Voorlopig regeringsoordeel over „plan Mansholt" KORTE WENKEN 15 FINANCIERING FRUITTEELT MET CENTRALE BANKEN Het rapport van de Werkgroep Toekomstperspek- tief Nederlandse Fruitteelt is voor het Landbouw schap aanleiding geweest het initiatief te nemen tot een bespreking, waaraan mede hebben deelgenomen de voorzitter van het Borgstellingsfonds voor de land bouw alsmede vertegenwoordigers van de Coöp. Cen trale Raiffeisenbank en van de Coöp. Centrale Boe leenbank. In deze bespreking zijn met name de pro blemen betreffende de financiering van de fruitteelt- bedrijven aan de orde gesteld. Hierbij bleek, dat het onmogelijk is, in algemene zin een oplossing aan te geven of na te streven, daar de aard van de moeilijkheden en de omstandigheden van bedrijf tot bedrijf kunnen verschillen. Bijzondere aandacht hadden in het gesprek de in de laatste jaren verantwoord opgezette en goed ge leide bedrijven, die door de gestegen kosten en het achterblijven van de inkomsten in financieringsmoei- lijkheden zijn geraakt of wel in de verdere uitbouw van hun bedrijf zijn geremd. Zowel de banken als het Borgstellingsfonds waren bereid aanvragen tot herfinanciering of voortgaande financiering van deze bedrijven in welwillende overweging te nemen. Een beoordeling van bedrijf tot bedrijf is hiervoor nood zakelijk. Het zal daarom nodig zijn in nauw overleg met banken en voorlichtingsdiensten op basis van een op ta stellen financieringsplan te bezien, op welke wijze een verantwoorde oplossing kan worden geboden. Bij het zoeken naar een verantwoorde oplossing kan in een aantal gevallen ook de inschakeling van de Rijksgroepsregeling Zelfstandigen goede diensten be wijzen. In het gesprek kwam naar voren, dat niet verwacht mag worden, dat op deze wijze voor alle fruitteelt- bedrijven het voortbestaan verzekerd kan worden. Voor een deel van de bedrijven zal bedrijfsbeëindiging of omschakeling na het rooien van de boomgaarden de beste oplossing zijn. Het gehele vraagstuk van de moeilijkheden, waarin de fruitteelt verkeert, blijft overigens onderwerp van een verder overleg tussen Landbouwschap en minis terie van landbouw. BESPREKING MINISTER VAN LANDBOUW EN LANDBOUWSCHAP Tijdens de maandelijkse bespreking met de minister van landbouw en visserij op 9 september heeft het Landbouwschap zijn voldoening uitgesproken over de snelle en doeltreffende wijze, waarop de minister tegemoet is gekomen aan de wensen van het bedrijfs leven inzake de gevolgen van de schotaantasting van de tarwe. De voorzitter van het Landbouwschap, ir. C. S. Knottnerus, vestigde de aandacht van de minister op de moeilijkheden, die tengevolge van de Franse deva luatie zijn ontstaan voor de z.g. vrije produkten, zo als luzerne en vlas. De prijzen van deze produkten, die toch al onder druk stonden, dreigen zich nu nog ongunstiger te ontwikkelen. Dit is niet bevorderlijk voor de gewenste verbreding van het bouwplan van de akkerbouwbedrijven, die zich de laatste jaren steedsmeer op een klein aantal produkten moeste» toeleggen. 44 Minister Lardinois, zag geen mogelijkheden om een hectaretoeslag voor deze produkten te realise^ ren, maar verklaarde zich bereid maatregelen tot ver* betering van de situatie van groenvoederdrogerijen te onderzoeken. Besloten werd in samenwerking met het bedrijfsleven een kleine commissie ad hoe onder voorzitterschap van de directeur-generaal van de landbouw in te stellen. Het Landbouwschap herhaalde zijn pleidooi voor verlichting van de druk op de graanmarkt door een aanvulling van de interventieregeling, zoals ook in West-Duitsland is gebeurd. De bewindsman, ver* wijzend naar de verschillen tussen de Nederlandse en de Duitse situatie en naar het effect van de Franse devaluatie, stond op het standpunt dat een dergelijke regeling voor ons land niet nodig is. Het Landbouwschap lichtte zijn standpunt over de interventieregeling voor appels en peren toe. Het betreurde dat de Nederlandse overheid de E. E. G.* regeling voor appels en peren zodanig toepast, dat voor de kwaliteitsklassen extra, I en II het prijs-* niveau geldt van klasse II. Hiertegen zou het Land* bouwschap overigens geen bezwaar hebben indien een dergelijke regeling voor de gehele E. E. G. zou gelden. Het Landbouwschap drong er bij de minister op aan met zijn Franse ambtgenoot overleg te plegen over de toepassing van een soortgelijke regeling in Frankrijk. In dat geval zouden de bezwaren, die het Landbouwschap koestert tegen het vooruitlopen van Nederland op een veranderde E. E. G.-regeling, klei® ner worden. De minister deelde mee dat dit punt bin» nenkort nader in behandeling komt in verband met het aflopen per 1 januari 1970 van de bestaande re geling. Over het consumptiemelkbeleid zei het Landbouw» schap niet te zullen berusten in de beslissing die de minister van Economische Zaken ten aanzien van de straatprijs heeft genomen. De verontrusting die WJ het Landbouwschap reeds bestond over de situatie in de consumptiemelksektor is door deze beslissing vergroot. Vervolg van pag. 13.) Verschillende varianten zijn uiteraard denk baar. Partiële grondonttrekking per bedrijf kan plaats vinden, bijv. door middel van een areaaltoe wijzing voor bepaalde produktierichtingen, waar bij het resterende areaal braak moet blijven liggen. Ook is denkbaar, dat per bedrijf een deel van de grond niet voor agrarische produktie mag worden aangewend, zonder voorschriften omtrent het ge bruik van de resterende grond. Welke ook de keuze is, in beide gevallen moet gevreesd worden, dat het produktieverminderend effekt betrekkelijk gering zal zijn. Een wezenlijk bezwaar van deze methoden ïs bovendien dat zij een vergaande ingreep in de individuele bedrijfsvoering alsmede een intensief controle-systeem noodzakelijk maken. Om de juist vermelde redenen zou de voorkeur gegeven moeten worden aan de meer globale me thode, waarbij langs wegen van geleidelijkheid en met inachtneming van nader te stellen regels, com plexen van bedrijven aan de produktie onttrokken zouden worden. Aan de grond zou dan voorgoed een andere bestemming gegeven moeten worden. Op deze wijze ook wordt voorkomen, dat het ver laten van agrarische cultuurgrond zou plaats vin den op een betrekkelijk willekeurige en sterk ver snipperde wijze, terwijl de aansluiting met de doel stellingen op recreatief gebied behouden blijft. Ook mogelijke andere bestemmingen zouden niet ge baat zijn bij een versnipperde wijze van uit de pro duktie nemen van landbouwgronden. Dit laatste zoq, daarenboven aanleiding kunnen zijn voor het ontstaan van nieuwe probleemgebieden. MEST- EN SLACHTPREMIES Teneinde de rundvleesproduktie te stimuleren (en de zuiveloverschotten te verminderen) stelt de Commissie voor om gedurende een tweetal jaren een mestpremie van 36,20 per 100 kg levend ge wicht te verstrekken op jonge slachtrunderen met een leeftijd van hoogstens 18 maanden en een levendgewicht van tenminste 350 kg waarvoor mestcontracten worden afgesloten. Naar het zich laat aanzien is van een dergelijke premie nauwelijks een invloed van betekenis op de melkproduktie te verwachten. Er zijn namelijk voldoende mogelijkheden voorhanden om via een grotere aanfok en een minder strenge selectie van de melkveestapel meer jonge runderen voor de contractmesterij met premies aan te houden, zon der dat dit tot een inkrimping van de melkveesta pel leidt. Voorts verwacht de Commissie dat als gevolg van een premiestelsel het jaarlijkse aantal in de gemeenschap geslachte dieren slechts zou toene men van 2,5 min tot 2,8 min. De hieraan verbonden kosten die op ongeveer f 50Ö min worden geraamd (2,8 min dieren a 180 per dier) zijn dermate hoog, dat ook om deze reden de invoering van de door de Commissie voorgestelde premie overtrokken moet worden geacht. De Commissie stelt verder voor om, eveneens ge durende een tweetal jaren, een slachtpremie van 1086 per melkkoe te verstrekken aan veehouders met meer dan twee koeien die bereid zijn hun ge hele melkveestapel af te slachten. Het aantal stuks vee waarvoor per veehouder premie zal worden verstrekt, mag niet groter zijn dan de gemiddelde melkveestapel in het jaar 1968. Bij een ver onderstelde afslacht van 250.000 stuks per jaar zouden de kosten van deze regeling ca. 270 min. per jaar bedragen. Er is aanleiding aan dit tweede voorstel posi tieve waarde toe te kennen. Het lijkt daarom zin vol deze premie gedurende een proefperiode toe te passen. Indien deze premie wordt gericht op beëindiging van de melkveehouderij op bedrijven met een kleine melkveestapel, zou zij tevens kun nen bijdragen tot een verbetering van de be drijfsstructuur. De financiering zou om deze reden grotendeels ten laste moeten komen van de afdeling Oriëntatie van het E.E.G.-Landbouwfonds. DE FINANCIËLE GEVOLGEN De Commissie doet geen uitspraak over de vraag of de financiële lasten die het Plan aan de Lid-Staten oplegt inderdaad door deze gedragen kunnen worden. Dit geldt zowel voor de lasten waarvoor de economieën in hun geheel zich ge plaatst zullen zien. Wat de invloed op de overheidsbudgetten be treft, moeten de lasten die het plan oplegt ge toetst worden aan de regelen en opvattingen, die in de budgetpolitieke van de Lid-Staten ten aan zien van de omvang en de afweging van de uit gaven worden gehanteerd. Het is derhalve van belang te weten welke last het plan voor elke Lid-Staat afzonderlijk meebrengt. Op dit punt moet het aangeven van bedragen zo mogelijk met nog groter voorbehoud gesschieden dan bij de hierboven voor de gehele Gemeenschap aan te geven bedragen. Neemt men bij wijze van voor beeld aan, dat Nederland voor 4 a 5 pet. in de kosten zal bijdragen, dan moet aan een jaar lijkse last op het Nederlandse overheidsbudget worden gedacht in de orde van grootte van ten minste 800 miljoen gulden. Deze raming kan enigszins anders uitvallen tengevolge van de nog vast te stellen nieuwe landbouwfinancieringsrege- ling voor de eindfase. OP EEN AANTAL AKKERBOUWBEDRIJVEN wordt mestvee gehouden op onscheurbaar, meestal laaggelegen percelen grasland. De conditie van het vee in de zomermaanden is hierop als regel goed. Half september komt in veel jaren een terugslag en gaan de dieren in conditie achteruit. Het is dan tijd de koeien van deze percelen weg te halen, even- tueel zelfs op te stallen. HET VERWEIDEN VAN HET MESTVEE naar een hoger perceel of zo nodig opstallen, voorkomt teleurstellingen omdat u anders vaak weer een hele tijd moet voeren eer het gewicht in augustus weer opnieuw is bereikt. Extra voerkosten, gepaard aan extra kosten dierenarts, zorgen er dan voor dat het inkomen uit de rundveemesterij beneden de ver wachting blijft. HOEWEL HET INZAAIEN VAN NIEUW gras land in de nazomer vele voordelen heeft boven in zaai in het voorjaar, komt toch de tijd dat het in de herfst te laat gaat worden. Het staat of valt niet met de dag, maar wanneer u vóór 20 september niet hebt kunnen zaaien, doe het dan maar in het voor jaar. WINTERTARWE ZAAIEN gaat het best op be- zakte voor. Op losse grond valt het zaad gemakke lijk te diep en er komen met het zaaien diepe spo ren in het land. Hoewel u wintertarwe niet vóór de eerste week van oktober moet zaaien in verband met voetziékten, mag het zaaivoorploegen gerust eerder beginnen. VOORVERKOOP KOELHUISFRUIT Het was de bedoeling van de Zeeuwse fruitvei lingen deze week een voorverkoopveiling te hou den van Conference, bestemd voor het koelhuis. De telers konden opgeven welk kwantum ze voor dit doel beschikbaar wensten te stellen en het fruit kan dan rechtstreeks, direkt na de pluk, gesorteerd worden in het fust dat de koper wenst en ook di rekt worden opgeslagen in de koelhuizen. De be doeling hiervan is de tijd tussen plukken en op slaan in de cel zo kort mogelijk te doen zijn, een faktor die voor de handel van grote betekenis is. Indien de voorverkoop van Conference voor het koelhuis slaagt is het de bedoeling dit uit te brei den tot andere voor het koelhuis bestemde fruit- rassen. De telers kregen de gelegenheid om op te geven welk kwantum fruit ze voor dit doel zeilden bestemmen en het opgegeven kwantum zou nor maal via de veilingklok worden verkocht. Hoe dat is afgelopen is uiteraard op dit moment nog niet bekend.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1969 | | pagina 15