De vruchtopvolging bij
groentegewassen in de
akkerbouw
vv
s
s
s
vv
s
s
s
w
SS
vv
s
s
vv
vv
vv
23
Consulentschap Op veel akkerbouwbedrij-
v/d Tuinbouw ven is er belangstelling om
F. VADER een of ander groentegewas in
het bouwplan op te nemen.
Zo n gewas moet dan bedrijfs
economisch aantrekkelijk zijn.
De arbeid die aan de teelt be
steed moet worden moet in te
passen zijn in de arbeidsor
ganisatie van het bedrijf, de
ggrondsoort moet geschikt
zijn, enz.
Een belangrijk punt is ook
de vruchtopvolging. Het
groentegewas mag geen be
lemmeringen ondervinden van
de akkerbouwgewassen en
aan de andere kant mag de
teelt van akkerbouwgewas
sen, die men graag wil behou
den, niets in de weg gelegd
worden. Op enkele aspecten
die hieraan verbonden zijn
willen we in dit artikel wat na
der ingaan.
ZAAI- OF PLANTTIJD EN OOGSTTIJD
De eerste factor waar rekening mee moet worden gehouden is de tijds
duur van de teelt. Zowel de voor vrucht als de volgende vrucht moet hierbij
passen. Sommige gewassen nemen een heel seizoen de grond in beslag, an
dere kunnen als tussenteelt worden beschouwd. Door dit laatste zijn soms
drie teelten in twee jaar mogelijk. De periodes zijn aangegeven in tabel 1.
TABEL. 1. Groeiperiode van enkele tuinbouwgewassen
Gewas
Zaai- of planttijd
Oogsttijd
Stamsla bonen - conserven
15 mei15 juni
augustusseptember
- id. nateelt
15 juni15 juli
september
Doperwten
maartapril
15 juni15 juli
Spinazie - voorjaarsteelt
maart
mei
- zomerteelt
april15 juli
juniaugustus
- herfstteelt
15 juli15 augustus
september
Tuinbonen
maart
15 juli—15 augustus
Knolselderij
mei
15 oktober15 november
Spruiten
juni
oktoberfebruari
Winterbloemkool
115 augustus
15 april15 mei
Witlofwortelen
mei
oktobernovember
Prei - herfst
juni
oktobernovember
- winter
juli
decemberfebruari
Wortelen - winterwortelen
april
november
- was peen
meiaugustus
septemberdecember
STRUCTUUR EN BEMESTING
Ook de structuur en de bemestingstoestand van de grond die een voor
vrucht achterlaat zijn belangrijk voor het volgende gewas. Winterbloemkool
b.v. wordt geoogst in aprilmei. Vooral op zwaardere grond kan het dan
nog moeilijk zijn om nog een goed zaaibed voor een volgend gewas klaar te
maken. Hiermee zal men dus bij het bepalen van de volgende teelt rekening
moeten houden. Bovendien is dit een gewas dat in het voorjaar ruim met
stikstof wordt bemest. Hiervan zal na de oogst van de bloemkool nog heel
wat in de grond zitten. Men zal dus geen teelt kunnen laten volgen die veel
stikstof niet verdraagt, zoals b.v. witlofwortelen.
Spruiten moeten in hun jeugd niet te veel overvloed hebben. Daarom
moet dit gewas niet geteeld worden op een erg groeikrachtige grond. Dit
geldt ook voor witlof wortelen. Voor dit laatste gewas is b.v. een graanstop-
pel erg geschikt, maar graanopslag, vooral van wintertarwe, dat niet kapot
vriest, kan last veroorzaken
Bij het kiezen van een gewas dat pas laat in de herfst gerooid kan wor
den. zoals knolselderij en witlof, moet men grond hebben waarop men ook
onder wat minder gunstige weersomstandigheden nog met machines op het
land kan komen. Grond die in het vorige jaar sterk is kapotgereden, zoals
soms bietenland, is voor weinig gewassen ideaal, maar zeker niet voor
groentegewassen. De meeste van deze teelten vragen een grond met goede
structuur en een goede bemestingstoestand. De kunstmestgift ligt ook dik
wijls hoger dan bij de akkerbouwgewassen het geval is.
ZIEKTEN EN PLAGEN
De grootste beperking die er bij de vruchtopvolging is, zijn de ziekten
en plagen. In de eerste plaats gaat het hierbij om ziekten lie door een een
zijdige teelt van een gewas worden uitgebreid; in de tweede plaats om een
opvolging van gewassen die gemeenschappelijke kwalen hebben.
De grootste kwaaddoeners in dit verband zijn de aaltjes. Hierbij kunnen
we onderscheid maken tussen de cystenaaltjes die aan één gewas of groep
van gewassen zijn gebonden, en andere soorten zoals stengelaaltjes, vrij-
levende aaltjes en wortelknobbelaaltjes, die zich kunnen vermeerderen op
en schade doen aan een hele serie gewassen. Om schade hierdoor te voor
komen, zal men moeten weten of één of meer schadelijke soorten aaltjes in
het perceel voorkomen. Als men het niet weet uit ervaringen met voorgaan
de gewassen kan men grondonderzoek laten verrichten. Omdat vooral bij
groentegewassen de kwaliteit van het produkt erg beïnvloed wordt door
een aantasting, is "de kans op schade te groot om hiermee risico's te lopen.
Welke van de voornaamste akkerbouw- en groentegewassen aaltjes ver
meerderen of er schade van hebben, is in tabel 2 aangegeven.
Het blijkt dat stengelaaltjes schade kunnen doen in wortelen en knol
selderij. Bij een aanvankelijk geringe besmetting kunnen deze zich sterk
vermeerderen op erwten, bonen, klaver en uien. Deze gewassen moet men
dus als voorvrucht voor wortelen en knolselderij vermijden als men slechts
vermoedt dat er stengelaaltjes aanwezig zijn. Prei heeft zoveel gemeen
schappelijke ziekten en plagen met uien, dat ook een aantasting door sten
gelaaltjes te verwachten zou zijn. Er is echter nog zelden schade aan dit
gewas geconstateerd. Het bietecystenaaltje kan zich wel goed vermeerderen
op koolsoorten (ook op winterbloemkool), maar deze gewassen ondervinden
pas schade bij een heel zware besmetting. Spinazie is ook een goede waard-
plant voor het bietecystenaaltje en kan er ook veel schade door ondervinden.
Dit geldt dan voornamelijk als men spinazie voor zaad teelt. Bij de conser-
venteelt staat het gewas slechts kort op het land. De cysten worden dan wel
gewekt, maar als er op tijd kan worden geoogst, is de groeitijd te kort om
veel nieuwe levenskrachtige cysten te vormen. Soms kan hierdoor zelfs een
daling van de bezetting optreden. Het blijkt dus dat de aaltjes voldoende
belangrijk zijn om ze in de gaten te houden. Ook andere ziekten kunnen
een rol spelen bij de vruchtopvolging.
Sommige rassen doperwten en tuinbonen zijn erg vatbaar voor topver-
geling. Dit is een virusziekte die door luizen wordt overgebracht vanuit
luzerne. Dus: als er luzerne in de buurt ligt, hiermee rekening houden.
Koolsoorten zijn gevoelig voor knolvoet. Deze ziekte kan gaan optreden
als men dikwijls terugkomt met koolsoorten. Om optreden van deze moeilijk
te bestrijden ziekte te voorkomen moet men een ruime vruchtwisseling toe
passen en uitgaan van gezond plantmateriaal.
Knolselderij, wortelen en witlof zijn vatbaar voor violet wortelrot. Deze
ziekte kan ook voorkomen in bieten, aardappelen en klaver. Daarom, als
men weet dat een perceel besmet is, geen knolselderij, wortelen of witlof
verbouwen.
TABEL 2. De werking van de belangrijkste aaltjessoorien die zowel in
landbouw- als tuinbou wgewassen kunnen voorkomen
VW ster vermeerderd SSS sterk gevoelig voor schade
W matig SS matig
V weinig S weinig
Cystenaaltjes
Vrijl. aaltjes
Gewas
Biet
Erwt
Peen
Stengel
aaltje
Wortel-
knobbel
aaltje
Praty-
lenchus
penetrans
Tricho-
dorus
teres
Aardappelen
VV
SS
VVV
SS
VV
SS
V
SS
Bieten
VVV
SSS
VVV
SS
VVV
SSS
Erwten (ook doperwt)
VVV
SSS
VVV
VVV
SS
VVV
SS
SS
Tarwe
Gerst
i
VV
VV
SS
V
Haver
SS
VV
SS
Klaver
VVV
SS
VVV
SSS
VVV
SS
Vlas
SS
V
SS
Uien
VVV
SSS
V
SSS
V
SSS
Bonen
VVV
VVV
SS
SS
Kool
V
SS
Spinazie (zaad)
SS
V
Wortelen
VVV
SSS
VV
SS
SSS
SS
SS
Witlof
Knolselderij
V
SSS
(Zie veder pagina 25)