitvoerbare en betaal
bare maatregelen bestaat wat betreft het aspect van
de luchtverontreiniging, de enige mogelijkheid uit
het handhaven van een zekere afstand tot de bebou
wing of tot anderen, die hinder kunnen ondervinden.
Voor een bedrijf van een beetje omvang moet daar
bij zeker worden gerekend op honderden meters, af
hankelijk van de grootte van het bedrijf en de aard
van de inrichting. Maar voor het kunnen toestaan
van de vestiging van méérdere bedrijven of uitbrei
dingen zal toch de planoloog te hulp moeten komen
om de belangen van agrariërs, inwoners en recrean
ten tegen elkaar af te wegen. Deze hulp geldt even
zeer voor de aspecten van de waterverontreiniging
en de mestproblemen in verband met de daaraan
verbonden kosten voor verwijdering cn verwel king.
VORTOM, het verder propageren van onze ver-
edelingsindustrie blijft een enigszins hachelijke
onderneming, willen we niet vervallen in eenzelfde
fout, die gemaakt is bij de vestiging van chemisch
technische industrieën, zoals die vestiging na de oor
log onder de drang van de economische omstandig
heden, min of meer hals over kop, heeft plaats ge
vonden. Daarbij leert de ervaring dat centra voor de
veredelingsindustrie graag ontstaan in de park- of
landschapsgebieden, die juist tot de meest aantrek
kelijke streken voor wonen en recreatie behoren. De
milieu-hygiënische problemen, zeker die van de ver
edelingsindustrie, kunnen niet meer los worden ge
zien van vele andere problemen, zoals b.v. de ruim
telijke ordening, die in ons zo ruimte-arme land een
bijzonder belangrijke aangelegenheid vormt. Het
moeten denken in een andere schaal dan we tot nu
toe gewend waren, is niet gemakkelijk, terwijl de
steeds snellere voortgang vindende ontwikkeling ons
telkens weer lijkt in te halen bij onze plannenmake
rij. Nochtans zullen we gezamenlijk verder moeten,
ook al dreigen er spanningen te ontstaan tussen de
agrarische belangen enerzijds en die van de milieu
hygiëne anderzijds, die wijsheid vergen t.a.v. geza
menlijk te nemen beleidsbeslissingen. Het spijt mij
dat ik voorlopig wat pessimistische geluiden naar
voren heb moeten brengen, aldus dr. Groen.
IR. VOORBURG van R.A.A.D. benadrukte de nood-
zaak dat veehouders en veredelingsbedrijven de
mest meer georganiseerd moeten gaan afzetten. Op
deze wijze kan beter voldaan worden aan de wensen
van de afnemers en de voordeligste oplossingen wor
den gezocht. De mestbank in Brabant noemde hij in
dit verband een goed begin, dat in andere gebieden
dringend navolging verdient. Tevens wees ir. Voor
burg erop dat, waar mogelijk, een gezamenlijke af-
valzuiveringsinstallatie die dus groter van opzet kan
zijn voordeliger kan werken dan individuele zuive
ringsinstallaties afzonderlijk. Wellicht kan dan ook
gezamenlijk een lozingspunt gevonden worden dat
minder bezwaarlijk is in vei band met de toch altijd
aanwezige verontreiniging oppervlaktewater. Ook
voor de stankbestrijding achtte ir. Voorburg goed in
gerichte mestzuiveringsinstallaties van toenemend be
lang.
IR. HUISMAN zag technisch de gerezen problemen
van zowel lucht- als waterverontreiniging, niel
onoplosbaar. Voor vaste mest achtte hij veelal we',
afzet te vinden. In toenemende mate zullen akker
en tuinbouw maar vooral ook de particuliere tuinbc-
zitter belangstelilng hiervoor hebben. Hij achtte het
daarom wenselijk deze mest waar mogelijk in stapel-
bare vorm te verzamelen. Daar echter uit arbeids-
technische overwegingen drijfmestsystemen de voor
keur genieten is het nodig aandacht te schenken aan
de scheiding van drijfmest in vaste en vloeibare
vorm. Voor de vloeibare vorm bieden de verschillen
de biologische afbraaksystemen dan het nodige per
spectief. Ook uit een oogpunt van stankbestrijding
Dat een en ander met kosten gepaard zal gaan ligt
voor de hand.