Het dilemma van de agrarische zelfstandigen
(Vervolg van vorige pag.)
Ik wij niet ontkennen dat de vastgestelde prijzen
gemiddeld aan de hoge kant zijn. Laten wij eerlijk
wezen: verhoging van de prijzen wordt veel ge
makkelijker aanvaard dan verlaging. De weten
schap dat wij toch met een regelmatige inflatie te
doen hebben heeft velen de idee gegeven dat deze
in eerste aanleg iets te hoog vastgestelde prijzen
vanzelf wel in normale banen kwamen. In feite is
dat, dacht ik, ook wel geschied. De E.E.G.-prijzen
zyn, zolang zij nu geldig zijn, praktisch niet ver
hoogd. Nu zou men mij kunnen tegenwerpen dat
het ook niet interessant is om te weten waardoor
wij in de moeilijkheden zijn geraakt, als wij allen
erkennen dat wij in de moeilijkheden zitten. Wij
zijn dan immers samen weer op één noemer, wij
moeten samen proberen eruit te komen. Toch ben
ik van mening dat het er wel terdege toe doet
waarom en hoe wij in de moeilijkheden zijn geraakt.
Want dat geeft een aanwijzing in welke richting wij
de oplossing moeten zoeken. De Nederlandse Mi
nister van Landbouw zoekt het blijkbaar vooral in
de prijzen. Ook hij meent blijkbaar dat wij door de
prijzen in de moeilijkheden zijn gekomen en wil
dus ook met verlaging van de prijzen het evenwicht
herstellen. Ik geloof daar niet in.
Ik weet natuurlijk heel goed dat te hoog vast
gestelde prijzen beslist niet de produktie zullen
afremmen. Maar dat te lage prijzen dat wel zul
len doen is ook nog nooit bewezen.
Ook een boer en tuinder reageren m.i. vooral
op alternatieve mogelijkheden. Wil men vele in
de verleiding brengen het landbouwbedrijf stop
te zetten, dan moet men natuurlijk bij hoge prij
zen een veel groter aanbod doen dan bij lage
prijzen. Als de overheid de prijssteun helemaal
laat schieten, dan hoeft zij zelfs helemaal geen
aanbod te doen! Dan worden wij door de huidi
ge marktsituatie vanzelf wel uitgedreven! Maar
dan zal de begroting voor Maatschappelijk Werk,
hoofdstuk Bijstandswet, wel enorm stijgen! Mis
schien wel zo dat het ondraaglijk hoog wordt cn
men ook hier begint te beknibbelen.
OP WELKE MANIER DAN WEL
IK heb weieens meer gesteld dat wij uit de eco-
nomie heus wel kunnen leren waar wij naar toe
moeten, maar dat het vooral gaat op de wijze waar-
op. In onze huidige welvaartsstaat dienen de maat
regelen zo te zijn dat het welzijn van grote groepen
individuen niet in de waagschaal wordt gesteld.
Dat betekent dat, mocht men van mening zijn
ik betwijfel dat overigens sterk dat een prijsver
laging van gegarandeerde produkten noodzakelijk
is, dat alleen maar aanvaard kan worden als er een
zodanige sociale begeleiding is dat niemand in de
knel komt. Een prijsverlaging zonder meer is even
onaanvaardbaar als een loonsverlaging.
Ik zei al dat naar mijn mening het overschotten-
probleem veel meer is ontstaan door het uitbuiten
van de technische mogelijkheden dan door de hoog
te van het garantieprijspeil.
Hoezeer wij het ook betreuren gezien het nog
bestaande voedseltekort in de wereld wij moeten
constateren dat voor een belangrijk gedeelte van
onze produktieverhoging geen koopkrachtige vraag
aanwezig is. Wij zullen die produktiestijging dus
moeten afkappen. Maar aan de andere kant zullen
wij wel gebruik moeten blijven maken van alle
mogelijkheden van de vooruitgang. Produktiebe-
perking door dat na te laten zou de verkeerde weg
zijn. De wereld zou niet meer vooruitgaan als wij
alles bij het oude lieten. Wij zouden dan natuurlijk
de universiteiten moeten sluiten, reserach stilzet
ten.
Als n.l. eenmaal nieuwe mogelijkheden zijn ont
dekt, is een ontwikkeling in die richting bijna niet
tegen te gaan. Dat is dus een ondenkbare zaak. Wij
moeten dus maatregelen verzinnen waardoor die
genen die doorboeren, dit op de meest moderne
wijze kunnen doen en niet worden belemmerd. Dat
wil zeggen dat deze ten volle van de arbeidspro-
duktiviteit moeten kunnen profiteren en dat be
tekent dat zeer vele anderen met de produktie zul
len moeten stoppen.
Als wij dan voor dat deel geen aanvaardbare
alternatieve mogelijkheden hebben dan zullen
wij gedwongen worden om wat meer mensen
toch nog maar door te laten produceren. Via de
prijzen of op andere wijze zullen de betrokkenen
dan toch aan een redelijk inkomen moeten wor
den geholpen. Dat is het probleem waarvoor wij
staan. Op welke wijze kan men het beëindigen
van de produktie door zoveel mogelijk onder
nemers versnellen? Zowel in nationaal als in
E.E.G.-verband zal het in de naaste toekomst
gaan om het beperken van de produktie. Aan
een deel van de mensen en de cultuurgrond zal
een redelijk alternatief moeten worden geboden.
Waar men dan het eerst mee moet beginnen is
met het stopzetten van alle soorten subsidiëring,
die een reële kans tot produktiestimulering
geven. In dit verband vraag ik mij wel eens af,
of de door Brussel zo gewenste stimulering van
producentengroeperingen niet een gevaarlijke
weg is.
HET O.- EN S.-FONDS EN DE PLANOLOGIE
WAT ons land betreft, door het O.- en S.-fonds
is indertijd een beëindigingsregeling inge-
■voerd, waarvan vrij redelijk gebruik werd gemaakt.
Helaas ook in sommige gevallen door personen die
amper tot de landbouw konden worden gerekend.
Men heeft daarom de regeling op de helling ge
nomen en gewijzigd. Helaas blijkt nu dat de aan
trekkelijkheid van de nieuwe regeling zeer gering
is en dat slechts enkele aanvragen binnen komen.
Dit is bijzonder jammer. Diskussies zijn gaande
of dat komt door een te lage maandelijkse uitkering
of door andere oorzaken. Wanneer dit laatste het
geval mocht zijn dan dienen wij toch zo spoedig
mogelijk te proberen die andere oorzaken weg te
nemen. Ik kan mij b.v. heel goed voorstellen dat
boeren zonder opvolger helemaal niet geneigd zijn
hun boerderij op te geven voor een maandelijkse
uitkering hoe hoog dan ook.
Voor grote gedeelten van ons land zou het afrem
men van de produktiestijging overeenkomen met
de wens van de planologen om vooral geen grote
wijzigingen in het landschap aan te brengen. En
met de ideeën in kringen van natuurbescherming
en monumentenzorg die helemaal geen verande
ring wensen.
Wij zouden hier kunnen proberen tot een syn
these te komen. Ook de agrariërs hebben oog voor
schoonheid, anders zou immers datgene wat men
nu wil conserveren niet eens zijn ontstaan. Zij zijn
bepaald niet door een veranderingswoede bezeten.
van de landbouwbedrijven optimaal te maken en
daartoe behoort vandaag de dag ook de bedrijfs-
grootte. Ik begrijp heel goed dat wij hiermee in
strijd komen met de aanwezige tendens om grond uit
produktie te nemen. Ik meen er met alle klem tegen,
te moeten waarschuwen dat men grond uit de pro-,
duktie neemt ten koste van diegenen die hun be
drijf willen voortzetten. Deze zullen dan binnen
zeer afzienbare tijd in moeilijkheden komen. Ik
meen dat de overheid hun dit niet mag aandoen,
ook al betaalt die overheid een belangrijk gedeelte
van de kosten. Wil men met alle geweld naast de
bedrijfsvergroting ook nog meer grond uit de pro
duktie nemen, dan betekent dit dat er meer grond
moet worden aangekocht.
Dat etekent weer dat men meer mensen moet
overhalen van hun grondgebruik af te zien. Overi
gens is het niet zo dat in iedere ruilverkaveling
beslist grond voor andere doeleinden moet worden
aangewend. Men moet ook zeker rekening houden
met de geschiktheid van de grond voor landbouw-
produktie en de mogelijkheid om ze voor moderne
produktie geschikt te maken, de ligging ten opzich
te van belangrijke industrie-centra, de mogelijk
heid om de grond zonder veel kosten tot recreatie
te bestemmen en tenslotte de mogelijkheid die ik
zojuist suggereerde om door middel van wat men
wel eens beheerscontracten noemt tot staking van
de produktie in andere gebieden te komen. Wan
neer vooral in weidegebieden de bedrjjf§grootte
niet aanzienlijk wordt uitgebreid is de kans groöt
dat de melkproduktie gaat toenemen doordat met
Het gaat hun erom dat zij op de meest doelmatige
wijze hun grond kunnen blijven gebruiken, of,
als dat niet kan, een behoorlijke schadevergoeding
krijgen. Het beperken van de mogelijkheden om
moderne, rationale landbouw en tuinbouw te be
drijven betekent schade. Er worden als het ware
nieuwe servituten gelegd op cultuurgrond. De
strijd tussen landbouw enerzijds en natuurbescher
ming, monumentenzorg e.d. anderzijds gaat over
de mate van die schade en de vergoeding daarvan.
Als nu vanuit Brussel vergoedingen worden ge
geven voor het staken van bepaalde agrarische
produkties, dan is er ook een mogelijkheid om
grondgebruikers een redelijk inkomen te doen be
houden bij het opleggen van zo'n servituut. Men
kan dan in het bijzonder denken aan boeren zonder
opvolgers. Die zouden dan de voortbrenging van
produkten-met-een-overschot kunnen staken of
beperken. Doordat zij een vergoeding ontvangen
is het hun mogelijk natuurbescherming en monu
mentenzorg van dienst te zijn.
Vaak wordt bepleit dat de staat de eigendom
en het beheer van het betreffende onroerend goed
overneemt. Dan blijkt de moeilijkheid te zijn, dat
de overheid niet over voldoende middelen beschikt
om al die terreinen aan te kopen. Men zou dan de
mogelijkheid onder ogen moeten zien om de koop
som in annuïteiten te voldoen. De vraag of de be
treffende gronden al of niet moeten worden aan
gekocht, moet nader worden bestudeerd.
Ik wil slechts wijzen op mogelijkheden, die er
m.i. zijn om tegelijkertijd landschap, grond, gebou
wen te conserveren, bepaalde landbouwprodukties
te beperken en vele boeren een aanvaardbaarder
oude dag te geven.
RUILVERKAVELING EN BEDRIJFSVERGROTING
MOCHT een oplossing gevonden kunnen worden
dan zou dit tevens inhouden dat onze ruil
verkavelingsprogramma's daaraan moeten worden
aangepast. Beslist niet in die zin dat deze ruilver
kaveling dan minder nodig zou zijn, integendeel.
De modernisering van de landbouw vraagt eerder
een snellere dan een teruglopende verbetering van
produktie-omstandigheden. Bij die aanpassing be
doel ik vooral de aanwending van de beschikbare
gelden op de juist plaatsen. Hoewel de bedrijfsver
groting niet met name in de Ruilverkavelingswet
wordt genoemd, meen ik toch dat dit één van de
hoofdmotieven voor de ruilverkaveling in deze tijd
moet zijn. Bij het tot stand komen van die wet was
dit nog geen groot probleem en daarom is dit niet
in de wet vermeld. Maar het is duidelijk dat de
wet bedoeld is om de produktie-omstandigheden
behulp van aangekocht voer het aantal koeien per
ha aanzienlijk wordt uitgebreid.
IN tegenstelling tot het uit de produktie nemen
van grond wat m.i. alleen zin heeft als ook
in de andere EEG-landen hieraan wordt meege
daan heeft een versterkte afvloeiing met gelijk
tijdige bedrijfsvergroting er geen enkele hinder
van als de overige EEG-landen dat beleid niet zou
den volgen. Wij hebben dan wel meer mensen doen
afvloeien, naar ik meen op een zodanige wijze dat
niemand er schade van heeft. Het gebeurt immers
allemaal op basis van vrijwilligheid. Wij hebben
dan deze mensen een beter alternatief geboden
dan het doorgaan met boeren op een marginaal
bedrijf. De overigen hebben wij door bedrijfsver
groting in een betere concurrentiepositie gebracht,
hoe de EEG zich dan ook verder mag ontwikkelen
Natuurlijk ziet het er voor deze blijvers dan nog
niet zo rooskleurig uit. Men moet zich wel heel
goed realiseren wat men doet als men besluit door
te zetten als boer. Dat deze blijvers enige hulp van
de overheid nodig hebben is ook wel zeker.
Maar zou er toch wel de nadruk op willen
leggen dat men hier niet al te zeker op moet
rekenen. De hulp van de overheid kan n.l. be
paalde grenzen niet overschrijden. Wij zullen
dus meer dan tot nu toe alle aandacht aan de af
zet van onze produkten moeten besteden. Alleen
als wij produceren voor een markt zal over
heidshulp effectief kunnen zijn.
Op welk punt mogen wij nu hulp van de over
heid voor de blijvende boeren en tuinders verwach
ten? M.i. ligt die in de plaats op het terrein van het
onderwijs. Verleden jaar heb ik nogal wat deining
veroorzaakt door het nu van het lagere land- en
tuinbouwonderwijs van een groot vraagteken te
voorzien. Na de eerste reacties heb ik een. ogen
blik gemeend dat ik die opmerking misschien beter
achterwege had kunnen laten. Nu op dit ogenblik
geloof ik dat hy toch bijzonder nuttig is geweest.
Het lager landbouwonderwijs is in kringen van be
trokkenen het afgelopen jaar doorgelicht.
De onderwijscommissie van het Landbouwschap
heeft dit najaar een uitvoerig rapport aan de posi
tie van het lager land- en tuinbouwonderwijs ge
wijd. Het is de bedoeling dat ook het middelbaar
Landbouwonderwijs op dezelfde wijze deskundig
en grondig onder de loep wordt genomen. Het K.N.
L.C. is voornemens dit middelbaar onderwijs tot
onderwerp van een speciale conferentie te maken.
(Zie verder pag. 16)