De Brouwers
havenaars lieten zich
niet beetnemen
V wekkende papieren. In ons land hield men
niet van de Fransen en dus had doctor Koster een
bedankbrief van de Pruisische Frederik de Grote,
voor de door hem den lande bewezen diensten,
plus de bij gehorende akten. Deze naamsverwisse
ling voorkwam iedere opsporing vanuit het zui
den.
10
ALS LANDARBEIDER
IN HOEDEKENSKERKE
NA zijn ontsnapping uit Goes heeft Jan Catoen
Holland opgezocht. In Diemen (bij Amster
dam) overviel hij 's nachts de schout in diens huis
en maakte hij zich meester yan de dorpskas. In
Zeist ging een overval net niet door omdat drie
tielpers onderweg opgepakt werden. Op het eiland
Roozenburg slaagde men er in een boerderij te
plunderen, maar binnen één week werden alle
medeplichtigen, op twee na, gepakt om niet levend
meer op straat te komen. Die twee waren Jan Ca
toen en zijn „luitenant" Frans Mertens. Beiden
slaagden er in een bootje te kapen en te ontko
men.
Later ziet Jan Catoen wel in dat een geordende
maatschappij geen roversbende verdraagt. Maar
dan is het te laat: hij kan niet meer terug naar
geliefde 't Heike, want daêr wacht hem de strop.
Mèt zijn luitenant duikt hij onder in Zeeland
Frans Mertens blijft daar rondzwerven, maar Jan
is wijzer. Hij geeft zich uit voor Jan Coenraads en
gaat als arbeider werken bij een boer in Hoede
kenskerke. Ofschoon Jan tijdelijk zonder vrouwe
lijk gezelschap zit geeft de boer hem een klein
huis aan het Lage Weegje in huur. Was Jan nu
maar boerenarbeider geblevenFrans Mertens
-zoekt hem weer op. Deze „luitenant" heeft zich
vermomd als marskramer en weet nog altyd wel
lui te vinden die 's nachts een overval aandurven.
Hij weet zelfs Brabantse zwervers te ronselen,
ER WEER OPUIT
NATUURLIJK verveelt Jan Catoen zich dood
bij zijn Zeeuwse werkgever. Als de lange
avonden komen gaat hij er toch weer op uit. Op
Zuid-Beveland hebben dan bij nacht en ont$
weer roofovervallen plaats en wéér op eenzame
'hoeven. Dan komt de allerlaatste roofoverval. Dat
is die op de hoeve Teekelenburg in Biezelinge,
maart 1802. De overval slaagt. Men dringt de wo
ning binnen en bij de schietpartij wordt de boer
zo aan zijn rechterhand gewond dat hij zich moet
overgeven. Hij, zijn vrouw, zijn kinderen en de
meid en de knecht worden aan handen en voeten
gebonden. Als duivels vermaken Jan Catoen,
Frans Mertens en zijn medeplichtigen zich met
hen. Als zij er genoeg van hebben vertrekken zy,
met medeneming van alles wat maar waarde heeft
en gedragen kan worden. Jan Catoen nam wat
geld, de sieraden van de kleren nam „luitenant"
Mertens onder zijn hoede, de rest werd verdeeld-
Jan Catoen werkte weer als brave landarbeiders
in Hoedekenskerke.
HET EINDE
MAAR marskramer Frans Mertens wüde de
gouden krullen, de zilveren knopen enz.
te gelde maken en daarvoor moest hij by een
goud- en zilversmid in Goes zijn. Deze man was
echter heler in opdracht van de politie. Terwijl
hij heel langzaam alles bekeek en over de prijs
onderhandelde waarschuwde een knechtje de po
litie, Vergeefs! Frans Mertens rook lont, griste
alles by elkaar en rende weg.
Toen werden alle herbergiers tussen Middel
burg en Bergen op Zoom gewaarschuwd door de
politie en bedreigd. Tevens pakte men alle zwer
vers voor de vuist weg op. Dat betekende het
einde voor Frans Mertens. In een herberg te Krui-
ningen werd hij, toen hij niet wilde wachten op
de schout, overmeesterd en gekneveld. Zelden
hebben de Kruiningers zo'n goede vangst gedaan.
Het veAoor van Frans Mertens was nfet zo hëgt
zachtjes. Ook de andere zwervers werden hard
aangepakt en de schuldigen sloegen door.
Op een dag in augustus 1802 was Jan Catoen.
aan het meekrap delven voor zijn agrarische
werkgever in Hoedekenskerke. Toen hij opkeek
zag hij drie gendarmes het veld opkomen. „Dat
is om mij te doen!" riep Jan tot de andere ar
beiders en hy rende weg. Kogels floten langs
zijn oren, maar hij ontkwam, richting Scheldedijk.
O, er was overal plaats genoeg om zich te ver
stoppen. De vele meidoornheggen en struiken bo
den alle gelegenheid. Alleen ditmaal niet, want de
gendarmes hadden honden bij zich
SCHULDIG
Pdoodangst rende Jan Catoen de schorren op
Hij kwam heel ver. Maar toch niet aan de
begeerde overkant. De drie gendarmes gingen er
eens op hun gemakje bij zitten en wachten de
vloed af! Toen kwam Jan Catoen wel terug. D@
rest is gauw verteld. In Middelburg werd hij
door een jury van 12 burgers verhoord. Die jury
was spoedig klaar en de rechter sprak het „schul
dig" uit. Op 7 september bengelde de allerlaatste
roverhoofdman van Zeeland aan de galg, even
buiten Middelburg. Een vreselijk einde, maar het
was honderd maal verdiend. Even later bengelde
zijn vriend Frans Mertens naast hem. De Franse
tijd was geen gouden tijd, maar de bewoners van
eenzame hoeven in Zeeland konden weer rustig
slapen. Dikke dossiers in de archieven bewaren
alle bijzonderheden over hem. U vindt daarin niet
de namen van de Goese goudsmid en de herber
giers. Want jegens tipgevers was de politie dank
baar. Toen al!
W. G.
HET VERHAAL VAN
ABRAHAM MAGARRIS
In de vijftiger jaren van de 18e eeuw zat op een
Rotterdams handelskantoor een ijverige jongeman
met een keurig handschrift Of beter: hij stond,
want in die tijd stond men aan lessenaars te schrij
ven. Abraham Magarris was van Hongaarse af
komst maar hij beheerste het Nederlands vol
komen. De fraaie handelsbrieven die hij schreef
waren juweeltjes van kalligrafie.
Dat waren echter óók de nabootsingen van de
handtekeningen van zijn patroon en diens zaken
relaties, o.a. graanhandelaren uit Zeeland. Magar
ris wist waar Abraham de mosterd haalde en begon
zélf zaken te doen, Hij vervalste wissels en inde
het geld. Zo kwam hij in goeden doen. Maar dat
viel op en hij werd gepakt Hij vertoonde alle ken
tekenen van een echt en diep berouw. Daarom
kreeg hij slechts geseling, brandmerking en 12 jaar
tuchthuis! De galg was in dergelijke gevallen veelal
het eindpunt van oplichters, maar hij was jong en
berouwvol. De knappe Abraham kreeg dus gratie.
Had men hem meteen op het voorhoofd gebrand
merkt, dan was ons verhaal uit Maar men zette de
gloeiende ijzers tussen zijn schouderbladen. En
daar badpakken nog niet in de mode waren viel dat
niemand op.
DE EERSTE VOEDSELCOMMISSARIS
DRAM was in het tuchthuis zó ijverig en ge-
hoorzaam, dat men hem al na vier jaar los
liet Wèl werd hij levenslang uit Rotterdam ge
bannen en door de gerechtsdienaren de stad uit
geleid. Dat was in 1756 en Brammetje toog naar
België. Het geluk was mèt hem. In dat jaar brak
de zevenjarige oorlog uit en Bram zocht zijn toe
vlucht in het Franse leger. Het bedrijfs des krijgs-
mans leek hem echter te riskant. Daarom vervaar
digde hij een fraai artsendiploma, voorzien van
lakstempels en handtekeningen. Navraag was on
mogelijk, want de universiteit lag in Pruisen, dus
in vijandelijk gebied
Had men hem uitgekleed, dan had men tussen
zijn schouders een tweede brandmerk gezien, aan
gebracht in Brussel in 1756. Want ook daar had.
Bram de kalligrafie te eigen nutte aangewend,
maar daarover is niet zoveel bekend. Ook uit
Brussel was hij levenslang verbannen, maar hy
heeft er niet lang vast gezeten.
De FrariSe generaals zagen in Bram wel wat.
En daar het Rode Kruis nog niet was opgericht
kreeg hij wèl de titel van regimentsarts, maar de
functie van voedselcommissaris van Rijnland. Dat
wil zeggen, dat Bram voor de ravitaillering
van de Franse legers aldaar moest zorgen. Dat
was een kolfje naar zijn hand. De Fransen roof
den niet (veel) maar kochten.
En Bram incasseerde 'n vermogen aan steekpen
ningen van de collaborateurs. Maar de oorlog liep
ten einde. Bram zag aankomen dat men by het
afdanken van de troepen tijd zou krijgen om de
tegen hem gerezen klachten te onderzoeken en
dus nam hij de kuierlatten. Hij nam de naam Jo
hannes Engelenberg aan, kandidaat in de theolo
gie en dus werd hij overal met eerbied ontvangen.
Hij reisde in noordelijke richting en kwam in 1762
aan te Hoogeveen en toen heette hij plotsklaps
Johannes Lambertus Koster, veldprediker en
legerarts.
AOK voor deze kundigheden bezat hij indruk-
De Drenthenaren zagen in Bram een goede aan
winst, maar vreesden dat legerartsen gewend wa
ren om al te vlug het operatiemes te trekken.
Daarom stelde men hem in Hoogeveen aan als
hulpprediker. Hij kwam daar niet op de kansel,
maar mocht de Drentse jeugd catechisatieles
geven.
Dat catechiseren schijnt vrij goed gegaan te
zijn. Het enige bezwaar was dat doctor Koster wat
èl teveel belangstelling had voor een vrouwelijke
catechisante, toevallig dochter van een rijke fa
milie Op zichzelf was daar weinig van te zeg
gen, want dr. Koster was tenslotte vrijgezel, maar
hij had één fout gemaakt. Als referentie had hy
een Utrechtse hoogleraar in de theologie opgege
ven. Wat hij niet verwacht had geschiedde: men
ging navraag doen. De prof had uiteraard nooit
van Koster gehoord! Met een kus nam Koster,
alias Bram afscheid van zijn geliefde en zijn ge
meente. De kas van zyn a.s. schoonvader kon hij
net niet meer meenemen. Bram vertrok en de
emeritus werd nooit meer gezien in Drenthe.
Wèl in Rotterdam. Op 24 februari 1764 stapte
hij daar in een schip dat hem als doctor Johannes
Cato Kamerling naar Brouwershaven bracht. Het
moest gek gaan wilde iemand in dat gat hem her
kennen. dacht Bram.
VROEDE VADER VAN BROUWERHAVEN
TIJDENS de reis hoorde hij de schipper uit over
het dorp en zo wist hy al dadeliik waar hii
moest zijn, toen hy aan wal stapteHij gaf voor
aldaar een handelshuis te willen beginnen en te
gen deze industrie-uitbreiding had men natuur
lijk geen bezwaar. Maar om te kunnen onderhan
delen had hij brieven van aanbeveling nodig. Na
een vroom praatje kreeg hy er een los van d@
plaatselyke predikant en zelfs een van de schry-
ver der vroedschap. Tegelijk kreeg hy toestem
ming om als arts op te treden.
Bram gaf voor, dat hij vele huizen en goederen
in Rijnland bezat, met name in Reinsberg. Verder
had hij een erfenis te wachten van een neef, die
in Indië en met name op Java ongelooflijk hoge
posten had bekleed. Die erfenis bedroeg ruim drie
miljoen (18e-eeuwse!) guldens en hij moest haar
slechts delen met een zustér. Tenslotte bezat hy
weer een doctorsbul e.a. paperassen, het ene al
fraaier dan het andere.
HUWELIJK EN INFORMATIES
JVAAR Hoogeveen ver weg was en Bram be-
hoefte kreeg aan vrouwelijk gezelschap be
gon hij te dingen naar de hand van Maria, doch
ter van de oudste burgemeester van Brouwersha
ven. Maria wilde wel, maar vader wenste wat
méér zekerheid. Nu, dat kwam in orde. Met be
hulp van een zwarthandelaar in Reinsberg (waar
mee hij goede zaken gedaan had in het Franse
leger) ontstond briefwisseling met de al of niet
bestaande zuster. Ook neefs testament kwam op
tafel, gezegeld en wel en voorzien van de hand
tekeningen van de bewindhebbers der Verenigde
Oostindische Compagnie. Deze kalligrafie gaf de
doorslag. De burgervader stemde toe en op 31 juli
1764 trad Abraham in het huwelijk met de knappe
Maria.
Nu was dr. Kamerling binnen, dacht hy. Zijn
dokterspraktijk verwaarloosde hij. Zyn handels
plannen bleven wachten op de erfenis die nooit
kwam. Zijn vrome gesprekken werder schaarser
en de kroeg bezocht hij liever dan de kerk.
Bovendien had Maria méér aanbidders gehad
In die tijd nam men het niet dat een jongeman
uit A een knap meisje uit B kaapte, zonder ver
goeding te betalen. Ook Brouwershaven nam het
niet. Enkele leden der vroedschap geloofden niet
in Brams fraaie paperassen. Om te beginnen
stuurde men in 't geheim iemand naar Reinsberg
om na te pluizen wat waar was en wat niet. De
koerier kwam terug met de boodschap, dat dg
naam Kamerling daar onbekend was, dat nie
mand van die naam ooit gestudeerd had aan de
universiteit van Duisburg (waar Bram zei gepro
moveerd te zijn) en de man had even een omme
tje naar Amsterdam gemaakt en daar vernomen
dat Brams neef nooit bestaan had en dat men
nooit iets onderterkend had ten name van Johan
nes Cato Kamerling.
VOOR HET GERECHT
HE koerier kwam terug met ondertekende ver-
klaringen die wèl echt waren! De hele vroed
schap (op schoonpapa na) zat in het complot en
alles was geheim. Daarom togen Bram en zijn
schoonvader met een gerust hart naar het gerecht,
waarheen zij in oktober 1765 ontboden werden.
Bram vermoedde niets; de vroedschap zou immer»
tóch niets achter de rug om van de oudste burge
meester doeni