Boven: Bovenaanzicht van een
ploeglichaam. Hierbij wordt speciaal
aandacht gevraagd voor de schaar.
Zowel een nieuwe als een versleten
schaar is getekend. Een goede schaar
behoeft geen zijgreep te hebben en
zal ongeveer het model van de nieu
we schaar moeten bezitten. Als een
schaar de afmeting en de vorm
heeft gekregen zoals op het donkere
(gearceerde) vlak, dan is vervanging
dringend nodig.
Onder: Een ploegschaar dient een
groot indringend vermogen te heb
ben. Behalve scherpte is daarvoor
ondergreep nodig. Van de zijkant ge
zien zal het schaarpunt onder de lijn
van het zooiijzer moeten uitsteken.
Uit de schets blijkt duidelijk dat een
versleten en dus korte schaar niet
(meer) aan deze voorwaarde kan
voldoen.
Als een voorschaar nodig is,
zal deze voor het betreffende
werk zo ondiep en zo smal
mogelijk afgesteld moeten
worden. Per gewas kan dat
verschillend zijn. Voor (win
terhard) gras breder stellen
dan voor vorstgevoelige ge
wassen. Als voorscharen te
breed en te diep werken, bren
gen zij veel grond in de voor.
De daarop volgende eigenlijke
ploegsnede heeft dan onvol
doende ruimte voor een goede
kering. De tekening geeft de
gewenste situatie voor het
onderploegen van gras.
Voor ploegen is de stand van de trekstangen van groot belang. Van boven gezien zullen de
trekkerstangen in de richting van de ploeg iets in de breedte uitlopen. De afstand tussen de
kogelkoppen, na bevestiging aan de ploeg, zal ca. 20 cm groter moeten zijn dan de afstand
tussen de bevestigingspunten onder de trekker. Hierdoor krijgt de ploeg een vaste gang, kan hij
zelfzoekend (dus zonder stabilisators) aangespannen worden en heeft hij bovendien een gelijk
matige werkbreedte.
Hl 33. fa#
4$ -
Tijdens het ploegen zullen de trekstangen bij voorkeur iets uitgezwaaid zijn in de richting
van de ploegsneden. De trekker is dan zeer ge makkelijk bestuurbaar. Werkbreedte van de
ploeg en/of spoorbreedte van de trekker zijn in dit rband van veel betekenis.
Ook van zijkant gezien zal gelet moeten worden op een gunstige stand van de trékstangen en de
topstang. De rechter tekening geeft de gewenste stand duidelijk aan. De trekstangen lopen daar
bij horizontaal of iets oplopend naar de ploeg, ter-s'.jjl de topstand steeds iets meer oploopt in
dezelfde richting. Beide zijn nodig voor een goede gewichtsoverdracht en zo weinig mogelijk
wielslip.
(Vervolg van pag. 9)
Verstelbare risters
Veel nieuwe ploegen hebben een verstelbaar lis
ter. Met behulp van een steunstang achter het ris-
ter kan het ploeglichaam meer of minder dwars op
de rijrichting worden geplaatst. De ristersteun is
daartoe van een schroefdraad voorzien. De stand in
het midden van deze schroefdraad is de standaard
afstelling. Uitdraaien, dus langer maken, plaatst
het rister meer dwars op de rijrichting. De belang
rijkste gevolgen daarvan zijn:
meer kering,
meer aansluiting,
meer verkruimeling.
Maken we door indraaien de ristersteun korter,
dan komt het rister minder dwars te .staan met als
gevolgen:
minder kering,
rriinder verkruimeling,
soms minder aansluiting.
Het effect van een verstelling van het rister moet
men per perceel beoordelen. De zwaarte van de
grond en de rijsnelheid spelen daarbij ook een be
langrijke rol. Als vuistregels gelden:
rister dwarser plaatsen naarmate de grond
zwaarder is;
rister minder dwars plaatsen naarmate de rij
snelheid groter is.
Omdat vele faktoren van invloed zijn, begint men
steeds te ploegen met de standaardafstelling, dus
bevestiging in het midden van de schroefdraad.
Strijkpiaat
De strijkpiaat is op het einde van het rister be
vestigd en moet gezien worden als een hulpmiddel
voor een betere kering. Een goede strijkpiaat is
verstelbaar en drukt, indien nodig, tegen de boven
ste helft van de kerende ploegsnede. De grondbalk
wordt dan iets verder doorgedraaid.
Gelijke afstanden
Bij alle soorten ploegen maar vooral bij meer-
scharige zal voortdurend gelet moeten worden op
gelijke afstanden en afstelling. Dat is zonder meer
noodzakelijk voor gelijkmatig en dus goed ploeg-
werk. Met name attenderen wij op de volgende
punten:
afstand schaarpunt tot ploegframe,
lengte verstelbare ristersteunen,
afstand schijfkouters ten opzichte van zooiijzer,
zowel horizontaal als verticaal.
Als een meerscharige ploeg op de juiste wijze is
afgesteld, liggen de punten van de scharen en van
de risters op één 7 fin.
De trekstangen (van boven gezien)
De twee stangen met kogelkoppen waaraan het
werktuig wordt bevestigd, zijn de trekstangen.
Deze moeten zowel horizontaal als verticaal vrij
beweegbaar zijn. Voor een ploeg zullen dus geen
stabilisatorstangen en/of kettingen gemonteerd
worden. Bij voorkeur loopt een ploeg zelfzoekend
achter een trekker. De plaats waar de trekstangen
aan dei ploeg zijn gekoppeld zal circa 20 cm breder
moeten zijn dan de plaats waar deze stangen onder
de trekker zijn bevestigd. De trekstangen lopen dus
iets uit elkaar in de richting van de ploeg. Vooral
daardoor krijgt de ploeg een vaste gang en een ge
lijkmatige werkbreedte (zelfcentrerend). Tijdens
het werken met een goed afgestelde ploeg zal de
trekker zeer gemakkelijk bestuurbaar zijn als de
vrij beweegbare trekstangen iets. uitzwaaien naar
het geploegde land. Dat is alleen mogelijk als de
spoorbreedte voldoende groot is( zie normen in het
begin van dit artikel).
De topstang (van boven gezien)
Als de genoemde afstellingen juist zijn uitge
voerd, ligt de topstang (bovenaanzicht) in de hart
lijn van trekker en ploeg. In verband met de veelal
gewenste enigszins uitzwaaiende trekstangen mag
3e topstang iets van de hartlijn afwijken, d.w.z. aan
de ploegkop iets in'de richting van het geploegde
veld.
De trekstangen (zijaanzicht)
Gezien vanaf de landzijde (ongeploegd) moeten
de trekstangen ongeveer horizontaal lopen. Dat is
nodig voor een goede gewichtsoverdracht en zo
weinig mogelijk wielslip. Om deze stand te berei
ken hebben veel moderne ploegen verstelbare aan-
spanningspunten. De bevestiging van de trekstan
gen onder de trekker is meestal niet verstelbaar.
Aan de ploeg zal men zo nodig de trekpunten hoger
of lager stellen. Voor een maximale gewichtsover
dracht zullen de trekstangen wat oplopen in de
richting van de ploeg (circa 5 cm).
De topstang (zijaanzicht)
Van opzij gezien zal de topstang tijdens het ploe
gen steeds iets moeten oplopen in de richting van
de ploeg. Deze helling van de topstang moet boven
dien groter zijn dan die van de trekstangen. Als we
lijnen trekken door de trek- en de topstang zal het
snijpunt daarvan ter hoogte van de vooras liggen.