Plattelandswegennota ingediend Stagnerend landbouwbeleid 9 Landbouwbegroting 1970 De minister van landbouw en visserij heeft de door de Centrale Cultuurtechnische Commissie opgestelde Plattelandswegennota aanvaard als uitgangspunt voor wegenprojecten in het kader van ruilverkavelingen, alsmede voor objecten van lagere publiekrechtelijke lichamen, die een rijks bijdrage van de Cultuurtechnische Dienst ont vangen. Dit blijkt uit de begeleidende brief van minis ter ir. P. J. Lardinois bij de als bijlage bij de Memorie van Toelichting op hoofdstuk XIV (landbouw en visserij) der Rijksbegroting 1970 gevoegde Plattelandswegennota. Deze studie was noodzakelijk geworden door de eisen van het moderne verkeer aan de plattelandswegen. Met name wordt gewezen op de landbouweconomische eisen voor transport, de eisen voortvloeiend uit het algemeen toenemende en zwaardere verkeer en de behoeften van het recreatieverkeer in lan delijke gebieden. Meervoudige functie der wegen In de nota wordt van de toekomstige functie van het platteland uitgegaan waar, naast de spe cifieke landbouwbelangen, de vrijetijdsbesteding van stedeling en plattelander een steeds groter rol gaat spelen, terwijl ook in maatschappelijk opzicht hogere eisen worden gesteld. Het platte land berust niet meer in een gedwongen isole ment tijdens slechte weersomstandigheden. Het mobiliseren van de al dan niet verborgen arbeids reserve op het platteland vertoont een duidelijke samenhang met de transportmogelijkheden. Er is voorts meer behoefte aan contact met de stede lijke samenleving. Om dit gewijzigde karakter van hiet platteland ook in de naam van de wegen tot WEINIG BEMOEDIGENDE LANDBOUWBE GROTING De doelstellingen van de landbouwpolitiek zijn niet veranderd, aldus begint de Minister van land bouw zijn toelichting bij de landbouwbegroting 1970. Maar dat hoeft toch niet, dunkt ons, te be tekenen dat er dan ook eigenlijk niets hoeft te veranderen aan de beschikbare geldmiddelen voor diverse begrotingsposten. Want het zijn op zijn best slechts kleine aanpassingen die men bij de diverse posten kan ontwaren. De landbouw begroting 1970 ademt eerder een geest van rust en stilstand, dan één van slagvaardigheid en dy namiek, passend bij de stormachtige ontwikke ling die land- en tuinbouw doormaken en moeten maken. En die waarachtig wel meer daadwer kelijke begeleiding van hogerhand behoeft dan in deze landbouwbegroting naar voren komt. Ook in het begin van de memorie van toelich ting heeft de Minister het over de noodzaak van een slagvaardig beleid. Graag, zou men zeggen, maar 's Ministers slagvaardigheid blijkt te slaan op het zo snel mogelijk beperken van de moge lijkheden van het markt- en prijsbeleid. MINDER VAN PRIJZEN VERWACHTEN Het gemeenschappelijke markt- en prijsbe leid zal kritisch moeten worden getoetst vanwege de opgetreden verstoringen in het markteven wicht. Uiteraard wordt de zuivel genoemd. Com promissen van de laatste jaren in de E.E.G.-Mi- nisterraad hebben „niet tot het gewenste resul taat geleid." Het houden van melkvee op de be drijven in slechtere omstandigheden moet terug gedrongen worden. Als verderop het Nederland se standpunt over de Brusselse zuivelproblemen ter sprake komt, heeft de Minister het vooral over de wenselijkheid de boterprijs te verlagen. Het is wel duidelijk wat er met de melkricht- prijs en de zuivelsteunmaatregelen gaat gebeu ren, als het aan de Nederlandse regering ligt. Ontstellend is eigenlijk wat de minister zegt over de marktordening voor akkerbouwproduk- ten. Of liever, niet zegt. Het aantal woorden, be steed aan de dierlijke prodnkten, overtreft dat voor de akkerbouw vele malen. De graanprijsver houdingen moeten worden herzien. De Franse devaluatie heeft ook nog een moeilijker situatie geschapen. Geen woord over een breder garan- tiebeieid voor de akkerbouw. Zelfs geen woord over de noodzaak om de E.E.G.-marktordening te voltooien met de lang verbeide regelingen voor vlas, lucernemeel, zaden, aardappelen, etc. Vindt de Nederlandse overheid dat, net als blijk baar de E.E.G.-Commissie, soms ook al niet meer van belang? Van nationaal beleid is er natuur lijk helemaal geen sprake. Evenals verleden jaar wordt alleen de vlas verwerkingstoeslag genoemd. Even ontmoedigend moet lezing van de begro tingstoelichting voor de fruitteler zijn. Zijn droe uitdrukking te brengen, is de term „landbouwwe- gen" vervangen door de meer algemene bena ming „plattelandswegen". In de landbouw is de mechanisatie zich verder blijven ontwikkelen. Behalve het aantal machi nes nemen ook de afmetingen hiervan toe, waar bij vooral de breedte van maaidorsmachines b.v. problemen kan scheppen. Belangrijker nog zijn de veranderingen in de agrarische transporten. Dit vervoer vindt thans in hoofdzaak plaats met vrachtauto's, waarbij de asdruk aanzienlijk is ge stegen. Dè modernisering van de veehouderij gaat gepaard met vervanging van het vervoer van de melk in bussen door tankauto's, de z.g. rijdende melkontvangst, terwijl bij het transport van vee voeder gebruik wordt gemaakt van vrij zware silowagens. Bij overgang op intensieve teelten, als glastuinbouw, is eveneens sprake van toename der asdruk: meer geoogst produkt per ha, maar ook meer transport per ton eindprodukt; voorts transport van stookolie. Het verkeersbeeld op veel plattelandswegen wordt echter niet in de eerste plaats bepaald door de genoemde transporten, maar door de sterke toename van het aantal personenauto's. Ten dele houdt dit verband met het toenemend autobezit van dé plattelandsbewoners inclusief het woon werkverkeer van buiten de landbouw werkzame plattelandsbewoners en een vrij intens verkeer der dienstensector, maar vooral ook door de vrije tijdsbesteding van de plattelander en stedeling. Op veel plattelandswegen is het verkeer door de recreatie gedurende de weekends hoger dan op de werkdagen. Voor wat het karakter van het ver keer betreft fungeren plattelandswegen als voe- dings- en verkeerswegen voor het hoofdwegennet van zakelijk als van recreatieverkeer. Het maat schappelijke verkeer (leveranciers, school, vereni gingsleven, e.d.) is overigens 1% a 2 maal zo in tensief als 't bedrijfsverkeer. Deze ontwikkelingen hebben geleid tot een gewijzigde classificatie van de plattelandswegen ten opzichte van de vroegere landbouwwegen. Met uitzondering van de toegangs- en insteekwegen van 2,50 m. breedte zijn de tot nu toe gehanteerde breedten met een halve meter vermeerderd en gebracht op resp. 3,50 m, 4,50 m en 5,50 m. Door ook de percenta ges van bredere wegen ten opzichte van de to tale lengte aan plattelands wegen te verhogen, is vige bedrijfsresultaten worden wel genoemd. En ook de noodzaak van verdwijning van de kleine. Dat is alles. Verder moet het van het (nieuwe) E.E.G.-beleid komen. TEGEN BELASTING OP VETTEN EN VEEKOE KEN. Opvallend is de afwijzing van de Commissie voorstellen betreffende belastingen op oliën en vetten (de zgn. margarinebelasting) en op pers koeken. Dit was één van de in het plan-Mansholt voorgestelde maatregelen op middellange termijn. Over de andere (b.v. slacht- en mestpremies) lr.at de Minister zich veel voorzichtiger uit. Waarom dan hier zo duidelijk en schijnbaar zo vooringe nomen? Gewezen wordt op de verhoging van de prijzen van de voedingsmiddelen en veevoeders en op de moeilijke kanten in verband met de han del met derde landen. Wij zijn ook niet zonder meer vóór de sugges ties van de Commissie. Maar er is, gezien de zo juist geschetste marktsituatie van sommige be langrijke landbouwprodukten wel reden voor een voorzichtiger beoordeling. Kan dan in andere E.E.G.-landen de concur rentiepositie van de boter niet beter? Is er he lemaal niets te zeggen voor 'n zeker doortrekken van het heffingenstelsel voor voedermiddelen die granen bekonkurreren? Het sterk teruggelo pen aandeel van granen in het mengvoeder wordt wel gekonstateerd. Ook het opvallende feit dat in de laatste jaren alle kostenelementen in de landbouw duurder werden, behalve het veevoer. Maar verbreding op het akkerbouwbeleid schijnt voor onze overheid een onbruikbaar begrip te zijn. ONDERWIJS VOORLICHTING E.D. Deze keer is in de memorie van toelichting het hoofdstuk over het landbouwonderwijs langer dan anders. De Minister had er behoefte aan om vooral zijn inzichten over het lagere landbouwonderwijs eens wat uitvoeriger uiteen te zetten. De lagere landbouwschool behoudt volgens de minister zijn praktische funktie. Als men nagaat waarom, blijkt dat de Minister een voorname reden ziet liggen in de gang van zaken tot nu toe. Maar zou de situatie in de toekomst niet anders moeten en kunnen zijn? De middelbare landbouwschool vormt dè opleiding voor de toekomstige boer. Tot nu toe stroomde de helft van de leerlingen van de lagere landbouwschool door naar die middelbare school. Een goede vooropleiding is belangrijk en dus heeft de l.l.s. een praktische funktie. Maar nogmaals, dat was tot nu toe. Zou het niet beter zijn straks eerder een algemeen vormend onderwijs als vooropleiding te denken? Om 's Ministers eigen woorden te gebruiken: het onderwijs moet liever nog „voor de tijd" dar „bij de tijd" zijn. Gelukkig blijkt men echter de betekenis van een langere „brugperiode" en van scholengemeenschappen in het beroepsonderwijs het mogelijk het plattelandswegennet voor de toekomst voldoende capaciteit te geven. Breder 9000 km, nieuw 23.000 km; 3 miljard De behoefte aan ontsluitingswegen is berekend op basis van een wegendichtheid van 5m/ha. Na toepassing van enkele correcties lijkt dan een ontbrekende lengte aan verharde goede wegen van 23.400 km. aanwezig te zijn, als volgt over de provincies verdeeld: Groningen 2100 km, Friesland 3600 km, Drenthe 2000 km, Overijssel 2800 km, Gelderland 2900 km, Utrecht 800 km, Noord-Holland 1900 km, Zuid- Holland 2100 km, Zeeland 900 km, Noord Bra bant 3200 km, Limburg 1100 km. Door opschuiving in klasse van reeds goed ver harde, maar te smalle wegen, zal om een netto wieglengte van 23.000 km. te verkrijgen, 32.000 km wegen moeten worden aangelegd of verbeterd. Aanwezig waren naar schatting in de bereke ning per 1 januari 1968 20.000 km. deugdelijk verharde plattelandswegen en 14.000 km. voor landbouwverkeer openstaande z.g. planwegen (zijnde geen autosnelwegen). Geraamd is 'n totale lengte van openbaar blijvende zandwegen van 6.000 km. in boscomplexen en woeste grond. Sinds 1954 zijn reeds 11.000 km. landbouwwe gen aangelegd of verbeterd met subsidie^* van de Cultuurtechnische Dienst. In de afgelopen vijf jaar is jaarlijks gemiddeld 70 miljoen in aanleg en verbetering (geen onder houd) van plattelandswegen geïnvesteerd Hier van wordt 55% door de rijksoverheid en een 45% door lagere overheden gefinancierd. In dit tempo voortgaande zou nog ruim 40 jaar nodig zijn om het in de nota ontvouwde programma te voltooien. De raming van de daarvoor benodigde investe ringen bedraagt 3 miljard. Op welke wijze dit bedrag zou moeten worden gefinancierd, is thans niet te overzien. De Wet Uitkeringen Wegen en de op grond daarvan tot stand gekomen Alge mene Maatregel van Bestuur, waarin voorschrif ten worden gegeven ter uitvoering van deze wet. zal bij de financiering van de aanleg of verbete ring van deze plattelandswegen, voorzover die als quartaire wegen zijn aangewezen, 'n belangrijke rol spelen. Binnen 't raam van de beschikbare middelen zal thans de realisatie van de gedachten, neergelegd in de nota. geleidelijk plaats kunnen hebben. in De zien. Wat het ontwikkelings- en sandringsbeleid be treft is er weinig nieuws. De Minister vindt dat het ontwikkelingsbeleid nu duidelijk gestalte heeft gekregen. Er wordt dan een lijst van ge troffen ontwikkelingsmaatregelen gegeven. Dui delijk is, dachten wij, ook dat er eigenlijk nog steeds een impasse is, omdat de overheid nog steeds zodanige beperkende maatstaven aanlegt, dat het bedrijfsleven zijn suggesties om allerlei knelpunten te verhelpen niet ziet overgenomen. De minister gaat ook niet in op de wensen om de saneringsregeling wezenlijk te verbeteren. Hij zegt elders dat de economisoh-sociale en de agra- risch-sociale voorlichting vanwege de organisa ties hun goede werk kunnen voortzetten. Is dat inderdaad wel mogelijk, als de overheid hun zo weinig hulpmiddelen geeft op het zojuist ge noemde terrein? We betreuren, dat de Minister inzake de grond bank-gedachte wil afwachten, wat het bedrijfsle ven er verder mee doet. Want hij zou deze goede zaak op weg kunnen helpen, als hij de voor waarden voor zijn medewerking alvast duidelijk had gemaakt. TE WEINIG DIREKTE STEUN Enkele pluspunten worden natuurlijk door de Minister met nadruk naar voren gehaald. De op vallendste is de 24 min. voor de zuivel'hulp aan ontwikkelingslanden naast de reeds bestaande graanhulp. Een goed begin; hopelijk komt die zui- velhulp iets vlotter op gang dan de graanhulp tot nu toe. Dat bedrag staat niet op dp la^'^uwbp- groting, maar op die van Ontwikkelingshulp. Bij* na 20 min. meer voor de ruilverkaveling, waar door het huidige stemmingsprogramma van 55.000 ha. per jaar kan worden gehandhaafd, eigenliik dus alleen een aanpassing aan de kostenstijging. Dat is weer niet het geval bij de eveneens be langrijke werken buiten ruilverkavelingsverband. We onderschatten niet de betekenis van de ver sterking van de draagkracht van het Borgstel lingsfonds met 10 min. Passages in de paragraaf Agrarische Handel en Nijverheid, waar de Mi nister spreekt over de noodzaak van meer pro- duktontwikkeling, speurwerk, marktverkenning en dus van bundeling van nu nog versnipperde krachten, zijn ons uit het hart gegrepen. Laat inderdaad de landbouwhandel en in dustrie de uitdaging aanvaarden. Dat lijkt ons nuttiger dan het verspillen van nog meer ener gie aan de bestrijding van windmolens als de producentengroeperingen Maar kan de agrarische ondernemer, die met direkte moeilijkheden zit door de ongunst van de markt en het weer we denken vooral aan vele akkerbouwers en fruittelers moed putten uit Lardinois' begroting voor 1970? Nee, hij zal het zelf op moeten knappen; hij krijgt geen hart onder de riem gestoken. Dat valt te erger tegen, nu juist in de laatste tijd men in de andere E.E.G.- landen minder afkerig blijkt te zijn van mc i nationaal denken en handelen, natonaal denken en handelen. STRUIKENKAMP LANDBOUW MOET HET ZELF OPKNAPPEN

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1969 | | pagina 9